| |
| |
| |
Duitse Letteren.
De letterkunde is de spiegel van het leven in zijn rijkste gedaanteafwisseling. Kneedbaar als ze is, blijft geen gebied voor haar gesloten. Zo hebben nu ook de steeds zich uitbreidende grote nijverheid en de wassende invloed van het kapitalisme, die onze moderne tijden kenmerken, in haar een levensgetrouwe uiting gevonden.
Een karakteristiek werk op dat gebied is de roman Moderne Menschen, door F.H. Meissner, waarin de schrijver ons een van die ‘moderne mensen’ voorstelt, die zich door wilskracht en taaie volharding rijkdom en geluk verschaffen. Met het geld, dat ze, dank zij hun geestelike hoedanigheden, aldus verzameld hebben, hebben ze zich, ten koste van de vroeger overheersende adel, aan de spits van de samenleving gesteld en op die samenleving de stempel gedrukt, die ze heden draagt. Zulk een natuur is de hoofdheid van Ompteda's nieuwste roman: Droesigl (Berlin, Egon Fleischel).
Sinds zijn roman Minne, die we in een vorig nummer aanbevolen hebben, verscheen, is Ompteda een der meest geliefkoosde schrijvers in Duitsland geworden, en deze roman is van aard, die roem nog te versterken. Zelden heb ik een boek gelezen, waarin inhoud en vorm zo harmonies overeenstemden. Het streven van die jonge krachtnatuur uit een nijverheidsmidden wordt ons beschreven met een aanschouwelikheid en met een hier bij het karakter van de hoofdpersoon zo wonderbaar passende kloekheid van stijl, dat we getroffen worden door de kracht van Ompteda's talent. En dat is een nieuwe zijde van de schrijver, die ons in deze roman van ijzer en staal geopenbaard wordt.
Ook de Weense school heeft ons, door de hand van haar twee beste vertegenwoordigers, Rudolf Hans Bartsch en Emil Ertl, een paar merkwaardige boeken geschonken. Daar bereikt, zoals tegenwoordig bijna gans Duitsland door, de kultuurroman een hoge trap van bloei. Bij Bartsch, in zijn Haindlkinder (Leipzig, L. Staackmann; M. 4, geb. M. 5), met een zeer sterk romantiese tint. De inhoud van het boek laat zich niet zo licht samenvatten. Bartsch beschrijft ons een familie, die met de toestanden van het huidige Weenen en het Oosten- | |
| |
rijk van nu geen vrede heeft, idealer geslachten droomt en die vormen wil. De mensen die hij voorstelt hebben voorzeker nooit bestaan, maar hij vindt de gelegenheid beschouwingen te maken over het wezen van de mens, zijn verhouding tot de godheid, tot de natuur, tot de medemensen en doet dat op zulk een dichterlike en tevens diepzinnige wijze, dat men het boek steeds weer ter hand neemt en er over nadenkt. Maar zijn mensen zijn idealisten. Dat is ook de held in Bernhard Kellermann's roman (Berlin, 1909, S. Fischer; 468 S.; M. 5, geb. M. 6), waaraan de schrijver de betekenisvolle titel Der Tor gegeven heeft. Het is de geschiedenis van een man die, trots alle smaad en spot die hem te beurt vallen, door liefdevolle zelfopoffering de samenleving beteren wil. Iemand heeft het boek niet minder betekenisvol genoemd: ein Traum vom wahrhaft guten Menschen. Wat Emil Ertl's roman betreft, Freiheit, die ich meine (Leipzig, Staackmann; M. 6, geb. M. 7,50), Roman aus dem Sturmjahr, die is door de gehele pers zeer gunstig onthaald geworden. Dat ‘Sturmjahr’ is het jaar 48 te Weenen. Ertl beschrijft er een Weense familie in, die uit haar stil geluk binnenshuis medegesleept wordt in het rumoer van de straat en het gebrul der omwenteling. Men roemt de ongewone kracht waarmede de schrijver dat kontrast doet uitschijnen en A. De Nora zegt in de ‘Augsburger
Abendzeitung’ dat die roman is ‘das literarisch wie historisch gleich vorzügliche Werk eines starken Künstlers.’
Een eigenschap, die deze Weense kultuurromans vertonen, en die overigens uit de aard zelf van de kultuurroman voorvloeit, is de zorg, die de schrijvers van deze werken besteden aan de plaatselike beschrijvingen. Een werkje, dat in dit opzicht uitmunt, is de kleine roman Ein tschechisches Dienstmädchen, van Max Brod (Berlin und Stuttgart, Axel Junckers Verlag; 124 S.; M. 1,50). Het boek van de slechts 25jarige, veelbelovende auteur, is, wegens zijn oorspronkelikheid van vorm en zijn kleurrijke en treffende schildering van Praagse hoekjes, zeer gunstig onthaald geworden. - Terug naar Weenen brengt ons: Das offerte Tor, van L. Andro (München, 1909, Süddeutsche Monatshefte; 158 S.; M. 2), de geschiedenis van een kunstenaar, een komponist, die volle vertrouwen heeft in zijn kunst, maar miskend wordt. Als eindelik de bijval komt, is het te laat: hij blijft er onverschillig aan, want zijn hart is gebroken. Auguste Hauschner noemt het boek ‘een klein meesterstuk.’
In de laatste tijden is het leven der prostituees herhaaldelik behandeld geworden, ook door vrouwen. Twee werken van betekenis zijn die reeks komen vermeerderen: Der heilige Skarabäus, door Else Jerusalem (Berlin, 1909, S. Fischer) en Der Roman der Marianne Vanmeer, door Anna Reichert (Berlin, 1909, Egon Fleischel). De
| |
| |
eerste roman heeft Weenen, de tweede Berlijn als achtergrond. Franz Servaes, die ze bespreekt in het ‘Literarische Echo’ van 15 Juni 1909, zegt van Else Jerusalem dat nog nooit iemand vóór haar dat leven met zulk een diepgaande, bijna wetenschappelik strenge ontleding aanschouwelik gemaakt heeft, en van Anna Reichert, dat ze een groot beschrijvingstalent en een diep gevoel bezit.
Tendenswerken zijn in deze tijd van grote waarheidsliefde op bellettristies gebied niet iedereen welkom. In een letterkundig overzicht nochtans, ook in een onvolledig, mogen ze niet vergeten worden, wanneer ze getuigen van een niet gering talent van de schrijver. Dat is het geval met Hans von Hoffensthal in zijn roman Lori Graff (Berlin, 1909, Egon Fleischel). Het is een geneeskundig tendensroman, waarin de schrijver het gevaar doet uitschijnen van een lichtzinnige jeugd, met het oog op het verdere leven. Het werk wordt geroemd om zijn tekniek, die aanschouwelik en flink afgaat op het doel van het onderwerp. Nog meer is dat het geval met het boek van Walter Harlan, Die Sünde an den Kindern. Eines Schulmeisters Leben, Sterben und Fahrt in das Allherz (Berlin, Egon Fleischel; M. 5, geb. M. 6). De schrijver laakt de ouders die, uit vrees voor de dwang die de kerk uitoefent, hun kinders konfirmeren laten, alhoewel zijzelf niet geloven, en zeer goed weten dat de kinders slechts naspreken, zonder nadenken. Het boek verhaalt van een professor, die om die redenen zijn zoon niet konfirmeren laat, maar ook uit zijn ambt ontslagen wordt en verplicht is als privaatgeleerde een ellendig leven te slijten. In de ‘Preussische Jahrbücher’ zegt degene, die het werk bespreekt, dat ‘de harmonie tussen vorm en inhoud door te lange overwegingen gestoord wordt, maar dat de toestanden zo treffend beschreven worden, dat de psychologiese ontleding zo fijn is, dat de personen zo levenswaar, onbevangen aanschouwd en met weinige trekken zo levendig gemaakte typen zijn, en dat de handeling zo spannend is, dat het werk een grote dichterlike waarde bezit.’
Een vorm, die vroeger in de letterkunde veel, maar sinds verscheidene jaren slechts weinig meer beoefend werd, is de satire. Met voorliefde hekelde men daarin de lagere standen wegens de menigvuldige gebreken die men daarin te recht of ten onrechte meende te ontdekken. Friedrich van Oesteren onderscheidt zich van zijn voorgangers, doordien hij in Die Exzellenzen (Berlin, Egon Fleischel; 173 S.; M. 2) beweert, dat het volk goed is, maar dat de bedorvenheid van de hogere standen komt (de handeling grijpt plaats in Oostenrijk).
Verder verdient nog, te oordelen naar de bijval die het genoot, een werkje van E. von Keyserling aangestipt te worden. Bunte Herzen
| |
| |
is de titel van twee novellen, die hij uitgaf bij S. Fischer te Berlijn (251 S.; M. 3); en ten slotte wou ik ook nog onder de prozawerken de aandacht vestigen op een bundel essays: Sehnsucht, Ernste Plaudereien, door Georg Hermann (Berlin, Egon Fleischel; M. 2). Het zijn overwegingen van de schrijver over onderwerpen van zeer uiteenlopende aard. Enkele titels van hoofdstukken, die ik er uit grijp, mogen doen uitschijnen wat het boek zoal bevat: Von der Abhängigkeit; Ruhm; Ueber die Würde; Kunst; Ueber Reisen; Ueber Bücher; Ketzergedenken zum Thema Theater, enz. Al die overwegingen hebben een echt persoonlik karakter en stellen ons de persoonlikheid van de schrijver van Jettchen Geberts Geschichte in een helder daglicht. Reeds dáárom alleen verdient het boek onze belangstelling.
Het talent van Clara Viebig, de bekende schrijfster der Eifelgeschiedenissen, is onuitputtelik. Sedert 1896, het jaar waarop haar eerste werk verscheen, heeft ze ons niet minder dan 11 romans, 4 novellen en 3 toneelspelen geschonken. Nu krijgen we van haar een nieuw theaterstuk: Das letzte Glück, drama in 4 bedrijven (Berlin, Egon Fleischel), waarvan de eerste opvoering te Frankfurt veel bijval genoten heeft. Mij schijnt het echter, dat die bijval in de eerste plaats zal te danken geweest zijn aan enkele dramaties aangrijpende toneelen, want het drama, als kunstwerk beschouwd, is niet van aard diegenen te bevredigen (ik ben niet onder hen), die zich vastklampen aan de traditionele eisen welke tot nog toe aan een toneelstuk gesteld werden. Clara Viebig houdt in haar theaterstukken (en als men het aanneemt voor haar romans, is er ook geen reden dat niet te doen voor haar dramatiese poëzie) evenmin rekening met de eenheid van handeling als in haar romans. De lezer oordele zelf: Het huwelik van Peter Landscheid is kinderloos gebleven, maar zijn vrouw Maria neemt liefdevol het kind in huis dat Peter, vóór zijn huwelik, met Sus Endenich gehad heeft. Na jaren keert die Sus terug en eist haar kind. Van daar een strijd tussen de twee vrouwen om het bezit van het kind. Die strijd verandert in een strijd om het bezit van de man, en wanneer het kind sterft door Peters onvoorzichtigheid, ontstaat een derde konflikt: het konflikt tussen plicht en liefde in Peters hart. Hij twijfelt of hij bij Maria blijven zal, of wel Sus zal volgen, die hij van haar ‘laatste geluk’ (het kind) beroofd heeft.
Drie thema's dus, zullen die heren roepen, zonder de vereiste samenhoudende band! Men ziet, dat de kunst van Clara Viebig niet bestaat in het traditionele, gekunstelde, onrealistiese opbouwen en ontknopen van een konflikt, met een stijgende handeling, en het zoeken naar effekt door een min of meer behendig gebruik van tekniese middeltjes. Clara Viebig bouwt zelf niet; ze geeft het mensenleven weer
| |
| |
zoals het is, met zijn afwisseling van hoogte- en laagtepunten; in haar kunst is niets berekends: zij is wáár, en haar kracht ligt in het meesterlike weergeven van wat waar is. In dat opzicht is haar drama op het toneel een baanbreker. De toekomst zal uitmaken of die baan is waarvoor ik ze houd: de goede.
Genoot insgelijks veel bijval het blijspel, in drie bedrijven, van Lothar Schmidt: Nur ein Traum (uitgegeven te München en te Leipzig, bij Georg Müller), dat ik aanstip wegens de pittige, humoristiese inhoud: Een echtgenote wordt door haar man bedrogen in dezelfde nacht waarop zijzelf bijna viel. Uit gewetenswroeging vertelt zij het haar man, maar alsof het slechts in een droom gebeurd ware, en daarop bekent hijzelf zijn misstap. Nu vergt ze van hem, dat hij voor zijn straf die droom voor werkelikheid houden zou, waarin hij dan ook toestemt. Men prijst van dat blijspel de zekere psychologie en de schilderachtigheid, waarmede talrijke Berlijnse typen geschetst worden.
Wat de literatuurwetenschap betreft, hier wijst het ‘Literarische Echo’ op twee belangrijke werken: 1o Geschichte der deutschen Literatur, in twee delen, door Adolf Bartels (Leipzig, Avenarius; M. 10). Carl Busse vindt er de gewone hoedanigheden, alsook de gebreken van Bartels in, die goed ontwikkelen en de betekenis van een tijdperk doen uitschijnen kan, maar aan zijn lievelingen de vlekken niet merkt; 2o de zesde, vermeerderde uitgave van Meyers grosses Konversations-Lexikon, in 20 delen, elk aan 10 M. De lof van dat werk dient niet verder gemaakt te worden, daar elkeen goed genoeg weet, wat een schat zo een lexikon is.
Het nummer van 1 September van het ‘Litarische Echo’ kondigt aan, dat enige uitgevers een vereniging tot stand gebracht hebben onder de naam Der Tempel Verlag, met het doel Duitse klassieken onder een degelike vorm en aan goedkope prijzen uit te geven. Aan het hoofd van deze tempel-uitgaven zal een Göthe-uitgaaf verschijnen.
Les Dieux s'en vont! Van de zo plotseling afgestorven grote Duitse lyrieker Detlev von Liliencron zal, onder toezicht van Richard Dehmel, een bundel novellen verschijnen, waarvan de dichter zelf nog het plan ener uitgave opgevat had, en verder een dichtbundel, onder de titel: Gute Nacht.
O. Van Doorsselaer.
|
|