| |
| |
| |
Duitse Letterkunde.
In de laatste jaren bekleden de vrouwen een biezondere plaats in de geschiedenis van de Duitse letterkunde; namen als Ricarda Huch, Clara Viebig, von Handel-Mazzetti en andere, hebben een goede klank in de romanliteratuur dezer dagen. Van de werken, die sedert de laatste kronijk verschenen en die in dit overzicht zullen besproken worden, werden weder de merkwaardigste door vrouwen geschreven; het zijn een novellenbundel van Clara Viebig en romans van Nanny Lambrecht en von Handel-Mazzetti.
De eerste bundel, door Fleischel en Co, te Berlijn, uitgegeven, onder de tietel Die heilige Einfalt (ing. 3 M.; geb. 4 M.), bevat een verzameling verhalen uit de Eifelstreek en uit het Berlijnse leven, in de gewone trant van Viebig. Het gekende talent van deze schrijfster toont zich hier in zijn volle rijpheid; deze novellen zijn vol aangrijpende kracht, vol humor soms, en zijn verteld zoals alleen de grootste novellenschrijvers het zouden kunnen. Op verschillende plaatsen heb ik aan Maupassant, de grootmeester der novelle, moeten denken en een van deze verhalen, Die Wasserratte, zou even zo goed door hem geschreven kunnen zijn. Twee andere stukken uit deze bundel, Der Jan und der Jup en Die Primiz, behoren tot de beste, die ik van Viebig ken. Ook de overige zijn haar talent overwaardig en maken van dit boek een der meest verheugende van het seizoen.
Een ander werk van betekenis is Armsünderin, van Nanny Lambrecht (Kösel, Kempten en München; ing. 5 M.; geb. 6 M.). Het behandelt het reeds zo dikwels gebruikte thema van het meisje, dat verleid en daarna verlaten wordt; maar zelden werd dit thema met zulke meesterschap ontwikkeld als in dit boek.
In de laagste klas van de bevolking van een dorp uit de Hunsrück, bij de ‘ketellappers’, kiest de schrijfster haar heldin: een dochter van dit verachte nomadenvolkje, Jule Fuck, wordt door de zoon van een rijke boer verleid. De jonge man doet daarna zijn militaire dienst, verbreekt bij zijn terugkomst alle betrekkingen met Jule
| |
| |
en trouwt later met een welgestelde boeredochter. Na jaren nameloos lijden vinden Jule Fuck en haar kind rust en redding in de dood.
Van deze ‘alte Geschichte’ heeft Nanny Lambrecht een aangrijpend boek gemaakt. De Hunsrücker boerenbevolking wordt hier meesterlik getekend, met haar fanatismus, haar hardvochtigheid en haar schijnheilige zelfgenoegzaamheid. Verschillende personen uit het werk zijn van een pakkende levenswaarheid: de pastoor, de Näh-Kät en andere. En alhoewel streng objectief, klinkt het boek als een kreet van verontwaardiging, als een eis om meer menslievendheid en meer verdraagzaamheid.
Het enige wat ik aan Armsünderin zou durven verwijten is een zekere langdradigheid, biezonder in de talrijke natuurbeschrijvingen, die de handeling verslappen.
Kon Nanny Lambrecht zich maar beperken zooals Enrica von Handel-Mazzetti! De laatste roman van deze schrijfster, Die arme Margaret. Ein Volksroman aus dem alten Steyr (Kösel, Kempten en München; ing. 5 M.; geb. 6 M.), werd met spanning verwacht. Na haar voorlaatste werk, Jesse und Maria, was die verwachting ook gerechtvaardigd. En ze werd niet teleurgesteld: Die arme Margaret is een heerlik boek.
Het verhaal speelt in de stad Steyr, in Stiermarken, in de tijd van de tegenreformatie. Het is de lijdensgeschiedenis van Margaret, de jonge weduwe van een protestant, gestorven voor zijn geloof, en die nu op haar beurt vervolgd en gekweld wordt door de Roomse overheid, die in haar huis een troep soldaten, met luitenant Herliberg aan het hoofd, gezonden heeft, met last Margaret te dwingen tot het Roomse geloof over te gaan. Het boek eindigt met de ondergang van Herliberg, die zijn vergrijp aan Margaretha's eer boet met de dood.
Ik zei dat Die arme Margaret een heerlik boek is, en dat is niet te veel gezeid. Met raar talent worden de gebeurtenissen verhaald, in een persoonlike, temperamentvolle stijl. De woeste tijd van de reformatie ontrolt zich voor het oog; al zijn gruwelen doorwaaien het boek en levend en waar staan de personen voor ons, getekend met zulke plasticiteit en zulke kracht, dat men immer denken moet aan de wonderbare kunst van Dürer. Figuren als die van de zwarte luitenant Herliberg, de oude burger Zettl uit Steyr en de arme Margaret leven voor u, met eigen uitzicht en eigen gebaar, onvergeetbaar.
Is mijn bewondering misschien te groot en zie ik daarom geen schaduwzijde? Misschien wel; in ieder geval heb ik slechts iets aan te merken: de taal. Waarom dit kunstmatige Duits, nagebootst uit de oude kronijken? Om de stemming misschien; maar die zou er ook wel zijn zonder dit middeltje. Maar dit is slechts een kleine fout en niet
| |
| |
bekwaam iets af te doen aan de grote kunstwaarde van dit zeldzaam bekorend boek.
Een roman, die me ook zeer bevallen heeft, al heeft hij vele en grote gebreken, is Der Spiessbürger, van Marie Diers (Seyfert, Dregden; ing. 5 M.; geb. 6 M.). De held van het boek is een dichterlik aangelegde dromer, die door zijn opvoeding en omgeving er toe gebracht wordt afschuw te gevoelen voor deze aanleg en wiens zonderling ideaal het is een filister te zijn. Dit ideaal bereikt hij, al speelt zijn neiging tot dromen en fantaseren hem dikwels parten. En als hij meent zijn karakter en het leven overwonnen te hebben, neemt de natuur haar weerwraak: in zijn jongste kind komt dezelfde kunstenaarsaanleg terug en is ditmaal niet meer uit te delgen.
Het is een treurig en toch mooi boek. Grauw en eenvormig gaat het leven van de ‘Spiessbürger’ voorbij, met elke dag zijn zorgen en zelden wat zonneschijn; en grauw en eentonig is de stijl en ook de personen bezitten niet het nodige relief.
En toch beviel het werk me; toch ben ik er geheel onder de indruk van geraakt, omdat ik er in voelde een groot talent, dat enkel nog rijpen moet.
Met oneindig meer kennis van het vak is een boek van de gekende romancière Hans von Kahlenberg geschreven: Spielzeug (Vita Deutsches Verlaghaus, Berlin; ing. 3,50 M.; geb. 4,50 M.). Evenals in haar vorige werken, die haar naam gunstig hebben bekend gemaakt, speelt deze roman in de hogere standen. Hij verhaalt de liefdegeschiedenis van de mooie, tere Lill, die te broos was voor het leven en, als speelgoed verbrijzeld door ruwe kinderhand, gebroken wordt en sterft door haar liefde voor de man van haar stiefzuster.
Dit boek is het talent van Hans von Kahlenberg waardig; men vindt er in het mooie weeldeleven, waarin deze schrijfster zo goed tehuis is, en verfijnde weeldemensen. Maar er is niets nieuws, niets verrassends in; het is een boeiende roman, en niet beter of niet slechter dan vele andere.
Maar een verrassing was de roman van de niet onbekende dichter Willrath Dreesen: Ebba Hüsing (Staackmann, Leipzig; ing. 4 M.; geb. 5 M.). De handeling heeft plaats in Oostfriesland, in een klein stadje aan de Noordzee. Het is de ontwikkelingsgeschiedenis van Ebba Hüsing, afstammelinge langs vaderszijde van heidebewoners, langs moederskant van zeevaarders. Van deze voorouders heeft zij een zekere tweeslachtigheid in het karakter geërfd; van deze een drang naar het volle leven, een zucht naar het onbekende, naar de wijde wereld, van gene een liefde voor een stil, huiselik leven. Een gevolg van die tweeslachtigheid is haar dubbele liefde: liefde voor de dromer
| |
| |
Menno Ryter, de heideschoolmeester met zijn kunstenaarsgemoed, en liefde voor haar neef Raske, de ondernemende, levenslustige werker. Aan deze dubbele liefde gaat Ebba Hüsing ten onder.
Het boek verhaalt hoe zij het geluk zoekt, het tweemaal meent gevonden te hebben, eerst in Ryter, dan in Raske, en het tweemaal weder ziet verdwijnen; dan haar strijd met haar omgeving en met zich zelf, tot de berusting komt.
Heerlike natuurschilderingen maken dit boek in de hoogste mate aantrekkelik; heidegeur en zeelucht doortrekken het ganse werk. Er komen van die beschrijvingen in voor, die onvergetelik blijven; ik denk bijvoorbeeld aan de lente op de heide of de prachtige schaatstocht. Daarenboven kan de schrijver vertellen, zó warm en innig als slechts de beste onder de hedendaagse Duitsers. Men voelt dat Dreesen veel geleerd heeft van sommige tijdgenoten en niet het minst van Gustav Frenssen, wiens invloed duidelik merkbaar is. Ook toont hij, evenals Frenssen, een grote meesterschap in het behandelen van sommige episoden; men denke maar aan de beschrijving van de beroering, die de oorlog van '70 in het kleine stadje teweegbrengt.
Met liefde en talent zijn de personen getekend; maar vooral Ebba Hüsing rijst op voor het oog en duidelik ziet men haar gestalte, gaande langs de purpere heide of starende over de oneindige zee.
Ebba Hüsing is een kunstwerk; verlangend zie ik uit naar het volgend boek van deze schrijver.
Rudolf Herzog, van wie een nieuwe roman, Hanseaten (Cotta, Stuttgart; ing. 4 M.; geb. 5 M.) voor me ligt, staat niet meer aan het begin van zijn loopbaan. Hij heeft een gehele reeks romans uitgegeven, die alle veel succes hebben gehad en ook Hanseaten beleeft oplaag na oplaag. En dat is te begrijpen: Herzog is een zeer behendig romancier; hij verstaat de kunst een verhaal ineen te zetten en het zo te vertellen, dat men het immer met spanning leest. Dit is een kwaliteit, die ook Hanseaten in de hoogste mate bezit.
Het verhaal speelt te Hamburg, in de kring van de reders en scheepsbouwers, met als natuurlike achtergrond de haven en het bonte leven van het havenkwartier. Het is de gewone geschiedenis van vader en zoon, die elkaar niet begrijpen: de vader, een prachtige figuur, onvermoeibaar werker, streng voor zichzelf en ook voor anderen, de zoon meer een dromer, aardend naar zijn moeder, de mooie creole. Tot de zoon gerijpt wordt door het leven en het bloed van de vader machtiger blijkt te zijn dan dat van de moeder; tot hij de grootheid leert inzien van de rol, die handel en nijverheid spelen en hij wordt zoals zijn vader.
Boeiend genoeg is het boek geworden; zeer handig zijn de bijfi- | |
| |
guren opgezet en verschillende gebeurtenissen in het verhaal gevlochten, zoals de oorlog tussen Spanje en Amerika en tussen Rusland en Japan. Ook klinkt deze roman als de verheerliking van Duitslands handel en in deze zin kan hij beschouwd worden als de tegenhanger van het bekende boek van Frenssen: Klaus Hinrich Baas, dat hier vroeger werd besproken (Vl. G. 1910, blz. 284).
Een ontgocheling was me Herzensheilige, van Diedrich Speckmann (Warneck, Berlin; ing. 3 M.; geb. 4 M.). Deze auteur heeft een zekere bekendheid verworven; zijn naam wordt wel eens in een adem genoemd met Frenssen. Evenals deze is hij prediekant in Holstein en zijn werken verheugen zich daar in een grote popularieteit. Ik had van zijn boek grote verwachtingen, maar vond die teleurgesteld.
Het werk bestaat uit een reeks verhalen. Enige vrienden en hun vrouwen brengen samen de vacantie door in een dorpje op de Holsteinse heide. Samen lezen ze de levensherinneringen van Ludwig Richter, waarin hij op zekere plaats spreekt van mensen, die ‘in zijn hart een plaats bekleden in de galerij van de huisheiligen.’ En elk op zijn beurt vertelt van een lieve herinnering uit zijn leven, van zijn ‘Herzensheilige’.
Maar geen enkele van deze verhalen bezit genoeg frisheid om de lezer te boeien; geen enkel getuigt van diepe mensenkennis of grijpt aan door dramatiese kracht. Het is een alledaags boek.
Een krachtig werk is Das Haus Michael Senn, van Rudolf Greinz, de gekende schrijver van Tiroolsche romans, bij Staackmann, te Leipzig, verschenen (ing. 4,50 M.; geb. 5,50 M.). Het is de geschiedenis van de ondergang van het huis Michael Senn, ondergang veroorzaakt door het huwelik van de enige zoon Franz, een zwakkeling, met een kokette.
Het is een pakkend boek, met grote soberheid geschreven en vol verrassende forsheid. De personen zijn prachtig gebeeld; figuren als die van Michael Senn, wiens krachtige gestalte het gehele boek beheerst, zijn zeldzaam in de literatuur.
Zonder ook maar enigzins tot de tendensliteratuur te behoren, is deze roman een bittere aanklacht tegen de onverbreekbaarheid van het katholiek huwelik.
Van een geheel andere aard is het boek van Rainer Maria Rilke: Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge. (Insel-Verlag, Leipzig, 2 dln; ing. 4,50 M.; geb. 6 M.). Het gekende talent van deze heel voorname dichter verlochent zich niet in dit werk. Het is het dagboek van een jong edelman, laatste telg van een oud Deens geslacht, die Parijs bewoont. Het zijn aantekeningen over zijn leven en herinneringen uit zijn jeugd. Het is onmogelik deze aantekeningen
| |
| |
en herinneringen samen te vatten of een denkbeeld te geven van de heerlike visioenen, die hier geboden worden, van de machtige lyriek of de beeldenrijkdom, die schittert op elke bladzijde van dit mooie boek.
Eveneens van het uitsterven van een adellike familie verhaalt het werk van Karel Borromäus Heinrich: Menschen vort Gottes Gnaden (Langen, München; ing. 3 M.; geb. 4 M.). Ik stel dit boek veel lager dan het voorgaande. Wel schat ik de mooie, keurige stijl naar waarde, maar vind toch het werk als geheel tamelik onbeduidend. Onmannelik en pretentieus is daarbij de verheerliking van de held van het verhaal.
Ook voor Die Geschichte des jungen Oswald, de eersteling van Felix Sternheim (Hyperion-Verlag, München; ing. 3 M.; geb. 4 M.) gevoel ik maar weinig. Het is de langdradige liefdegeschiedenis van een jong dichter, eindigend met zelfmoord. De ongelukkige vorm, die de schrijver gekozen heeft, maakt het boek niet aantrekkeliker: het zijn brieven, geschreven door Oswald, waarin deze tot vervelens toe hetzelfde herhaalt, lange klachten doet over zijn eenzaamheid en over de mensen, die hem niet begrijpen of vol verwaandheid bluft over de gedichten, die hij gemaakt heeft en opsnijdt over de roem, die zijn talent nog wacht. Het was werkelik geen vermaak dit boek te lezen.
Dan verkies ik op verre na de roman van M.C. André: Mensch: erkenne Dich selbst! Eine Vagantenhistorie (Douglas, München; geb. 7 M.). ‘Mensch: erkenne Dich selbst’ is het opschrift van een anatomies, pathologies en ethnologies museum, dat de jaarmarkten rondreist en van wiens eigenaars de geschiedenis verteld wordt. Dus een roman van foorlieden, circusvolk en dierentemmers. Het is een vreemd boek, dikwels opzettelik vreemd, en toch zeer interessant. Men voelt de liefde van de schrijver voor zijn volkje; en de humor, die kwistig in het werk verspreid ligt, verbergt dikwels een diep meegevoel en een grote ernst. Zeer zeker geen alledaagse roman.
Van de talrijke dichtwerken wou ik enkel wijzen op een paar bundels, die ver boven het gewone uitsteken en getuigenis afleggen van echt dichterlik talent.
Het is vooreerst Hans Kyser: Einkehr. Lieder und Gedichte (Paul Cassirer, Berlin; 3 M.). Het zijn mooie gedichten, zeer eenvoudig en eigenaardig. Biezonder de innig-gevoelde liefdeliederen doen dikwels aan Dehmel denken. Deze keurige bundel belooft veel voor de toekomst van deze nog zeer jonge schrijver.
Verder: Max Dauthendey: Das Lusamgärtlein. Frühlingslieder aus Franken. (Axel Juncker, Berlin; ing. 2,50 M.; geb. 3,50 M.). Max Dauthendey behoort tot de beste van de hedendaagse Duitse
| |
| |
dichters. De liederen van deze bundel, die opgedragen is aan de gedachtenis van Walther von der Vogelweide, hebben een vreemde bekoring. Ze zijn het werk van een hoogst begaafd, persoonlik dichter.
De derde bloemlezing uit de Blättern für die Kunst is thans bij Bondi, te Berlijn, verschenen onder de tietel: Bl. f.d. K. Eine Auslese aus den Jahren 1904-1909 (ing. 3 M.; geb. 4,50 M.). Ze bevat enige mooie gedichten van de leider dier beweging, Stefan George, waarvan vooral Goethes letzte Nacht in Italien prachtig is, en verder verzen van zijn volgelingen, waartussen Karl Wolfskehl en Friedrich Gundolf wel het meest de opmerkzaamheid verdienen.
Enige interessante herdrukken zijn nog aan te tekenen. Op het gebied van de literatuurgeschiedenis vooreerst, twee bekende werken: Richard M. Meyer: Die deutsche Literatur des 19n Jahrhunderts (Bondi, Berlijn, 2 dln; ing. 10 M.; geb. 12,50 M.), waarvan de vierde, opnieuw bewerkte uitgave en Adolf Bartels: Die deutsche Dichtung der Gegenwart. Die Alten und die Jungen (Avenarius, Leipzig, ing. 4 M.; geb. 5 M.), waarvan de achtste uitgave verscheen.
Het eerste werk is wel de beste geschiedenis van de Duitse literatuur der 19e eeuw. De schrijver geeft overal blijken van een verbazende belezenheid en van de ruimste opvattingen en weet op fijne manier de verschillende tijdperken en richtingen in de literatuur te scheiden en te karakteriseren. Bladzijden als die over Keller worden niet licht overtroffen, terwijl de hoofdstukken, gewijd aan de modernen, tintelen van leven en geest.
Dit mooie boek, goed gedrukt, in twee zware delen groot inoctavo, met 10 portretten versierd, kan niet genoeg aanbevolen worden.
Niet zozeer beviel me het werk van Bartels. Zeker heeft het grote verdiensten; het bevat een schat aan bio- en bibliografiese inlichtingen en het geeft een duidelik overzicht van de moderne Duitse letterkunde. Maar het wordt ontsierd door de grote partijdigheid van de schrijver; overal vindt men blijken van zijn politieke onverdraagzaamheid en van nog grotere ingenomenheid met zichzelf. Biezonder stoot zijn jodenhaat tegen de borst, die hem belet de verdiensten te erkennen van vele van de beste schrijvers; het grenst wel aan het belachelike, als hij telkens in zijn nota's over deze auteurs zegt: ‘is jood, schijnt jood te zijn, heeft een jodin gehuwd, enz.’ Ook zijn oordeel over schrijvers als Frenssen, Viebig e.a. schijnt me onrechtvaardig.
Zeer interessant is de nieuwe uitgave van de satiristiese roman van Friedrich von Sallet: Kontraste und Paradoxen, bij Hans von Weber (Hyperion-Verlag), te München, verschenen (ing.
| |
| |
4.50 M.; geb. 6 M.). Dit fijne boek, eerst na de dood van de schrijver, in 1842, gedrukt, was bijna volkomen vergeten en men moet er de uitgever dankbaar voor zijn het weder in ieders bereik te hebben gesteld. Het is versierd met een groot aantal tekeningen van Alfons Woelffle, die tot de beste illustrasies der laatste jaren behoren. Met zijn sneeuwwit papier, duidelike letter en passende versiering is dit boek een merkwaardig voortbrengsel van de moderne Duitse boekkunst. Van Hans von Weber, de kunstzinnige uitgever van zoveel mooie boeken, was overigens niets minder te verwachten.
Zeer schoon zijn ook de klassieker-uitgaven van den Tempel-Verlag te Leipzig. Verleden jaar verenigden zich een zestal uitgevers om, naar het voorbeeld van de beste soortgelijke Engelse uitgaven, de Duitse klassieken in waardige uitvoering en aan billike prijs te verspreiden. Als eerste verschijnen: Goethe, Heine en Heinrich von Kleist, waarvan tot nu toe alleen de laatste, in vijf delen, volledig verschenen is. De vier eerste bevatten de werken van Kleist, het vijfde deel een grondige biografie van deze schrijver door Arthur Eloesser.
Deze boeken zijn wondermooi en beduiden werkelik een renaissance in de klassieker-uitgaven. Het prachtige melk-witte papier en de mooie, nieuwe letter van E.R. Weiss zijn een genot voor het oog. Niet warm genoeg kunnen deze uitgaven aan alle boekenliefhebbers aanbevolen worden; ook de moeilikste zullen hier bevredigd worden. Daarbij is de prijs van deze boeken, in verhouding tot hun uiterlik, zeer laag: elk deel kost gebonden in prachtige linnen band 3 M., in halfleder 3,75 M.
Een verschijnsel mag ook de nieuwe Goethe-uitgaaf van den Insel-Verlag, te Leipzig, genoemd worden. Ze telt zes lijvige delen, elk van omtrent 550 blz., is, zoals alle boeken van den Insel-Verlag, goed gedrukt op mooi papier, is stevig gebonden en kost slechts 6 M. Deze prijs is alleen te verklaren door het feit dat de Goethe-Gesellschaft, op wiens last deze werken uitgegeven werden, daarvoor een toelage van 20.000 M. verleende. Een welverdiende bijval beloonde deze daad: de eerste oplaag van 20.000 exemplaren was op zes weken uitverkocht.
Frans Delvaen.
|
|