De Vlaamsche Gids. Jaargang 6
(1910)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
Teeltkeus toegepast op het menschelijk Ras.Dein Starken gehört die Welt. Wanneer wij bij een kind de gelaatstrekken van zijne ouders weervinden, wanneer wij van iemand zeggen: ‘Hij heeft een haartje naar zijn vaartje’, of nog ‘De appel valt niet ver van den boom’, dan stellen wij een van de ontelbare toepassingen van de wetten der erfelijkheid vast. Aan niemand is de overerving van de eigenschappen, gebreken en gelaatstrekken der ouders op hunne kinderen onopgemerkt voorbijgegaan. Doch voor velen blijft de erfelijkheid eene wispelturige, willekeurige eigenschap, welke zich in sommige gevallen doet voelen en in andere verdoken blijft. De studie der moderne levensleer en der theorieën van Darwin, Lamarck, Spencer, Galton, Wilser, Vacher de Lapouge en anderen moet ons anders doen denken. ‘De wetten der erfelijkheid, zegt Vacher de Lapouge, zijn even algemeen als welke andere natuurwet, als de wet der zwaartekracht, die wil dat alle lichamen loodrecht op de oppervlakte der aarde vallen. In regel plant elke eigenschap zich door erfelijkheid voort; de niet voortplanting is de uitzondering.’ Welk het grondbeginsel der erfelijkheid is, waarom zich sommige eigenschappen bij zekere individuën niet voortzetten, hoewel ze doorgaans erfelijk zijn, waarom andere eigenschappen zich van grootvader op kleinkind overplanten en eene generatie overslaan, dat zijn zoovele vragen welke tot nog toe onvoldoend beantwoord zijn gebleven. Doch alhoewel de oplossing dier vraagstukken nog ontbreekt, moet dit ons geenszins beletten de toepassing van de wetten der overerving te bestudeeren. Kennen wij den aard, de grondoorzaak der | |
[pagina 246]
| |
electrische stroomingen? Neen, niet waar? Welnu, dit heeft ons niet belet de dynamo's uit te vinden. De studie dezer twee onmeetbare krachten: de erfelijkheid en de electriciteit, zijn de twee aanzienlijkste vruchten der moderne wetenschap. Van beiden is de erfelijkheid de voornaamste, doch de electriciteit heeft ze in hare toepassingen ver overvleugeld. En hoe kon dit anders? Het aanwenden van electrisch licht in een werkhuis heeft niemands belangen of gedachten gekrenkt; doch het toepassen van de wetten der erfelijkheid en van de daaruit voortvloeiende teeltkeus stuit tegen zoovele gedachten van bekrompen edelmoedigheid en tegen zoovele godsdienstige en sociale denkwijzen, dat de ontwikkeling dezer wetten, welke in staat zijn het materieel en sociaal leven totaal om te werken, daardoor is verhinderd geworden. Met juistheid zegt Wilser in zijn werk: Menschwerdung (blz. 121): ‘Terwijl wij bij onze huisgenooten uit het dierenrijk, de gebreken en nadeelige eigenschappen door beredeneerde teeltkeus uit het gebied der overerving trachten te verbannen, passen wij op den mensch de onheilstichtende theorie toe: ‘Laat gaan wat gaat.’ Voor hem geldt nog steeds de spreuk: ‘Help u zelven, zoo helpe u God.’ Nochtans is de mensch, naar lichaam en geest, nog slechts eene schaduw van zijne vroegere grootheid en sterkte. Bij de beschaafde volkeren wordt het getal hospitalen, gestichten voor krankzinnigen en verachterden, dagelijks ontoereikender. Van den anderen kant is de strijd voor het bestaan onverbiddelijker dan ooit, en wordt steeds moeilijker naarmate het menschelijk egoïsme brutaler wordt, en de eischen aangroeien, in eene eeuw waar de zucht naar rijk zijn, en nog meer naar rijk schijnen, eene behoefte wordt, welke van de aristocratie uitgaat en tot het volk doordringt. Meer dan ooit doet zich de noodzakelijkheid gevoelen om het menschdom in zijne evolutie te helpen, den achteruitgang welke het bedreigt te keer te gaan en den mensch den strijd voor het bestaan te vergemakkelijken. Vacher de LapougeGa naar voetnoot(1) wijst er op hoe velen ‘gedacht hebben dat de opvoeding den mensch totaal kon omwerken en hem uitrusten voor dien strijd.’ Doch op onze dagen, nu de wetten der erfelijkheid | |
[pagina 247]
| |
ingang gevonden hebben in de moderne wetenschap, heeft men dezen weg moeten verlaten. Vele wijsgeeren en alle geleerden zijn thans overtuigd dat de opvoeding totaal onbekwaam is, om bij het individu het karakter, de inborst of de geschiktheid diep te wijzigen. Men is misdadiger geboren, zooals men dichter ter wereld komt; geheel het lot van het kind is in den schoot der moeder bevat, en daarna volgt het leven onwederroepelijk zijne baan. Geheel de anthropologie is geboren uit die gedachten, door Lombroso uiteengezet. ‘Er is geen remedie, zegt Wilser, voor de gemeenschappelijke kwaal der ontaarden, zinneloozen, misdadigers, welke als neurasthenie bekend staat. De rassen dalen de ladder des levens en der zedelijkheid af, maar beklimmen ze nooit meer. De ontaarden zijn voor eeuwig voor het menschdom verloren, en indien zij zich voortplanten, is het een ongeluk voor de maatschappij.’ Is het niet mogelijk deze onmeetbare kracht, welke men erfelijkheid heet, zoodanig ten voordeele van het menschdom aan te wenden, dat zij haar eigen verwoestingswerk te keer gaat? Kan men deze kracht, welke, aan hare eigen werking overgeleverd, zoo schadelijke, betreurenswaardige gevolgen na zich sleept, niet door eene beredeneerde teeltkeus of selectie als verheffingsvermogen voor het menschdom laten optreden? Dit is zeker niet te veel eischen van dit machtige herscheppingsvermogen, dat, zooals Darwin leert, de volmaaktste diersoorten uit de nietigste organismen deed ontstaan. Die gedachten van teeltkeus of selectie zijn in het geheel niet nieuw. Wij ontmoeten ze reeds bij verscheidene volken der Oudheid. Zoo bestond er feitelijk eene teeltkeus bij alle volkeren waar de inrichting in kasten in voege was. De Spartanen waren dubbel selectionisten; eerstens omdat bij hen ook het kastenstelsel bestond; dan, wijl zij alle zwakke of misvormde kinderen bij hunne geboorte doodden, en zoo enkel sterkgeborene individuën tot de voortplanting toelieten. Als wetenschappelijke specialiteit is de toepassing der teeltkeus op het menschelijk ras, of het selectionisme, zooals het door zijne eerste voorstanders genoemd werd, een der voornaamste vruchten der theorieën van Darwin. | |
[pagina 248]
| |
Ook is het in dezes onmiddellijke omgeving en wel door zijn neef Galton, dat voor een vijftigtal jaren het eerst dit vraagstuk wetenschappelijk behandeld werd. In zijn prachtig werk Heriditary Genius stelt Galton de vraag: In hoever is de erfelijkheid toepasselijk op het menschelijk ras? Is het onze plicht niet voor het welzijn van het nageslacht, door teeltkeus, de heilzame werking der erfelijkheid te vergemakkelijken? Sinds dien, dus sedert een vijftigtal jaren, zijn die gedachten in Engeland en in Amerika met reuzenschreden vooruitgegaan. Reeds zijn in Amerika maatschappijen ter bevordering van huwelijken tusschen sterkgeborenen tot stand gekomen. In Engeland zullen de selectionisten weldra eene secte vormen. Ook alle communistische maatschappijen verdedigen die gedachten. Indien we de praktische uitslagen nog niet genoeg inzien, dan is het omdat ternauwernood ééne nieuwe generatie opgegroeid is, sedert het selectionisme in het gebied der praktijk trad. - ‘Doch, beweert Prof. HaycraftGa naar voetnoot(1), indien wij de theorie, die slechts aan sterkgebouwden toelaat zich voort te planten, in toepassing brengen, en aannemen dat gemiddeld drie generaties per eeuw ter wereld komen, dan mogen wij bevestigen dat het peil der lichaams- en geesteskracht van onze nazaten na een paar eeuwen ver boven het huidige zal staan. De uitslag is even zeker als die welken de hovenier bekomt, die het onkruid op zijn akker uitrukt om de goede planten in hunne ontwikkeling te helpen, of kleine druifjes uit de trossen nijpt om de andere in hunnen diktegroei te bevoordeeligen. Indien wij nagaan dat alle hondenrassen uit eene oorspronkelijke soort voortkomen, dan moeten wij niet twijfelen dat het mogelijk is, een menschdom te scheppen dat even verschillend is van hetgene waartoe wij behooren, als de doghond van den hazewind.’ Eene bekrompene edelmoedigheid en ook zekere godsdienstige vooroordeelen, welke eene lange beschaving en verregaande erfelijkheid ons diep in het hart gedrukt hebben, zijn, volgens Vacher de Lapouge, de voornaamste oorzaken die zich verzetten tegen de gedachte: zekere individuën tot de voortplanting toe te laten en andere uit te sluiten; zij werken het loffelijk streven der selectionisten tegen. | |
[pagina 249]
| |
Nochtans weten wij dat al deze verzwakte individuën, welke door het selectionisme buiten de voortplanting gesloten worden, slechts het leven kunnen schenken aan ziekelijke, ontaarde kinderenGa naar voetnoot(1). Daarom bestaat er eene grootschere edelmoedigheid, voor het welzijn van het menschdom, de driften van afzonderlijke individuën op te offeren, en dringt zich het selectionisme als eene noodzakelijkheid op. Deze selectie kan langs twee wegen haar doel bereiken: 1o door de zwakken, de ontaarden, de erfzieken van de voortplanting te weerhouden; 2o door de sterkgeborenen te verbeteren en hunne vermenigvuldiging te vergemakkelijken. Om al de zwakken, de gebrekkigen de voortplanting te beletten, dient er eene drukking te worden uitgeoefend op de openbare meening. Men moet, bij het volk, deze gedachte doen indringen dat de teringlijders, (de syphilislijders eene misdaad bedrijven, door zich voort te planten. Het is betreurenswaard vast te stellen, dat iemand door de openbare meening en door de wet geschandvlekt wordt, omdat hij zijnen vijand een scheldwoord toestuurt, terwijl degene die wetens en willens, het leven geeft aan een kind, dat zijn bestaan lang tot tering, blindheid, enz. veroordeeld is, door de wet en openbare meening als een volstrekt eerlijk man beschouwd wordt. Nochtans zijn er duizenden individuën welke zich aan gemelde euveldaden schuldig maken. Velen zijn, wel is waar, het kwaad dat ze stichten onbewust, doch voor hen, meer nog dan voor de anderen, is het noodzakelijk dat er maatregelen genomen worden. De verhelping van het kwaad ligt in eene wet, welke het medisch onderzoek vóór het huwelijk verplichtend maakt. Als onmiddellijk gevolg dier wet, dringt zich de verspreiding der gedachten van Neo-Malthusianismus of onbevruchtend geslachtsleven als eene noodzakelijkheid op. Het tweede middel wordt door Vacher de Lapouge aangeduid om de vermenigvuldiging der zwakken te keer te gaan: het is het bestrijden van eene misplaatste liefdadigheid welke het materieele leven en daardoor de voortplanting aan duizenden ontaarden vergemak- | |
[pagina 250]
| |
kelijkt. Maar al te dikwijls weigeren zwakken, armen en gebrekkigen in openbare gestichten opgenomen te worden, en verkiezen van bedelarij te leven. Op die manier is het hun mogelijk het leven te schenken aan een talrijk kroost, waarvan het ziekelijk, verstompt aanzien het medelijden der voorbijgangers opwekt en de ouders het stoffelijk middel bezorgt, om hun gezin te onderhouden en te vergrooten. Professor Haycraft doet den nadeeligen invloed uitschijnen der moderne geneeskunde op de voortplanting der zwakken. Door den vooruitgang der microbenleer worden tal van individuën, welke tot een vroegtijdige dood veroordeeld waren, tot de voortplanting toegelaten. Hieruit is nochtans niet af te leiden dat het betreurenswaard is, dat de geneeskunde vorderingen gemaakt heeft; doch indien de selectiemicrobe verdwijnt, moet deze door een ander selectiemiddel vervangen worden. Evenals voor de uitroeiing der zwakken, moet voor de verheffing der sterkgeborenen op de openbare meening gewerkt worden. Men moet de massa tot deze gedachte overtuigen: dat men bij het huwelijk in den echtgenoot of in de echtgenoote den vader of de moeder der kinderen kiest, dat men ten opzichte dezer laatsten eene verantwoordelijkeid heeft en dat hunne gezondheid en geesteshoedanigheden in rechtstreeksche verhouding staan met die der ouders. Alle andere beschouwingen zijn diep onzedelijk. Het leven is lichaam en geest; rijkdom en betrekking staan daarbuiten en zijn van ondergeschikten aard. In het huwelijk moeten de ouders de plichten jegens de volgende generatie voor oogen houden. ‘Elk individu leeft slechts, zegt Haycraft, om zich voort te planten en elke generatie om de volgende te scheppen.’ Door eene strenge teeltkeus der individuën welke tot de voortplanting toegelaten worden, is er niets te vreezen voor den invloed der beschaving of der moderne geneeskunde. Indien het menschdom zijne eigene selectie deed, ware de tusschenkomst der micro-organismen overbodig. Een krachtig selectiemiddel wordt aangehaald door Stanley, namelijk de genootschappen ter bevordering der huwelijken tusschen sterkgeborenen, zooals die in Engeland en vooral in Amerika bestaan. Deze vereenigingen stellen sterkgeboren individuën in betrekking met elkander, vergemakkelijken de huwelijken tusschen hunne leden en helpen deze in de opvoeding hunner kinderen. | |
[pagina 251]
| |
Doch veel doeltreffender maatregelen dringen zich op, indien men de voordeelige erfelijkheid wil mogelijk maken. Het is noodzakelijk de groote faktoren, welke de uitroeiing der sterkgeboren individuën teweegbrengen, met geestdrift te bekampen. Vacher de Lapouge besteedt een prachtig hoofdstuk van zijn werk Sélections sociales om den invloed van: ‘Capitalismus, militarismus’ te doen uitschijnen. ‘Geld is alles en kan-alles, is de formule der hedendaagsche maatschappij,’ zegt Vacher de Lapouge. Goud is de drijfveer van het menschdom. De noodzakelijkheid, eerst en vooral, met het geld rekenschap te houden, maakt de huwelijken tusschen sterkgeborenen zeer moeilijk. Zij is de voornaamste hinderpaal, welke het selectionisme bij de beschaafde volkeren bestrijdt. Voor hetgeen eene vrouw en haar kroost aan onderhoud kost, moet zij in het huisgezin een kapitaal medebrengen, dat het inkomen van den huisvader vermeerdert. Indien deze laatste niet rijk is, zal zijne jaarwedde des te ontoereikender zijn, naarmate hij een hoogeren rang bekleedt. Veel zwaarder valt het hem eene talrijke familie te stichten, en daarom vermijdt hij de oplossing van dit vraagstuk. De onberedeneerde uitgaven der aristocraten, die van hunne zonen en hunne vrouwen, zijn als eene besmettelijke ziekte welke zich van individu tot individu voortzet. Ieder vergelijkt zich bij dengene, welke op de ladder van het vermogen de sport bekleedt, die onmiddellijk boven de zijne is. Hij gelooft zich rijker dan hij is, en voelt zich gedwongen zich als dusdanig te gedragen. Naarmate weelde en overmoed van de aristocraten uitgaan, ontwikkelen zich valsche weelde en verkwisting bij de burgerklasse, en de zucht naar rijk zijn, die nog intenser van rijk schijnen, hebben het celibaat, het geldhuwelijk of de beperking van het nakomelingschap voor onmiddellijk gevolg. Aldus bewerkt de onbeperkte weelde der aristocraten, door terugdrijving, den ondergang der nuttige klassen en vooral der intellectueelen. Veel minder in de werkersklasse dringt die zucht naar welstand door. Bij gelijke inkomsten kan eene familie van intellectueelen aan drie kinderen opvoeding schenken, waar eene werkersfamilie er vier groot brengt. Indien wij nagaan dat na ééne generatie, de verhouding zal | |
[pagina 252]
| |
zijn 57% kinderen voor de werkersklasse tegen 43% voor de intellectueelen, na 2 generaties 64% tegen 36%, na 3, 70% tegen 30% dan zal, na 300 jaar, de nuttige klasse bestaan uit 93% werklieden tegen 7% intellectueelen. Het valt niet moeilijk hieruit op te maken, welk groot gevaar de intellectueele toekomst van een land bedreigt, waar het geestesvermogen door het kapitaal verpletterd wordt. Men mag vrijuit zeggen dat de intellectueele klasse jaarlijks schaarscher wordt. Het getal families welke het leven schenken aan een talrijk intellectueel nakomelingschap wordt steeds geringer, en reeds daagt de afschrikkende vraag op: Hoe lang zullen de intellectueele reserven nog volstaan? Want het is het toeval niet welke mannen van waarde schept, maar wel het samenloopen van gelukkige erfelijke hoedanigheden. Niet alleen doet de geldaristocratie haar verzengenden invloed gevoelen op de hoogere intellectueelen, maar ook op al degenen welke niet tot de klasse der geestesarmen behooren. De oorzaak heeft dezelfde gevolgen voor den schoolmeester als voor den geleerde, voor den kleinen beambte als voor den bureeloverste. Het geldgebrek is hetzelfde voor hem die over eene hoogere jaarwedde beschikt, als voor dengene die slechts een mager dagloon verdient. Men moet tot de onbeschaafde, verstompte massa nederdalen om de kwaal in intensiteit te zien afnemen, en daarom is het gevaar dat onze hedendaagsche beschaving bedreigt, zoo groot. ‘Bij de moderne volken, volgens Vacher de Lapouge, is het militarsme eene echte plaag, welke de waarde van een volk doet dalen. De sociale gevolgen van de teeltkeus, die door het militarisme uitgeoefend wordt, zijn des te erger, wijl deze selectie niet evenredig op alle klassen slaat. Zij kiest hare slachtoffers tusschen de sterkste individuën; het gemiddeld peil der lichaamsterkte der soldaten blijft boven de gemiddelde waarde. De dwergen, de gebrekkigen, zij, die slecht zien of hooren, de krankzinnigen, de zwakken blijven van de inlijving bevrijd. Al de anderen, de sterkgeborenen, worden aan het kazerneleven blootgesteld, en aan het huwelijk onttrokken op een leeftijd, waarop de voortplanting de beste vruchten zou afwerpen.’ Het leven in de kazerne beschadigt de meeste individuën. Voor | |
[pagina 253]
| |
de weinigen aan wie het verblijf in het garnizoen meer gezondheid bijzet, zijn er duizenden die daar door typhuskoorts of venusziekten aangetast worden. En deze kwalen zijn een steeds dreigend gevaar voor hei huwelijk en de voortplanting. Ten andere gewent het soldatenleven den jongen landbouwer en den jongen werkman aan ledigheid en gemakkelijke vermaken. Na zijn diensttijd heeft hij wellicht den lust naar arbeiden verloren, verlaat zijn dorp, onttrekt zich meestal aan het huwelijk, omdat het arbeiden en het stichten eener familie hem afschrikt. Evenals het militarisme in de werkersklasse zijne schadelijke selectie uitoefent en de beste elementen aan de voortplanting onttrekt, of voor eene heilzame erfelijkheid onbekwaam maakt, zoo oefent het leger een even betreurenswaardigen invloed uit onder den burgerstand. Het weelderig leven dat aan de jonge officieren opgelegd wordt - en dat nog ongetwijfeld een overblijfsel is van het oud ploetocratisch regiem - en de bruidschat welke van hunne echtgenoote vereischt wordt, zijn de reden waarom zoovelen ongehuwd blijven. Anderen zoeken, door hun huwelijk, het vermogen te verkrijgen dat hun leven vereischt, en voor hen is het lichaam, de geest of de gezondheid van de vrouw van weinig belang. Anderen nog, en deze zijn gewis de verstandigste, treden slechts laat in het huwelijk, wijl hunne jaarwedde hun geen vroegtijdig huwelijk toelaat, doch zoo hebben zij het voordeeligste tijdperk voor den echt overtreden, en zijn ook zeer dikwijls door venusziekten aangetast. De groote meerderheid der officieren die, wat lichaamsbouw aangaat, tot de keur der bevolking behooren en als intellectueelen boven het gemiddeld peil staan, worden aldus aan eene voordeelige voortplanting onttrokken. Aan deze vertegenwoordigers der vaderlandsliefde wordt de heiligste plicht jegens het ras ontzegd! In elke klasse der maatschappij oefent het militarisme een verderfelijken invloed uit. De volkeren, bij wie de gewapende vrede jaarlijks hare duizenden slachtoffers maakt, zullen wellicht bezwijken onder de macht hunner wapens, op het oogenblik waarop de strijd der beschaving zal aanvangen; want het weerstandsvermogen van een volk wordt niet gemeten bij zijne legermacht, maar wel bij de erfelijke waarde zijner individuën. | |
[pagina 254]
| |
Vacher de LapougeGa naar voetnoot(1) wijst er ook op hoe de godsdienst min of meer kwaad kan stichten, doch steeds schuldig is jegens het nageslacht. ‘Hij is het eenige selectiemiddel dat immer kwaad sticht, en zijne schuld jegens het nakomelingschap op geene enkele wijze vergeldt.’ De godsdienst, en vooral de Roomsch-katholieke godsdienst, - want hij vertegenwoordigt de voornaamste geloofsbelijdenis, welke het celibaat aan zijne geestelijken oplegt - veroorzaakt eene dubbele nadeelige selectie: ten eerste, door een aanzienlijk getal zijner vertegenwoordigers tot eeuwigdurende zuiverheid te veroordeelen; en ten tweede, door aan zijne beleiders antipathie in te boezemen jegens anderdenkenden, en hun het huwelijk met dezen te ontzeggen of ten minste merkelijk te vermoeielijken. Indien wij het getal priesters, monniken en nonnen berekenen, welke aan de voortplanting onttrokken worden, dan komen we tot een verbazend totaal. Bijna 1 op 150 inwoners der landen waar het kristendom aldus verspreid is, worden slachtoffers der onvruchtbaarheid. In welken zin uit zich deze? Is hetgeen zij aan de maatschappij onttrekt, boven of onder het middenpeil? Hier dient een onderscheid gemaakt te worden, naarmate men de hoedanigheid van den geest of van 't lichaam onderzoekt. Wel is waar, zijn de kloosters, wat lichaamsontwikkeling betreft, eene schuilplaats - vooral voor het vrouwelijk geslacht - voor tal van individuën, welke door lichamelijke gebreken als ongeschikt voor de voortplanting zijn. Men mag nochtans niet beweren dat alle kloosterlingen gebrekkig zijn, geheel de geestelijkheid door erfziekten aangetast is of onbekwaam aan gezonde nakomelingen het leven te schenken. Aan het leven dat aan de meeste kloosterlingen opgelegd wordt, kunnen enkel sterkgeborenen weerstaan. Niets is meer geschikt zenuwziekten na zich te sleepen dan vasten, slapeloosheid of de hypnose der godsdienstige eerediensten; doch de zenuwzieke extase moet bereikt worden, zonder dat het suject onderweg bezwijke. Het is in een meestal gezond en sterkgebouwd midden dat de godsdienstige selectie haar vernielingswerk uitricht. | |
[pagina 255]
| |
Wat geestesvermogen betreft, mag men aannemen dat hier ook de algemeene hoogte ver overschreden wordt. Wel is, in de mindere rangen van de kloosterorden, de geest niet steeds zeer ontwikkeld; maar als men bedenkt hoe laag het middenpeil nog steeds staat, hoe gering het getal der waarlijk verstandige lieden nog is en hoe wij door onze ontwikkelde omgeving in die schatting bedrogen worden, dan moeten wij besluiten dat de ontwikkeling der kloosterlingen nog ver boven die van de dorpelingen, te midden derwelke zij wonen, verheven is. De godsdienstige teeltkeus maakt aldus onder den vorm van geestelijk celibaat meer slachtoffers dan die welke het leger uitoefent. Doch het gevaar dat daardoor de maatschappij bedreigt, slaat ook onmiddellijk op den godsdienst zelf terug. Het is een postulaat dat gemakkelijk aanneembaar is, dat de godvruchtigheid van degenen, welke zich in het leger der geestelijken inlijven, meer ontwikkeld is dan bij de overige beoefenaars der leer. Om de misdaad te doen verdwijnen is het voldoende de voortplanting der misdadigers te beletten, zeggen de rechtsgeleerden. De godsdienst bewerkt door gelijksoortige handelwijze zijnen eigen ondergang. De godvruchtigheid is veroordeeld, omdat zij door den godsdienst zelf, bij degenen die ze in de hoogste mate bezitten, uit het domein der erfelijkheid verbannen wordt. Reeds doen zich de gevolgen van het celibaat der priesters in de katholieke landen gevoelen. Het is voldoende, om zich hiervan te overtuigen, eene vergelijking te maken tusschen de landen waar de Roomsch-katholieke godsdienst en die waar het protestantisme verspreid is. In de eerste heeft de twijfel al dieper en dieper wortels geschoten, waar bij de tweede het geloof nog palvast staat. Frankrijk, het voorheen zoo katholiek land, is voor den godsdienst verloren; Engeland, sedert drie eeuwen protestant, is fanatieker dan ooit. Doch niet alleen heeft de godsdienst er schuld aan, dat hij duizenden verstandige lieden in de onmogelijkheid stelt hunne heilzame eigenschappen door erfelijkheid over te planten en zoo tot de verheffing van het volk mee te werken; ook op onrechtstreeksche wijze bestrijdt hij de ontwikkeling van een volk, door de antipathie welke hij jegens andersdenkenden aan zijne belijders inboezemt. Te midden eener bevolking die aan eene intense godsdienstig- | |
[pagina 256]
| |
heid verslaafd is, wordt de afwijkeling der algemeene godsvruchtige gedachten in onvoordeelige omstandigheden voor den socialen strijd gesteld. Beter dan welk volk ook, weten wij hoe de ongeloovigen in een godsdienstig midden vervolgd en bestreden worden en hoe moeielijk het hun valt in den strijd om het bestaan, versterkt door den strijd om de gedachte, te lukken. Hoevele groote steden zijn er zelfs niet, waar bijna de onverschilligheid heerscht, en waar het nochtans voor honderden inwoners eene noodzakelijkheid is, openlijk het geloof te belijden om slechts voor het bestaan in het strijdperk te kunnen treden? Erger nog doet zich het godsdienstig fanatisme gevoelen, waar het een huwelijk met een andersdenkende geldt. Een weldenkende geloovige zal wel het huwelijk zijner dochter met een teringlijder dulden, maar zelden zal hij een vrijdenker als schoonzoon aanvaarden. Dit fanatisme heeft eene langdurige erfelijkheid diep in den geest der massa geprent, en verheft zich thans als een hooge muur, welke de verbroedering der sterkgeborenen onmogelijk maakt, en menige verstandige en sterke burger van eene hem passende echtgenoote scheidt. Er blijft ons nog uit te weiden over de groote slachtingen, waartoe de godsdienst aanleiding gaf, en welke duizenden slachtoffers maakten, vooral onder de verstandigste familiën; doch het wreedaardig vernielingswerk der Inquisitie staat nog te versch in het geheugen van eenieder opdat het noodig zij, verder te wijzen op de waarde der massa, meestal verstandige lieden, welke door de gosdienstige oorlogen of slachtingen aan de voortplanting onttrokken werden. Ziedaar hoe Vacher de Lapouge den invloed der machtigste factoren veroordeelt, die de heilzame evolutie van het menschdom bestrijden of deze evolutie een weg aanduiden, welke den mensch onvermijdelijk naar den ondergang leiden zal. In onze dagen van algemeen verval dienen de middelen beraamd te worden, om deze hinderpalen der systematische, beredeneerde selectie uit den weg te ruimen, want, indien de selectie zelve niet ten onder gaat, kan van haar alleen de redding komen. Gansch de sociale evolutie van het menschdom worde beheerscht door het selectionisme; dit schijnt het eenig middel om het | |
[pagina 257]
| |
eindverval te vermijden. Veel moeilijkheden zal het in het domein der praktijk ontmoeten, doch moeilijkheid beteekent niet onmogelijkheid. De mogelijkheid schijnt ons al te dikwijls eene hersenschim, omdat wij de toekomst met de oogen van onzen tijd inzien; doch het is voldoende een blik in het verleden te slaan, om te begrijpen, hoe, op weinige jaren, het menschdom kan veranderen. Wij staan aan een ommekeer der sociale geschiedenis van het menschdom. Wat behoudt ons de toekomst voor? Welke richting zal de mensch nemen? Iets is zeker: dat morgen totaal van heden verschillen zal.
Oogst-8-09.
A. Martens, Med. Cand. |
|