| |
| |
| |
Het daghet in den Oosten.
Eene omwenteling voor vrijheid in de staatkundige hoofdstad van den Islam; het daadkrachtig ingrijpen der naaste buren; de toekomst der christene nationaliteiten in en rond het Ottomansche rijk tegenover de nieuwe Turksche toestanden - wat al problema's, nu juist ontstaan!
Plots zijn ze opgerezen in het naaste Oosten, toen men er zich lang aan gewoon had gemaakt het Oostersche vraagstuk naar de verre oevers van de Gele Zee te verleggen en de Balkan niet langer als een broeinest van nachtmerries voor Europeesche staatslieden te beschouwen.
‘Het daghet weer in den Oosten’ en bij de eerste stralen van het nieuwe politieke licht ziet men al dadelijk dat het oude drama tusschen strijdende volkeren, talen en godsdiensten niet uitgespeeld is. Voor een nieuw bedrijf is het doek der wereldgeschiedenis opgegaan. Wat kan men er zich van voorstellen, in vrees of in hoop, voor vrede of voor nieuwen kamp?
| |
I.
Niets is treffender dan wanneer men te Constantinopel de ronde der oude Byzantijnsche wallen doet, breed nog open te vinden de bres, waardoor de Turken in 1456 Byzancië binnenrukten en een einde maakten met het Oostersch Romeinsche rijk. En als men dan door den warboel van Turksche houten huizen met hunne tuinen, door de enge, kronkelende straatjes, zonder orde of plan, den weg zoekt naar den Bosphorus, als men overal opmerkt hoe weinig er hier, in de hoofdstad van een groot rijk, gedaan werd aan openbare werken, aan bestuur, aan inrichting voor veiligheid en zekerheid, dan krijgt men meer den indruk van een kamp dan van eene stad, van iets vergan- | |
| |
kelijks en tijdelijks, dat overal op losse schroeven schijnt te staan. Nog krachtiger wordt die indruk waar men, aan de oevers van den Gouden Hoorn, zich een oogenblik tracht te ontrukken aan het verrukkelijke schouwspel van kleur, lucht en licht, van bonte schilderachtigheid, van ongeëvenaard natuurschoon, dat de haven van Constantinopel tot een wereldwonder maakt.
Al het mooie, pittige en interessante - moskeën en minaretten, het bonte gewoel der straten, gezichten en kostumen - moge voor den voorbijgaanden toerist Oostersch zijn; alles waar eenige kracht in zit is Westersch: de groote schepen in de haven, de banken en handelshuizen, te Galata, en tot zelfs die leelijke stad daarboven, Pera, waar de Europeesche bevolking woont.
Om van St-Sofia een christene kerk te maken, zouden een paar uren volstaan; oud byzantijnsche mozaïek zit nog, overschilderd, onder de versiering; de andere moskeeën zijn bijna alle naar haar model gebouwd.
Nergens heeft men den indruk van iets dat ferm staat als een paal boven water; de bres van het binnenrukken is nog open voor het heengaan.
Hetzij ge Constantinopel verlaat en met den Orient Express terug naar het Westen spoort, hetzij ge naar Klein-Azië oversteekt en in het binnenland doordringt, overal blijft u die indruk van zwak ingrijpen in de toestanden overweldigend bij.
Van Constantinopel naar Hongarije snijdt de spoorweg door land, dat eens tot het vruchtbaarste van Europa werd gerekend. Zoolang men op Turksch gebied blijft, is alles bar en bijna woest; nauw ziet men eene kleine kudde, een verloren hutje, hier en daar een half verlaten dorp. Doch pas heeft men de grens van Bulgarië overschreden, of alles is veranderd: de velden zijn beter bebouwd; men erkent overal het merk van orde, voorspoed en vlijt, en hoe verder men terug naar het Westen komt, hoe treffender de verandering is, tot men als in eene warande van weelde, door menschenhanden geschapen, rijdt.
Wat de toestanden ook in Klein-Azië zijn, wordt best duidelijk gemaakt door een eenvoudig feit. Het hoofd van een der groote handelshuizen in Smyrna vertelde mij dat in korte jaren hem een zoon, een schoonzoon en twee neven in de onmiddellijke nabijheid der stad
| |
| |
door roovers werden opgelicht en slechts tegen losgeld vrijgegeven. In een der gevallen beliep het losgeld tot meer dan 100,000 frank.
Korten tijd geleden reed de leider van een bankhuis te Brousse met eenen vreemdeling en eene dame per vierspan over den landweg, op eenige kilometers van Brousse, eene groote stad van meer dan honderd duizend inwoners, toen hij werd aangehouden door roovers, die, het geweer in de hand, de reizigers hunne beurs afeischten. De vreemdeling en de dame gaven den hoofdman der roovers hun geld af; de bankier wierp zijne beurs met eene verachtende beweging op den grond, en toen de roover zich bukte om ze op te rapen, schoot hij hem neer, terwijl de koetsier de zweep op de paarden legde. De reizigers werden door de makkers van den gevallene met geweervuur begroet. Toen ik te Brousse was, lag de bankier nog, met eenen kogel door het been, te bed. Zulke toestanden, die in vele deelen van het rijk dagelijksch brood zijn, voeren ons terug naar de middeleeuwen.
In Constantinopel was het, tot voor de revolutie, verboden na zonnenondergang met een schuitje over den Bosphorus te varen.
Zonder inlandsch paspoort kan men niet van de eene stad tot de andere geraken.
Het inrichten van de telefoon in Pera, Galata en Stamboel en van de post binnen de stad was verboden.
De straten en wegenis zijn in eenen toestand, waar het armste dorp in ons land zich zou over schamen.
Was eene concessie of openbare toelating voor het ontginnen van eene mijn, het bouwen van eenen spoorweg, en was dies meer, te verkrijgen, zoo werden die niet rechtstreeks gegeven aan diegenen die de onderneming wenschten op touw te stellen; de firman voor de concessie werd toegekend aan een of ander hoveling of gunsteling, met den verstande dat deze zich, om ze over te laten, natuurlijk peperduur liet betalen. Daarmede was echter de zaak niet afgedaan. Elke latere stap werd een nieuw voorwendsel tot afpersing van geld.
De vali of gouverneur van eene der voornaamste provincies van het rijk zegde mij: ‘Overal elders moet de handelsman of de nijveraar berekenen hoeveel hij noodig heeft als vastliggend kapitaal, hoeveel ook als loopende gelden en hoeveel nog als reserve; ook in Turkije moest men voor die drie posten zorgen; maar dan
| |
| |
bleef er nog een andere schadepost, en dat waren de bedragen, die onder de meest verscheidene vormen door knoeierij werden afgeperst!’
Wat industrieele ondernemingen in die omstandigheden kunnen worden, kan men zich licht inbeelden. Natuurlijk werden dan het Rijk of de bevolking door de Westersche ondernemers wel eens met gelijke munt betaald. In Turkije zijn talrijke spoorwegen per kilometer betaald geworden of werd een waarborg van opbrengst per kilometer bedongen. Rijdt men over die banen, dan merkt men dadelijk, op welke potsierlijke wijze ze heenkronkelen door alle bochten en rond alle valleien. Het doel is geweest zooveel kilometers als mogelijk uit te meten op het schadeconto der regeering.
Wat het innerlijke regime betreft, daarvan komen nu sedert de omwenteling talrijke staaltjes aan het licht, vroeger, met eene zekere waardigheid, door de Turken verzwegen.
Op het platteland vallen alle belastingen op den landbouwer. De knevelarijen waar de arme lui, die iets bezitten, zich aan blootstelden, leiden er natuurlijk toe dat niemand iets meer verricht dan het strikt noodige.
De godsdienst, ofschoon in geenen deele afkeerig van den arbeid, werkt toch, door het opleggen, gedurende den ganschen dag, van meermaals herhaalde godsdienstoefeningen, storend voor de groote industrie en hare werkmethodes. Naar ouder gewoonte kijkt de Turk op de christene bevolking, haar zwoegen en drijven niet zonder verachting neer; zelf vindt hij weinig neiging om hetzelfde handwerk te verrichten; anderzijds worden Grieken, Armeniërs, Joden, door hunnen ondergeschikten rang op staatkundig gebied, er natuurlijk toe geleid handel en nijverheid, zooveel doenlijk, tot een monopool te maken. Veel moet op dit gebied veranderen, eer dit land een modern land wordt.
Is die verandering mogelijk?
Algemeen is de achting die men in den mond van alle onpartijdige beoordeelaars voor de Turksche bevolking, buiten het bestuur, hoort uitdrukken. De Turk wordt algemeen als zeer sober en vertrouwenswaard beschreven; hij is dapper en offervaardig voor Sultan en land. Overal treft men krachtige typen van een edel menschenras
| |
| |
aan; ook kan men niet met de Turksche bevolking, zij het maar onrechtstreeks, in betrekking zijn, zonder achting voor haar te gevoelen. Een Belgisch financieman is met de Turksche arbeiders zeer ingenomen en spreekt van ondervinding. Een Belgisch geleerde, die maanden lang in Klein-Azië heeft rondgereisd op zoek naar oude opschriften, beschrijft het volk in deze termen: gastvrij, eerlijk, rondborstig, vertrouwbaar, werkzaam, in een woord: een flink ras.
Maar wat ook de individueele waarde der Turksche bevolking zijn moge, tot hiertoe heeft zij zich volkomen onbekwaam getoond, het met het zwaard veroverde land door een goed bestuur te behouden. Langzaam is het Osmanenrijk van bijna onder de muren van Weenen teruggedrongen tot op een paar uren van Constantinopel en in die drie en eene halve eeuw is de geschiedenis van haar beheer een onbeschreven blad, ten minste als men zoekt naar werken die gebleven zijn, naar goeden invloed die de geschiedenis kan prijzen; terwijl met dwalingen, misgrepen en bestuurlijke misdaden eene bibliotheek allicht kon worden gevuld.
| |
II.
In dien toestand kan men zich inbeelden hoe de zegevierende omwenteling der Jonge Turken door die in zich goede en treffelijke Turksche bevolking met schalmei- en klaroengeschal ontvangen werd en begroet.
Eene bruikbare staatkunde van hervorming en vrijheid, een werkprogramma dat orde in het binnenland, regeeringsdaden voor ontwikkeling van handel en nijverheid en tevens handhaving der Ottomansche souvereiniteit tegenover den vreemde aankondigt, moest het hart doen trillen van duizenden in dit land, als een einde aan misbruiken en aan verval. Het gaat niet, groote en kleine zaken te verwarren of te vergelijken, maar iets van wat men in West-Europa in het begin der Fransche omwenteling voelde, iets van die idealistische stroomingen waar alle harten voor gloeiden, van het onbegrensde geloof aan weldaden, door eene wet geschapen, iets van de mirakuleuze kracht die in tooverwoorden als vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid zou zittten, zweeft ook ginds in de lucht.
Te Brousse werd mij verteld hoe de bevolking daar de ge- | |
| |
woonte had met dolken en wapens in gordel of zak te loopen. Na de omwenteling werd het als een vrij volk onwaardig beschouwd die moordtuigen met zich te voeren en algemeen werden zij afgelegd. Hoe lang het duren zal is eene tweede vraag!
De hartstocht waarmede ik in Constantinopel honderden menschen zich heb zien werpen op eenen zakkenroller, alsof allen zich gekwetst voelden in hunne nieuwe eigenwaarde van vrije burgers, is een ander verschijnsel van hetzelfde, bijna onbegrensd, vertrouwen in eene nieuwe orde van zaken.
Ook bij de beambten, door het nieuwe bestuur of onder den invloed van de nieuwe beweging aangesteld, is dezelfde geest merkbaar. Zelfs eenvoudige lui, die maar een klad Fransch kenden of die zich door een taalman deden verstaan, spraken mij, op de kleine steamers die over den Bosphorus naar Klein-Azië varen, meer dan eens aan om mijne indrukken te vragen over het land. Als ik dan in bewonderende termen over de schoonheid van Constantinopel of den Bosphorus sprak, werd ik al dadelijk gewaar dat zij niet naar die indrukken verlangden en steeds kwam de vraag: ‘Maar het land is slecht bestuurd... maar nu zal het beter gaan; denkt u dat niet, met de vrijheid?’
Die indruk werd herhaald totdat het aandoenlijk werd.
Hoe zwaar moet het oude regime hebben gewogen, niet alleen, zooals men zich wel eens voorstelt, op de hoogere standen, maar ook op den minderen man, om zoo algemeen een gevoel van ontlasting te weeg te brengen!
Het weinige goed dat door de gevallen regeering werd ingericht, werkt tegen haar. Het oude regime heeft inderdaad in de laatste twintig jaren het onderwijs in Turkije zeer bevorderd; het aantal scholen is in hooge mate vergroot.
Duizenden die niet konden lezen hebben het geleerd; maar die allen zijn nu ook in staat dag- en weekbladen te verslinden. Het aantal bladen is in eenige weken vertienvoudigd, vertwintigvoudigd, en de prijs is erg laag geworden. Overal vindt men zeer eenvoudige menschen met een dagblad in de hand; of wel zitten zij te zamen in de kleine cafés, met een kopje koffie, en praten over politiek, en een hunner leest hardop het dagblad voor.
| |
| |
Er schijnt dus inderdaad een meevoelen van de Turksche massa der bevolking in de nieuwe toestanden te bestaan. Eerst de ondervinding zal leeren of die sympathie sterk genoeg is om eene nieuwe orde van zaken te doen groeien en bloeien.
Wat de Araben in Syrië en in Arabië er voor voelen, is tot nu toe minder bekend; maar in de Syrische steden aan de kust, die tot het rijkste deel van het Osmansche rijk behooren, zullen de gevoelens wel dezelfde zijn als in Smurna, Brousse of Constantinopel.
Grieken, Armeniërs, Macedoniërs stellen zich algemeen veel van het nieuwe regime voor. Elk plaatst zich natuurlijk op zijn standpunt, maar de wensch nuttig werk te verrichten schijnt algemeen te bestaan, ofschoon de laatste voorvallen, met de verkiezingen, het enthousiasme wel wat hebben gekoeld. In alle geval, mag men in vertrouwen aannemen dat de nieuwe beweging niet slechts het werk van intellectueelen is, maar hartelijk met de wenschen en verzuchtingen van het volk overeenstemt.
| |
III.
Hoe is nu de omwenteling mogelijk geweest?
Een vreemd diplomaat, niet tot onze Belgische legatie behoorend, wees mij, bij eene wandeling door Stamboel, de gevangenis, waar een onzer landgenooten had vastgezeten, en zeide lachend: ‘Uwe legatie heeft daar eene kranige thesis voorgestaan. De collega's hier hebben gedacht dat de Belgen van geen klein gerucht vervaard waren, want nooit hebben Engeland, Duitschland of Frankrijk het gewaagd te beweren dat de Capitulaties den zin hadden dien men in het Belgische tractaat meent te lezen. Geene van de andere mogendheden heeft hare ingezetenen opgeëischt voor het consulair gerecht, wanneer het misdaden tegenover Turken gold. Maar uw landgenoot was velen sympathiek.’
‘Ik was in de vergadering, sprak mijn zegsman, toen hij onderhoord werd. Zijn pleidooi tegen het bestaande politiek regime en zijne houding waren zoo kranig, dat de tolk de door hem gebruikte termen in het Turksch niet dorst vertalen. Het is die houding die hem gered heeft, want de Turken zijn, alles te zamen, een ridderlijk volk
| |
| |
en zij hebben achting gekregen voor dien jongen, onbekenden kerel, die zonder eigenbelang er zijn hoofd aan waagde, en helder, klaar en open zijne meening liet kennen, al ging het om het leven.’
Ik vroeg toen aan mijnen zegsman of die samenzwering iets tot de omwenteling had bijgedragen.
‘Absoluut niets, antwoordde hij; het was heel en al buiten de wegen waarlangs men iets kon bereiken. Het was vreemdelingen- of Armeniërswerk en men versterkte het Turksche regime in plaats van het te verzwakken.’
Het is inderdaad het kenmerk van deze omwenteling, dat zij, zoo niet geheel, dan toch grootendeels het werk van Turken is; maar de leidende invloed is natuurlijk de Westersche geweest.
Een der hoofden der beweging zeide mij dat hij tot de hervormingpartij was toegetreden vóór tien jaar, toen hij nog te Parijs aan de Ecole de Médecine studeerde. Anderen hebben in hooge mate den invloed ondergaan van de Zwitsersche, Engelsche, Duitsche en Fransche onderwijzers en vooral onderwijzeressen, aan wie in talrijke Turksche families de opleiding der kinderen in de laatste jaren werd toevertrouwd. De herinrichting van het leger door de Duitsche officieren, het onderwijs in de Militaire School hebben ook Westersche ideën met de vleet in Turksche breinen gezaaid. De hervormingsbeweging in Turkije zelf, vóór ongeveer 30 jaar gefnuikt, had, alles ten trots, diepe sporen nagelaten. De demacratische inrichting der Turksche samenleving is eene andere hulpbron geweest. Adel bestaat eigenlijk in Turkije niet: alle Mahomedanen zijn gelijk. Onderscheid komt voort uit fortuin of beroep, veel minder uit familie of afkomst; in den grond heeft dus de sociale inrichting van Turkije een democratisch karakter.
Het bijzonder kenmerk van de omwenteling is echter dat zij voor het eerst eene intellectueele revolutie is. Geesteskracht en inrichting hebben het buskruit en de barricaden van weleer vervangen.
Met de geleidelijke gehoorzaamheid en de onverschilligheid bij de Turksche bevolking, hare verspreiding en verbrokkeling over alle deelen van het land en vermenging met christene volken; met den invloed ook dien de Sultan uit zijn godsdienstig karakter haalt en de
| |
| |
kracht waarmede hij het leger aan zijne zijde hield, was er van geweld niets te verwachten.
De weg is geweest het aanwerven van het noodige getal geesten in leidende stellingen, zoodat op een gegeven oogenblik het absolutisme zich omringd voelde van menschen, die de nieuwe richting waren toegedaan, of ten minste een zoo groot aandeel van de staatsmacht in handen van zulke menschen vond, dat het een zaak werd van buigen of breken.
Er werd mij verzekerd uit goede bron, dat meer dan tien jaren lang het werk op touw is. Er bestond, zooals men weet, een buitencomiteit te Parijs en een binnencomiteit te Salonica; overal waar het mogelijk was werden locale comiteiten ingericht. Heden bestaan er meer dan 200 van die inrichtingen.
Meestal werd met groepjes, uit een klein aantal personen bestaande, gewerkt, gewoonlijk vijf, waarvan slechts éen met de andere inrichtingen in betrekking stond, en de anderen weer op hunne keurt de schakel vormden voor andere groepeeringen. Zoo heeft men langzamerhand geestesverwanten aangeworven, die dag in dag uit onverdroten arbeidden. Steun schijnt de beweging in vrijmetselaarsloges gevonden te hebben. Iemand die een drietal jaren geleden door Salonica reisde, had daar de gelegenheid de beweging reeds in vollen gang te zien.
Op nihilistisch model is eigenlijk de heele organisatie nagebootst en het is wel aardig hoe juist Russische revolutionnairen buiten hunne weet de leermeesters zijn geweest der scheppers van het vrijzinnige Turkije.
Het is echter heden nog een raadsel hoe zulke uitgebreide inrichting heeft kunnen tot stand komen tegenover een spionage-stelsel, waarvan misschien geen weerga bestaan heeft. Dit ook pleit voor de degelijkheid en de vertrouwbaarheid van het volk, dat er geen of zoo weinig verraad werd gepleegd. Duizenden zijn jarenlang bereid geweest voor de algemeene zaak meer dan hun fortuin, hun lijf en leven veil te houden.
Toen de inrichting ver genoeg gekomen was, had men slec[hts] op eene gunstige gelegenheid te wachten. Ze werd half geschapen en half gevonden: het was de misnoegdheid van het leger. De officieren
| |
| |
kloegen steenen uit den grond, 1o over het gedurig geldgebrek door het niet uitbetalen der soldij; 2o over de spionage, die zich tot officierenkringen had uitgebreid; 3o over de onrechtvaardigheid in de bevorderingen.
Toen is de slag geslagen en in omstandigheden die ieder kent. Bliksemsnel kwamen in westelijk Europa achtereenvolgens de berichten: een locale opstand; het uitzenden van strijdmachten waarover de Sultan zich zeker oordeelde; het neerschieten van den kommandeerenden bevelhebber en het overgaan van die betrouwbare strijdmacht tot de opstandelingen; en dan in eens, overal waar men trachtte stand te kunnen houden en hulp te vinden, een gevoel dat de Jonge Turken er meester waren, dat het absolutisme op het leger rond Constantinopel niet rekenen kon; dat men toegeven moest, of alles verliezen.
De Sultan heeft toegegeven; de grondwet van 1876, op de Belgische grondwet bijna gecalqueerd, is terug in voege gebracht.
De Padixhah' wordt de jongste der grondwettelijke vorsten.
| |
IV.
Nauw was het jubelen in het rijk een beetje tot bedaren gekomen, toen de eerste begroeting van christene mogendheden voor het nieuwe regime, de eerste betuiging hunner sympathie - anders dan in woorden - Constantinopel bereikte: het was niets minder dan eene breede streep dwars door het verdrag van Berlijn. Oostenrijk-Hongarië verklaarde Bosnië en Herzegovina ingelijfd bij het Rijk, kort nadat Bulgarië alle banden van vazaliteit tegenover den Sultan had opgezegd en, zoo doende, blijkbaar in overeenstemming met Weenen handelde.
Het was een harde slag voor de Engelsche en de Fransche diplomatie; vooral Downing Street vond de noot moeilijk om kraken. De Engelsche en Fransche pers hadden dagen op dagen gewaarschuwd en getempeest; noch Oostenrijk-Hongarië; noch zijn beschermeling hadden er zich om gestoord, in de vaste overtuiging dat het bij woorden zou blijven. En zoo is het dan ook geschied.
Voor volkeren bij wier staatkundige geboorte volkstractaten
| |
| |
aan de wieg werden gehecht, zooals het met België het geval is, zijn voorvallen van dezen aard wel niet nieuw, maar altijd leerrijk. Zeker moet men niet kleineerend spreken van zoo eene plechtig door de groote Staten bezegelde belofte van hulp en waarborgen. Het is altijd wenschelijk het goede recht op zijne zijde te hebben, maar wee de volkeren die op zulke papieren weermiddelen rekenen ter vrijwaring van hun bestaan!
Wat een krachtig en modern ingericht leger waard is, hebben in andere opzichten de gebeurtenissen in het Oosten uitgewezen. Indien het kleine Bulgarië ongedeerd het veel grootere Ottomansche rijk heeft kunnen trotseeren, is dit eenvoudig omdat het Bulgaarsch leger op uitstekenden voet, in vaderlandschen en democratischen zin werd ingericht. Alles was daar en is daar gereed: manschappen en geweren, voorraad en kanonnen. Wel gaarne hadden de Turken het zwaard uit de scheê getrokken; maar het is voor niemand een geheim dat hunne troepen in zeer onvoldoenden toestand waren, en hunne bewapening, vooral hun voorraad aan kruit, niet veel beter. Men vertelde openlijk dat patronen en poeier of onvoldoende waren, of te verouderd om met zekerheid te kunnen dienen. Geld ontbrak niet minder en zoo moest men zich wel in de noodzakelijkheid troosten.
Sierlijk is de houding van Oostenrijk-Hongarië en van Bulgarië, beide grondwettelijke mogendheden, tegenover de democratische strekkingen in Turkijë niet geweest; van het standpunt van het recht beschouwd moet men wel verklaren dat zulke politieke wegen alles behalve rechte lijnen zijn. Maar groote historische drijfkrachten zijn sterker dan redeneeringen en zelfs, - hoe spijtig het ook zij - dan het gevoel van billijkheid en internationale wellevendheid.
Het voortdringen van de Westersche Staten tegenover den eens zegevierenden Islam gaat nu sedert eeuwen ongestoord zijnen gang. Noch Bulgarië, noch Oostenrijk-Hongarië konden er aan denken terug te komen tot den vroegeren toestand. De breuk moest dus eens geschieden, de scheidslijn eens gebroken worden. De krakende wagen, in Berlijn gebouwd, kon niet eeuwig rollen.
Wat de regeeringen der beide Donau-landen waarschijnlijk
| |
| |
tot daadkrachtig ingrijpen heeft geleid, is de overweging dat met de nieuwe toestanden in Turkije, met een Parlement en eene voor het Parlement verantwoordelijke regeering, met het opwekken van eenen openbaren geest in het land, het later waarschijnlijk heel wat moeilijker zou worden den knoop door te hakken. Misschien is het waar dat men met de niet goed te keuren daad van heden voor latere dagen een voorwendsel tot Europeeschen krijg heeft gespaard.
Een krachtig Turkije, zooals de jonge Turken droomden het in te richten, hadde zich tegenover eene schending van het Berlijner verdrag niet neergelegd, of tegenover eene vaderlandsche partij en oppositie in het Parlement niet nederleggen kunnen.
Met wat nu geschied is, zijn de omtrekken van het rijk scherp afgelijnd en is ten minste al wat nog in het bezit van Turkije is, echte Turksche grond, en niet het gebied met slechts half verzekerde souvereiniteit. Veel heeft Turkije niet verloren. De ware vraag is wat het uit het blijvend gebied, nog zeer uitgestrekt en voor breede ontwikkeling vatbaar, zal weten te maken.
| |
V.
In dit gebied wonen, benevens de eigenlijke Turken, talrijke volksstammen, waaronder de voornaamste de Grieken, de Araben, de Armeniërs en de Bulgaren zijn.
Welke verhoudingen zullen die verschillende nationaliteiten tegenover de nieuwe Turksche toestanden aannemen en hoe zich ten opzichte der hun verwante volkeren, zooals Griekenland en Bulgarië, gedragen?
Wat is hunne getalsterkte?
Indien de verschillende volksstammen, Araben inbegrepen, zich allen tegen de eigenlijke Turksche bevolking moeten keeren, is deze in minderheid. Of echter de Arabische stammen daarvoor te vinden zijn, blijft voor alsnu een open vraag. Het zou echter ongewoon zijn dat de Araben, die noch door taal, noch door zeden, noch door stam een zijn met de Turken, zich zoo goedschiks en blindelings naar al der Turken wenschen zullen gedragen.
De andere stammen, en hoofdzakelijk de Grieken en de Bul- | |
| |
garen, zullen zich zeker voor het oogenblik rijksgetrouwe onderdanen toonen. Wie het verleden kent zal echter moeilijk gelooven dat in het geheim hun hart niet, voor de Grieken in Athene, en voor de Bulgaren, over de grens, in Sofia is: daar is hun vaderland, hun dierbaar land...
Het eerste problema van het jonge Turkendom, het moeilijkste en het gewichtigste dat zich voor hen voordoet is te weten of zij in staat zullen zijn door eene verdraagzame en vrijzinnige politiek die verschillende stammen, en hoofdzakelijk de Grieken, aan het nieuwe regime blijvend te hechten. Doen zij dit, dan is de toekomst nog wel moeilijk, maar toch voor grootsche resultaten open. Doen zij het niet en trachten zij het eigenlijk Turkendom in alles heer en meester te doen blijven en overal die strekkingen te dwarsboomen en te vernietigen die met het Turksche nationaliteitsgevoel schijnen te strooken, dan is de toekomst zwanger aan onheil en verderf.
Het is zeer moeilijk te bepalen wat de tendenz daarover in het Jong Turkendom is. Het gevoel van nationale fierheid en de hoop op eene herleving der nationale grootheid is zeer sterk bij velen onder de leidende geesten der nieuwe beweging. De theoretische kennis die zij van Wester-Europeesche toestanden hebben opgedaan, is wel geschikt om die strekking bij hen nog te versterken. Hunne bewondering gaat naar Frankrijk en naar Engeland, - staten van ééne taal en van één ras, voor praktische doeleinden althans.
Het is dus allicht te voorspellen dat de taal- en rassenstrijd in het nieuwe Turkije weldra eene overwegende rol zal spelen en dat de Jonge Turken niet geneigd zijn aan de Grieken, bij voorbeeld, zulke taalrechten te erkennen als diegene die in Oostenrijk voor de verschillende nationaliteiten gelden.
Daaruit kunnen groote moeilijkheden ontstaan, en reeds heeft men bij de eerste verkiezingen voor het Parlement er een begin van gezien.
Het is natuurlijk te veel verwachten van een ras dat tot hiertoe alleenheerschend is geweest, dat het op eenen dag die positie zou prijsgeven.
Wie echter het Jong Turkije een goed hart toedraagt, moet wenschen dat met tijd en ondervinding een juister besef van de onbe- | |
| |
twistbare kracht die in taal- en volksbewustzijn huist, ook bij de leidende machten zal doordringen. Men moet het nieuwe regime eenigen tijd daarvoor gunnen en niet elke fout breed uitmeten. De taak is moeilijk. Veel wat bestaat moet veranderd worden: waar er gehakt wordt zullen er ook hier weer spaanders vliegen. Maar zeker is het dat taal en ras krachten zijn waar geene regeering tegen bestand is. Eene liberale politiek is op dat gebied voor Turkije eene levenszaak.
Wordt die niet gevolgd, - dan zal waarschijnlijk de geschiedschrijver der toekomst schrijven dat het Parlemeoitarisme slechts den eindelijken val van het Ottomansche rijk heeft voorbereid, en, na de oorlogen van vroeger, met de onlusten die zullen ontstaan en de oorlogen van de toekomst, den laatsten schakel te meer heeft gesmeed in de lange keten van feiten, die den Islam tegenover den Bosphorus hebben gezet.
Het daghet in den Oosten, - maar de bres van 1453 is nog open. Tusschen die twee motto's heeft het Jong Turkendom de keus.
Antwerpen, December 1908.
Louis Franck.
|
|