De Vlaamsche Gids. Jaargang 5
(1909)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 354]
| |||||||
Onderaardsche gevangenissen en burgverliezen.De onderaardsche gevangenis van 's-Gravensteen.Onder de merkwaardigste deelen van 's-Gravensteen te Gent dienen de onderaardsche gevangenissen te worden genoemd. Ze zijn ten getale van drie. In den Meesten TorenGa naar voetnoot(1) vindt men er twee, die verschillende eeuwen ouder zijn dan de derde. Daar ze evenwel oorspronkelijk een geheel andere bestemming hadden, zullen wij ons eerst en vooral bezighouden met den onderaardschen kerker, door graaf Philips van den Elzas in 1180 of kort daarna gebouwd. Die onderaardsche gevangenis ligt in het noord-westelijkste van de nog bestaande gebouwen, onder een plaats, die met een deur verbonden is aan de Ontvangstzaal ten Zuiden, en in wier zuid-oostelijken hoek de wenteltrap ligt, leidende naar de slaapkamers van den graaf en van de gravin. Deze laatste zelf ligt boven bedoeld vertrek. Zooals blijkt uit figuur 1, heeft de platte grond van de onderaardsche gevangenis nagenoeg den vorm van een trapezium, waarvan de groote basis 6 m. lang is, de kleine 5 m., de afstand tusschen beide 4,25 m. Daarboven is een tongewelf gespannen, rustende op de muren A en B. Zijn hoogste punt staat ±5,50 m. boven den vloer. Te midden van dat gewelf is een vierkante opening uitgespaard van 0,70 m. op 0,78 m. op kant langs boven. De doorsnede volgens AB is in figuur 2 afgebeeld. Ze geeft te zien:
| |||||||
[pagina 355]
| |||||||
De opening in het gewelf is trechtervormig. 't Is de eenige toegang tot de onderaardsche gevangenis. Langs daar konden de gevangenen worden neergelaten door middel van een ladder of, wat ons waarschijnlijker voorkomt, in een mand neerdalende door middel van een koord, die op een katrol liep, aan de zoldering, onder de slaapkamer van de gravin bevestigd. Op beide manieren zijn we in de gevangenis neergedaald, doch eenig bericht nopens de vroeger gebruikte wijze hebben we nergens ontmoet.
FIG. 1
FIG. 2
| |||||||
[pagina 356]
| |||||||
De opening van den put werd natuurlijk door middel van een val gesloten, om te beletten dat iemand er invallen zou en om de klachten van den opgeslotene te verdooven. Het gemak staat in een vierkante nis in den oostelijken wand. Het is geheel van Doorniksche steen, ook de bril. Aan de buitenzijde bemerkt men, dat er, om in den rug van de nis een voldoende muurdikte te behouden, een uitbouw van 0,32 m. werd gemaakt. Daar het gemak zeer diep onder den grond van het Bovenhof ligt, kon de put voor de uitwerpsels alleen geruimd worden binnen in de gevangenis, een bewerking, die zeer zelden geschiedde, zooals blijkt uit de klachten van de gevangenen over den onverdraaglijken stank, waarin ze leefden. Het luchtgat, dat den noordelijken wand doorbreekt, ligt met zijn onderkant 1,80 m. boven den vloer. Het loopt schuins omhoog naar de buitenzijde en heeft twee ellebogen. Die vorm laat wel de lucht door, maar niet het licht; alleen bemerkt men, staande in de gevangenis, een weinig van het in den bovensten elleboog weerkaatste licht. De onderaardsche gevangenis wordt in Nederlandsche stukken Put en Donkere Put geheeten, in Fransche Fosse en Basse Fosse. | |||||||
Het leven in den Put.Eén van de muren is 2,20 m. dik, en drie andere meten ± 1,90 m. Daar de vloer van de gevangenis ±3 m. lager ligt dan het Bovenhof, was ontsnapping volkomen onmogelijk. Gerucht van buiten kwam niet tot de gevangenis door. In de middeleeuwen was daar geen andere slaping dan stroo, op den grond neergelegd. Eerst in 1522 plaatste men in den Put ‘deux buffez ou couches pour mectre ‘les prisonniers leur lytGa naar voetnoot(1).’ We zijn enkele malen in den Put neergedaald: de volledige duisternis, de ononderbroken stilte, de volkomen afzondering, de kille lucht maken op het gemoed een akeligen indruk. Wat moest het dan zijn bij gevangenen, die dagen, weken, maanden soms er in ver- | |||||||
[pagina 357]
| |||||||
bleven, belast met een misdaad, knagende aan het geweten, niet in staat het minste uit te richten om zich te verstrooien, een leven in het niet! | |||||||
Wie in den Donkeren Put werd opgesloten.De onderaardsche gevangenis werd tot in den aanvang van de XVe eeuw alleen gebruikt door het College van den Oudburg. 's-Gravensteen behoorde tot deze leenroerige onderverdeeling van Vlaanderen, De kastelein, die bevel voerde in de sterkte, was tot in 1300 éen der voornaamste leenmannen van den graaf van Vlaanderen in dat leenhof, namelijk de heer van Heusden, burggraaf van Gent. Zijn laten moesten het kasteel verdedigen. Was hij verplicht, als standaarddrager van de stad Gent, het gemeenteleger in den oorlog te vergezellen, dan werd de wacht van den burg toevertrouwd aan een anderen leenman van den Oudburg. Het College van dit hof bezat de hooge justitie in zijn gebied, 't is te zeggen, dat het bevoegd was om alle misdadigers te vonnissen, en dus ook de doodstraf toe te passen. In 1407 kwam de Raad van Vlaanderen ook in 's-Gravensteen zetelen. De bevoegdheid van dit hoogste gerechtshof in Vlaanderen is niet in een paar woorden uit te leggen. Zeggen wij alleen, dat die Raad oordeelde in beroep in burgerlijke zaken en dat hem was opgedragen recht te spreken in de zoogenaamde bevoorrechte gevallen, als daar zijn majesteitsschennis, valschmunterij, opstand tegen gerechtsdienaars en dergelijke meer. Het College van den Oudburg eerst en de Raad van Vlaanderen van 1407 af aan hebben van den Donkeren Put gebruik gemaakt. Welke misdadigers werden aldaar opgesloten? Hooren wij eerst Joos de DamhoudereGa naar voetnoot(1).
| |||||||
[pagina 358]
| |||||||
| |||||||
[pagina 359]
| |||||||
De uitdrukking ‘vanghenesse of karckere’ = ‘chartre’ is niet duidelijk in dien tekst. Jan BouteillierGa naar voetnoot(1), die in de XIVe eeuw schreef, en zijn Vlaamsche vertaler van de XVe eeuw zullen hem ons uitleggen:
| |||||||
[pagina 360]
| |||||||
Uit bovenstaande blijkt, dat alleen door de geestelijke gerechtshoven de gevangenisstraf van langen duur, ja, voor geheel het leven kon opgelegd worden; de doodstraf immers mocht door hen niet toegepast worden. Over het algemeen werd de gevangenis door den burgerlijken rechter alleen gebruikt om den beschuldigde te bewaren tot de uitspraak van het vonnis, dat wel de doodstraf, de verbanning, de geeseling, het brandmerk, de tentoonstelling of een andere lijfstraf medebracht, maar geen gevangenzetting, tenzij voor kleine misdrijven, en dat voor enkele dagen of weken. We laten hierbij ter zijde twee afzonderlijke gevallen: de gevangenzetting voor schulden en die van krijgsgevangenen tot aan de betaling van het rantsoen, wat op hetzelfde neerkomt. We zien ook verder, dat de gevangenissen in twee soorten werden onderscheiden: die waar het daglicht indrong en de donkere gevangenissen, die men kerkers, in 't Fransch chartre, noemde. De kerkers zelve waren boven den grond gelegen of onder den grond, en in dit laatste geval noemde men ze putten. Dat een vrouw niet in een kerker mocht gestoken worden, kon wel waar zijn in theorie; in de practijk gebeurde het wel, zooals we zullen zien. Geven we nu een overzicht van de ons bekende gevallen, waarin de Donkere Put werd gebruikt. | |||||||
[pagina 361]
| |||||||
Het verblijf in den Donkeren Put vóór het onderzoek.Over die gevallen kan ons slechts bij toeval iets bekend zijn, aangezien die gevangenis tot bewaring niet diende vermeld te worden in de verslagen van het onderzoek. De oudste, maar onrechtstreeksche vermelding van den Donkeren Put zal wel in den Spiegel historiael van Lodewijk van Velthem te vinden zijn, in het verhaal van de belegering van 's-Gravensteen den 2 April 1302. Het volk, woedend omdat de Schepenen het ongeld hadden uitgeroepen, omsingelde het kasteel, waar zij in gevlucht waren en verplichtte hen het te verlaten, en dan: ‘Die gevancnesse brakense daer naer,
Ende die donker cameren vorwaer,
Ende lietense alle wt daer saen
Van wat feite hi was geuaenGa naar voetnoot(1).’
‘Donker cameren’ bedoelt, zooals we zagen, de kerkers, waaronder ook de Donkere Put gerekend werd. Het laatste vers toont, dat hier spraak is van gevangenen, wier vonnis nog niet was uitgesproken. Daar de verslagboeken van de rechterlijke onderzoekingen vóór de XVIe eeuw verloren zijn, kunnen wij geen teksten aanhalen uit de middeleeuwen, betrekking hebbende op de opsluitingen in den Put vóór de uitspraak van het vonnis. Het oudste stuk, waaruit die opsluiting blijkt, is het verhaal in het Dagboek van C. en Ph. van CampeneGa naar voetnoot(2) van wat gebeurde 7 of 8 Mei 1568. ‘...over twee zo drije daghen hebben sommige Spaignaerden... moordadelicken vermoort een coopvrauwe... met noch een cleene jonghe dochtere; ende terwijlen dat dese moordt ghebuerde, zoo heeft er een jonghe dochtere van desen lande de waeke ghehouden voor de deure. De moorden heymelicke vulbracht zijnde, hebben gherooft de schat van huere coopmanscepe; danof een vande Spaignaerden ghevangen wierdt ende gheleyt in den Put binnen | |||||||
[pagina 362]
| |||||||
sGravensteen; ende de dochtere, die waeke hielt, es ooc inde zelve vanghenesse gherecommandeert.’ Andere voorbeelden, uit de XVIIe en de XVIIIe eeuw, volgen hier: ‘Actum 28en Meye 1632. Is ghelet up de saecke van Jan Brondeel ende is gheresolveert hem bij provisie te doen slaken uut den PutGa naar voetnoot(1).’ ‘Actum 4 Octobre 1657 zijn inghebrocht bij Joachim de Mulder twee soldaeten van Rodenhuyse, hebbende daer ontrent gherooft alle hoenderen; zijnde over hemlieden ghevonden den nette om de hoenderen te vanghen. ‘Is ghelast an de Cipier de zelve in den Donckeren Put of op het viercanteGa naar voetnoot(2) te settenGa naar voetnoot(3).’ ‘Actum 14en April 1660. Sijn opghebrocht bij de soldaten deser Casselrije drij vagabonden ende soldaten van tgarnisoen van Rooden Huijse, hebbende tanderen tijte noch gheapprehendert gheweest; is gelast de selve in den Donckeren Put te stekenGa naar voetnoot(4).’ ‘Actum des sesden Februari 1714. Gisteren opgebraght sijnde als ghevanghen door de soldaeten der Casselreije sekeren Fransois Dierix, ghebortigh van Waerschoot, belast met vrauwe ende drij kinderen, die gheaccuseert wort te wesen eenen fameusen landlooper soo op dese Casselrije als alomme elders, ome waer af te wesen gheinformeert, ten effecte van te volcomen aen de placaeten van Sijne Majesteijt, is gheresolveert te schrijven aen de prochien van Waerschoot, Somerghem, Lovendeghem, Sleijdinghe de Keure ende Sente Baefs, ende middelertijdt den selven ghevanghenen te collocqueeren inde vanghenisse in den Donckeren PutGa naar voetnoot(5).’ ‘6 July 1725. Mannen van leene, ghesien het voorenstaende examen (op 28n Junij 1725) van Joannes Vercruijsen ende desselfs confessien, (van twee scheermessen te hebben gestolen en zijn gelag | |||||||
[pagina 363]
| |||||||
in eene herberg niet te hebben betaald,) mitsgaeders ghehoort den verbaelen heesch van het officie, hebben gheresolveert den selven Vercruijsen te laeten sitten in den Donckeren Put nog voer drije daeghen ten waeter ende ten broode ende t'eijnden dies hem te slaecken van vanghenisseGa naar voetnoot(1).’ ‘Actum den 16 October 1744. Ghelesen (het) proces crimineel tot laste van Pieter Cornelis Meulebrouck... Is gheresolveert... t' ordonneren aen het officie binnen derden daeghe de saecke te sluyten ende den ghevangenen te laeten commen uijt den PutGa naar voetnoot(2).’ Uit die enkele voorbeelden, die slechts bij toeval in de registers voorkomen, blijkt, dat het opsluiten in den Donkeren Put zelfs nog te midden van de XVIIIe eeuw regel was vóór het onderzoek, ook voor kleine misdrijven. Wat het verblijf in de onderaardsche gevangenis nog akeliger maakte waren de boeien, waarin zoo niet alle, dan toch vele gevangenen werden geklonken. Ziehier enkele voorbeelden: 1619 ‘Up de requeste van... Bontynck, ghezien het advys van den stadthaudere (van den balliu) is gheappelleert by mannen van leene, consenteren dat den suppliant magh slapen buyten den Put in het Viercante, anhaudende niet min zyne boyenGa naar voetnoot(3).’ 1624 ‘Actum eersten Ougste. Sijn ghelesen dexamens ende informatien van Hans van Hale, fs Mathijs, gheboren van Somerghem, ghevanghenen, mesgaders dattestatien tsijnder descharge overgheleijt, ende up als ghelet, ende namelijck up sijne langhe detentie in vanghenisse mette boyen in den Put, is gheresolveert den zelven te gheven eene straffe reprimande, ende voorts te slaken van vanghenisse mits betalende sijne costenGa naar voetnoot(4).’ ‘29 Marty 1638. Is geheresolveert Hans Bucq ghestelt (te werdene) op het Vierkant met de boyen, mids dat hij is twee kee- | |||||||
[pagina 364]
| |||||||
ren gheexamineert gheweest, te laeten commen bij de andere ghevanghene met de boyenGa naar voetnoot(1).’ Hoelang bleven de gevangenen in den Put vóór het onderzoek van hun zaak? Gewoonlijk meer dan een week, soms verschillende weken, vooral als de rechters inlichtingen van elders moesten inwinnen, bij voorbeeld als een brandteeken, op den rug van den beschuldigde gevonden, aanduidde, dat hij vroeger in andere steden was gevonnist geworden. Er zijn ons twee voorbeelden bekend van een buitengewoon lang verblijf in den Donkeren Put. Lieven Cornelis, schoolmeester te Sint-Martens-Leerne, werd 9 Februari 1657 door den promotor fiscaal van het Geestelijk Hof van Gent ondervraagd als beschuldigd door pastoor Antoon Piera van protestantsche propaganda onder zijn leerlingen. Dat hij zulks had gedaan valt niet te loochenen, maar het blijkt uit de verslagen van het verhoor en uit Cornelis' eigen geschriften, dat er zeker iets in zijn bovenkamer niet in den haak was. Toen alle stukken aan bisschop A. Triest onderworpen waren, maakte deze 17 Februari 1657 aan den Raad van Vlaanderen een korten inhoud van den uitslag van het onderzoek over, en drukte tevens de vrees uit, dat, indien zijn Hof de zaak verder berechtte, er wraakneming te vreezen was van wege de bij de grens gelegen steden en forten der Staten van Holland, en wel namelijk op de dichtbij wonende pastoors van zijn diocees. De bisschop zond daarom de processtukken over aan den Raad, met verzoek Lieven Cornelis te willen onderhooren en vonnissen, mits hij, bisschop, de kosten zou betalen. De Raad van Vlaanderen nam het voorstel aan en gaf denzelfden dag nog bevel Lieven Cornelis aan te houden en hem in 's-Gravensteen in verzekerde bewaring te stellen. Gedurende de drie eerste maanden zijner gevangenzitting werd Cornelis door den Raad niet onderhoord. De derde maand, 13 Mei, had hij blijkbare teekens van krankzinnigheid gegeven: gedurende de mis in de kapel van de gevangenis had hij den priester den kelk uit de hand willen nemen. | |||||||
[pagina 365]
| |||||||
13 Juni werd Cornelis door een raadslid en den substituut van den procureur-generaal onderzocht. In zijn verslag van 11 Juli verklaart deze, dat Lieven Cornelis krankzinnig is, hoewel hij nu en dan voor een tijd weer bij zijn verstand komt. Hij besluit, dat de vicarissen van het bisdom - A. Triest was inmiddels overleden - den lijder in een ‘dulhuis’ moeten doen bewaren. De Raad deelde zijn gevoelen en gebood den vicarissen den gevangene in een dergelijk gesticht te doen overbrengen. Wat er nadien gebeurde weten wij niet, maar Lieven Cornelis bleef in 's-Gravensteen. Uit een verzoekschrift, door hem 20 Augustus 1658 aan den Raad gezonden, blijkt, dat hij toen reeds ‘derthien maenden ofte bedt heeft ghesepareert gheweest van alle andere detinenten in diversche Donckere Putten deur het missen van zijne zinnen;’ hij vraagt ‘gheslaeckt te worden ende eerelick zijnen cost te moghen winnen, principalijck daertoe capabel ende wederomme zijne zinnen, verstant ende memorie heeft, beter als vooren door Godts gratie ende toedoen.’ Of de man dan werkelijk losgelaten is, hebben wij niet kunnen vindenGa naar voetnoot(1). Het tweede ons bekend geval van lange opsluiting in den Donkeren Put is dat van Cornelia Landtschoot. Men ziet, dat te Gent de theorie van Jan Bouteillier niet voor wet gold: ‘...is verboden bij den bescreuen recht: dat vrouwe niet gheset en sij in karcker.’ 17 Juli 1739 werd Cornelia Landtschoot, huisvrouw van Pieter Gaelens, van Lovendegem, gevangen gezet in den Donkeren Put, als beschuldigd drie harer kinderen de keel te hebben afgesneden. 4 Februari 1740, dus meer dan 6 maanden nadien, werd ze uit den Put gelaten en in een gevangenis boven den grond gestoken, op verslag van den biechtvader, dat er voor zelfmoord te vreezen wasGa naar voetnoot(2).
(Wordt voortgezet).
A. Van Werveke. |
|