| |
| |
| |
Duitse Letterkunde.
In mijne vorige kronijken had ik een paar maal de gelegenheid een nieuw werk van Clara Viebig te bespreken en de bewondering uit te drukken, die ik voor deze schrijfster gevoel. Ik ben dan ook gelukkig, naar aanleiding van het verschijnen van een eerste reeks van hare Ausgewählte Werke (Fleischel en Co, Berlijn; 6 dln., geb. 25 M.), een overzicht te kunnen geven van het werk, dat hierin wordt geboden.
Reeds haar eerste boek, de novellen verzameling Kinder der Eiffel (1897) had de algemene aandacht op haar gevestigd. Het was inderdaad en het blijft een der merkwaardigste werken, die de zo opgehemelde ‘Heimatskunst’ in Duitsland heeft voortgebracht. Het toonde alle grote hoedanigheden, die Viebig in hare latere boeken zozeer zou ontwikkelen: haar buitengewoon talent in het schilderen van het landschap, de plasticiteit en de juiste karaktertekening in het uitbeelden van haar personen. De mooiste novelle van deze bundel is de aangrijpende geschiedenis Die Schuldige, die de schrijfster later verwerkt heeft tot haar drama Barbara Holzer.
Tezelfder tijd als deze novellen had Clara Viebig haar eerste roman geschreven, Rheinlandstöchter, een stuk autobiografie. Veel van zich zelf heeft ze gegeven in de heldin, de levenslustige Nelda Dallmer, die door veel leed en talrijke ontgochelingen tot een dappere, karaktervolle vrouw wordt gevormd. Een temperamentvol en sympathiek boek, al bemerkt men duidelik de fouten van de meeste eerstelingswerken: losheid van compositie en mangel aan soberheid.
In dit boek heeft de schrijfster de stad geschilderd, met de kleingeestigheid van haar bewoners en het enge dat er drukt op de mens. In haar volgende werk schijnt het alsof ze deze wereld had willen ontvluchten voor de ruimere natuur, voor haar geliefde Eifel en ze geeft haar mooie roman Vom Müller-Hannes, die op dezelfde hoogte staat als de beste van haar novellen.
Ondertussen had Viebig zich te Berlijn gevestigd, was er gehuwd en begon beroemd te worden. Ze leerde de theaterwereld kennen, kwam in aanraking met vele literatuur-coterietjes, had veel door
| |
| |
te vechten met zichzelf vooraleer klaar te zien in dit midden van schijn en eerzucht en vooraleer te begrijpen dat de kunst onbaatzuchtig moet zijn, dat de kunstenaar moet arbeiden zonder bijgedachte aan roem of winstbejag. Dit alles wordt beschreven in haar roman Es lebe die Kunst, weer een brok autobiografie, die gloeit van innerlike hartstocht.
Maar een groter probleem vatte Clara Viebig aan in hare volgende werken Die Wacht am Rhein en Das schlafende Heer, die hare faam duurzaam hebben gevestigd en die ik niet aarzel te rekenen tot de beste van de hedendaagse romanliteratuur. Beide werken zijn inderdaad ware spiegels van hun tijd en hebben aldus een werkelike kultuurhistoriese waarde.
Die Wacht am Rhein schildert het éenworden van het Duitse rijk. Deze roman is uiterst knap van compositie. Wij volgen het leven van de heldin, Josephine Rinke, van haar eerste kindsheid af; wij zien haar jeugd in het mooie Dusseldorf, beleven met haar de verwikkelingen van de jaren '40, horen later de muziek der optrekkende troepen in 1870, het steunen der eerste terugkerende gewonden, de klachten der ouders om hun zonen, die gevallen zijn, de jubel na de overwinning. Allerlei herinneringen uit haar eigen kindsheid heeft Clara Viebig hier kunnen verwerken; zelden werden de heerlikheid van het leven der schoolkinderen, het overweldigend geluk van de eerste liefde en de dromen der jeugd met zulke meesterschap beschreven.
Een tegenhanger tot dit werk is het even-hoogstaande Das schlafende Heer, waarin de strijd geschilderd wordt, die thans gevoerd wordt tussen Duitsers en Polen, om het land en de taal van de laatsten; dus een zeer actueel en dankbaar onderwerp.
Das schlafende Heer is de droom van de Polen, die niet geloven willen dat hun land verloren is, die vertrouwen dat eens zijn macht en zijn roem zullen herleven en die hun taal niet vergeten willen. Daartegenover wordt de Duitser geschilderd, die strijdt voor wat hij meent zijn recht, die fier is op zijn nationaliteit en wil meewerken aan de verspreiding van zijn kultuur. Op deze grote politieke achtergrond heeft Viebig op weergaloze wijze haar mensen getekend, levensecht en vol dramatiese kracht. Dit boek getuigt tevens van een bewonderenswaardige objectiviteit.
Een meer individueel onderwerp behandelt de schrijfster in haar volgend werk Einer Mutter Sohn. ‘Kleine kinderen treden op den schoot, grote kinderen treden op het hart’, dit mocht hier wel als motto staan. Dit mooie boek verkrijgt een groter belang door de diepe menselikheid en de algemeenheid van zijn onderwerp: de moeder.
| |
| |
Dit werk is het laatste dat werd opgenomen in deze reeks Ausgewählte Werke. Deze werden zeer mooi uitgegeven en behoren zeker tot het weinige van de moderne literatuur dat blijvende waarde heeft.
Van de romans die deze winter verschenen, wens ik in de eerste plaats te wijzen op het nieuwe boek van Rudolf Herzog Die Burgkinder (Cotta, Stuttgart; ing. 4 M., geb. 5 M.). Dit zeer mooie werk, zeker een der beste van deze vruchtbare schrijver, speelt in een prachtig kader: de Rijnstreek, gedurende het tijdperk dat zich uitstrekt van het uitbreken der Franse omwenteling tot aan de val van Napoleon, en geeft de geschiedenis van de vier ‘Burgkinder’. Deze kinderen, wezen, zijn door een toeval op een vervallen burgt tezamen gebracht en worden er door de kasteelheer opgevoed. Wij volgen hen door hun gehele jeugd, zien hunne verschillende karakters opbloeien en zich ontwikkelen in hun strijd met het leven, waarin de een zegeviert en de andere ondergaat. Met spanning leest men dit lijvige boek, dat wemelt van prachtig getekende figuren; ook de compositie is onberispelik en een zachte humor verlevendigt het verhaal. Het is een werk dat getuigt van diepe mensenkennis en is de rijpe vrucht van een fors talent. Het verdient ten volle het grote succes dat het heeft genoten: veertig uitgaven verschenen op een paar maanden.
Ook van Gustav Frenssen, de alom gekende schrijver van Jörn Uhl en Hilligenlei, verscheen een nieuw boek, het verhaal Der Untergang der Anna Hollmann (Grote, Berlin; ing. 2 M., geb. 3 M.). Met grote verwachting begint men telkens de lezing van een nieuw werk van deze schrijver en die verwachting wordt nooit teleurgesteld. Ook in dit verhaal niet, dat anders geheel afwijkt van zijn gewone trant. Het vertelt in bondige, krachtige stijl het merkwaardige leven van een zeeman. De lezers van Hilligenlei weten met welke meesterschap Frenssen het leven der zeelieden weet te schilderen. Dit boek bevat bladzijden vol wilde fantazie, die volkomen nieuw zijn in het werk van deze schrijver. Zoals altijd klinkt een sterke ethische ondertoon in dit verhaal, dat zich waardig aansluit aan de rij zijner vroegere werken.
Van de al te vruchtbare Georg von Ompteda verscheen Die Tochter des grossen Georgi. Ein Theater-Roman (Fleischel en Co; Berlijn; ing. 6 M., geb. 7,50 M.). Dit boek tekent de ontwikkeling van een dramaties talent en heeft me meer dan eens doen denken aan het gekende werk van Rudolf Hans Bartsch, Elisabeth Kött.
De hoofdfiguur, Marie Lanz, heeft van haar vader, de grote acteur Georgi, theaterbloed geërfd. Alhoewel door haar ouders daarin
| |
| |
tegengehouden, voelt zij zich onweerstaanbaar door het toneel aangetrokken. Wij zien haar ontwikkeling van af haar eerste optreden als figurante in een onbeduidende provincie-schouwburg, volgen haar door veel leliks en veel laags, zien hoe haar talent soms dreigt onder te gaan, tot zij wordt de grote toneelspeelster, die zij zich had voorgehouden te worden. De voornaamste fout van dit boek schijnt me te zijn dat men niet genoeg de strijd ziet, die Marie Lanz door te maken heeft vooraleer zover te geraken; van een gewone actrice, die toiletten toont en die door haar aanbidders laat betalen, wordt ze ineens, zonder dat dit psychologies voldoende wordt verklaard, de waardige vertolkster van de grootste dramatiese scheppingen. Dit wordt niet duidelik.
Dit boek heeft me niet zo goed bevallen als de vroegere werken van deze schrijver. Dit belet niet dat ik eerbied gevoel voor de grote hoedanigheden die het bezit: fijne karaktertekening, plastiese personenuitbeelding en boeiende verhaaltrant. Zou Ompteda niet al te veel voortbrengen: in eén jaar was dit de derde roman! Een schrijver mag nog zoveel talent bezitten, het schijnt me toch te veel. Ompteda staat hier aan een gevaarlik keerpunt: zal hij een veelschrijver worden of zal hij, evenals zijn heldin, een kunstenaar worden, bewust van de hoge eisen, die aan zijn talent mogen worden gesteld?
Hetzelfde gevaar dreigt de zo snel beroemd geworden Rudolf Hans Bartsch, van wie een nieuwe roman verscheen: Das deutsche Leid (Staackmann, Leipzig; ing. 5 M., geb. 6,50 M.). Hij behandelt de taalstrijd in Oostenrijk en doet dus denken aan het hoger besprokene Schlafende Heer van Clara Viebig.
Het is een onrijp werk. Op het tietelblad staat de volgende nota: ‘Dit boek (434 blz.) werd van Maart tot Mei 1910 neergeschreven.’ Moet dit soms als verontschuldiging gelden? De compositie is los; op vele plaatsen is de stijl zeer slordig en de behandeling is niet altijd voldoende gemotiveerd. Dikwels komen onjuistheden voor, bvb. een der hoofdpersonen, Himmelmayer, die getrouwd is. wordt eens voorgesteld als jonggezel en aan de kleine Georg, een kind, worden gevoelens toegeschreven, die alleen een volwassen man kan hebben. De beste figuur uit het boek is de levenslustige Himmelmayer, die wij reeds kenden uit de mooie novelle ‘Pflingstküsse’ (in ‘Bittersüsse Liebesgeschichten’). Sommige delen zijn wel boeiend en het grote talent, dat deze schrijver ontegenzeggelik bezit, verlochent zich niet geheel daarin. Maar als geheel schijnt het werk me toch mislukt; wat machtig boek ware er nochtans niet te schrijven geweest met dit onderwerp! Het komt me voor dat het talent van
| |
| |
Bartsch beter tot zijn recht komt in de novelle dan in de roman; hopen we dat zijn volgend werk de schrijver waardig zal zijn van die mooie bundels ‘Das sterbende Rococo’ en a Bittersüsse Liebesgeschichten.’
Geen zo groot, maar een sympathies talent bezit Ludwig Finckh en dat blijkt weer zeer duidelik uit zijn laatste roman Die Reise nach Tripstrill (Langen, München; ing. 3 M., geb. 4,50 M.). De fijne kunst, die in zijn ‘Rosendoktor’ stak, maakt ook dit werk zeer aantrekkelik. De held van het boek is een Schwaab, die naar de Kaukasus wil trekken om er fortuin te zoeken en om dan zijn meisje te kunnen huwen. De lust tot arbeid en tot reizen, die deze jongen bezit, geeft Finckh aanleiding tot vele mooie beschrijvingen. Wel geraakt hij niet tot in de Kaukasus, maar toch tot in Algerië, waar hij een goedbetaalde bezigheid vindt tot hij, rijker aan ervaring dan aan geld, naar zijn Heimat terugkeert en naar zijn liefde. Een boek vol prachtige humor en vol fijne karaktertekening, dat velen welkom zal zijn.
Een zeer eigenaardig werk is de roman Raubmenschen van Max Dauthendey (Langen, München; ing. 5,50 M., geb. 7 M.). De ontwikkeling van deze auteur van persoonlik dichter tot fijne novellist en tot krachtig dramaties schrijver had reeds velen verwonderd; deze zijn eerste roman toont weer een nieuwe zijde van zijn talent. Het is vol oorspronkelikheid en vol leven en het land, waar de handeling plaats grijpt, Mexico, geeft de schrijver gelegenheid tot het beschrijven van vele toestanden, die treffen door hun eigenaardige schoonheid. Maar, spijtig genoeg, heeft dit werk ook grote gebreken; er is te veel gezochts in en de talrijke rampen, die de hoofdpersoon in zijn liefdegeschiedenissen treffen, zijn onnatuurlik en onwaarschijnlik.
Groter tegenstelling dan tussen dit boek en de roman van Marie Diers, Die nicht sterben dürfen (Seyfert, Dresden; ing. 2 M., geb. 3 M.) is wel niet denkbaar. Zo uitbundig het eerste, zo droog het tweede. De schrijfster hekelt er de moderne zucht de brieven van beroemde doden uit te geven, zonder eerbied voor de diepste intimiteiten die daardoor worden blootgelegd. Een jong, mislopen schrijver geraakt in het bezit van een verzameling liefdebrieven van een beroemde schrijfster en geeft deze uit, onbekommerd om het leed, dat hij aldus aandoet aan de kinderen en kleinkinderen dezer vrouw, die nog in leven zijn. De brieven zelf maken het grootste en beste gedeelte van het boek uit; het andere gedeelte, een inleidend en een slothoofdstuk, zijn tamelik arm van vinding en van stijl en vormen geen eenheid met de brieven. Deze schrijfster heeft reeds veel beter geleverd.
| |
| |
De broeders Heinrich en Thomas Mann, zo verschillend in wezen en kunst, hebben beide hunne volgelingen, die aanhoudend strijden over het punt welke van de twee wel de grootste is. En intussen doen beide onbekommerd voort aan hun werk. Biezonder de oudste, Heinrich, legt een rusteloze bedrijvigheid aan de dag. Op zijn grote roman ‘Die Kleine Stadt’ volgde zijn novellenbundel ‘Das Herz’ en thans verscheen van hem een verzameling met zes van zijn rijpste novellen, onder de tietel: Die Rückkehr vom Hades. (Insel-Verlag, Leipzig; ing. 4 M., geb. 5 M.).
Zeker geen kunst voor de grote menigte, ze schijnt me daarvoor te cerebraal en te gezocht. Overigens betuig ik graag mijn bewondering voor de fijne, ironiese geest, die in dit werk steekt en de zekere beheersing van de vorm. Zeer kenschetsend voor het talent van deze auteur zijn biezonderlik de eerste novelle ‘Die Rückkehr vom Hades’ en ‘Mnaïs’.
De uitgever van dit werk, de Insel-Verlag te Leipzig, verrichtte een goede daad door de uitgave van een goedkope editie van Die Gedichte und Kleinen Dramen (ing. 2 M., geb. 3 M.) van Hugo von Hofmannsthal, die tot nog toe alleen aan zeer hoge prijs verkrijgbaar waren. Dit was te betreuren, want het meest van alle moderne Weense dichters, verdient deze voorname kunstenaar alom gewaardeerd te worden. Zijn gedichten en toneelstukken die in deze bundel verzameld werden, zijn enig mooi. Met eerbied wijs ik op de overheerlike ‘Tod des Tizian’, ‘Der Tor und der Tod’ e.a.
Alhoewel spotgoedkoop, is dit boek zeer prachtig uitgegeven; de Insel-Verlag houdt er mee de faam staande, die hij terecht verworven heeft door zijn onvergelijkbare uitgaven.
De gekende Oxford-University Press heeft naast zijn beroemde bloemlezingen uit Engelse en Italiaanse dichters, thans ook een keuze gedaan uit de Duitse dichters van af de 12e eeuw tot heden en ze uitgegeven onder de tietel: Das Oxforder Buch deutscher Dichtung (6sh.).
Deze bloemlezing, van een inleiding van Gerhart Hauptmann en aantekeningen van Prof. H.G. Fiedler voorzien, geeft werkelik een helder en volledig overzicht van de Duitse poëzie en zal velen aanzetten met sommige dichters nadere kennis te maken.
Liefhebbers van volksliederen zullen hun gading vinden in de verzameling die Joseph Beifus heeft uitgegeven: Die bunte Garbe (Mörike, München; geb. 3,60 M.). Jarenlang heeft de uitgever de volksliederen opgetekend, die hij in de verschillende streken van Duitsland hoorde zingen en ze thans in deze mooie bundel verzameld. Deze bevat dus alleen de liederen, die ten huidigen dage in het
| |
| |
Duitse volk nog leven en ik wens hem graag de grootst mogelike verspreiding toe; hij is die overwaard.
Deze wens moet niet meer uitgesproken worden voor de studie van Dr Paul Schütze, Theodor Storm. Sein Leben und seine Dichtang, die in derde uitgave verschenen is, volkomen bijgewerkt door Dr Edmund Lange (gebr. Paetel, Berlin; ing. 6 M.). Reeds de beide vroegere uitgaven hebben dit werk bekend gemaakt als de beste studie over Storm en de fijnzinnige bewerking van Dr Lange, die er nu ook de laatste novellen van Storm in bespreekt, verhoogt in grote mate de waarde van het boek. In de laatste tijd is het aantal bewonderaars van Storm meer en meer aan 't stijgen; ik wens deze mooie studie in de handen van elk van hen.
Tot slot van deze kronijk wil ik nog wijzen op enige herdrukken van oudere werken, die belangrijk zijn door hunne letterkundige waarde en door de schoonheid der uitgaven.
Sedert enige jaren beleven wij een renaissance der romantiek. Alle werken van betekenis van deze periode worden herdrukt en weder gelezen. Thans kwam een zijner hoofdwerken, de Phantasus van Ludwig Tieck, aan de beurt (Morawe en Scheffelt, Berlin; 3 dln, geb. 10 M.), een verzameling sprookjes, verhalen, toneelspelen en novellen, onder elkaar verbonden, in den aard van Boccaccio's ‘Decamerone’. In de Phantasus had de schrijver in 1812-16 het voornaamste verenigd wat hij tot dan had voortgebracht. Het waren de sprookjes ‘Der blonde Eckbert, Der Runenberg, Die schöne Magelone’, de toneelspelen ‘Der gestiefelde Kater, Blaubart, Der kleine Däumling’ en het drama ‘Fortunat und seine Söhne’. In de latere uitgaven ontbrak steeds dit laatste en men moet er de uitgevers dankbaar voor zijn, dit belangrijke werk weder in de verzameling opgenomen te hebben. Zij verdienen ook alle lof voor de keurige zorg, die aan deze uitgave werd besteed. Op geelgetint papier gedrukt, met een ets van Moritz Melzer en zeer mooie tekstversieringen voorzien, vormen deze drie delen een sieraad voor elke bibliotheek.
Een waar juweeltje van goede smaak is ook de verzameling Vergessne Lieder und Verse, met tekeningen van Alphons Woelfle, bij Langen in München, verschenen (ing. 6 M., geb. 7,50 M.; prachtuitgave 30 M.). Deze liederen en verzen van enige dichters uit de 18e eeuw, Alxinger, Bernhardi, Burmann, Goeckingk, Weisse en Uz, verdienen werkelik weder bekend gemaakt te worden; hunne fijne rokoko-kunst zal weer vele bewonderaars vinden. In volkomen overeenstemming met de tekst zijn de prachtige illustraties van Alphons Woelfle, die op zeer korte tijd een verdiende faam als boekverluchter
| |
| |
heeft verworven. In dit bundeltje heeft hij zich zelf overtroffen en de mooie druk en het prachtige papier werken mede om er een boek van te maken, waaraan elke liefhebber zich het hart zal ophalen.
De uitgever van dit boek bracht ook een herdruk op de markt van de terecht beroemde roman van Hans Jakob Christoph von Grimmelshausen, Der abenteuerliche Simplicius Simplicissimus (ing. 4.50 M., geb. 6 M.), een der meesterwerken van de wereldliteratuur. Dit boek, voor het eerst in 1668 verschenen, werd in moderne Duitse spelling overgezet door Engelbert Hegaur. Het tekent op meesterlike wijze de tijd van de dertigjarige oorlog en heeft meer dan alleen historiesen intrest. De keurig verzorgde uitgave en de moderne vorm zullen dit werk, hopen wij, weer in talrijke handen brengen.
Frans Delvaen.
|
|