De Vlaamsche Gids. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |
Eene Bladzijde uit de Krijgsgeschiedenis van Vlaanderen tijdens de 15de eeuw.De Inval van 't Land van Waas en de Slag bij Rupelmonde (16 Juni 1452.)Sedert de trotsche Gentsche hoofdmannen besloten hadden den strijd voort te zetten tegen Philips den Goede, was het gansche Land van Waas en de Vier Ambachten door de Gentenaars en de dorpelingen, hunne warme partijgangers, overvloedig met bolwerken voorzien; groote wallen waren gedolven, de kerken versterktGa naar voetnoot(1). Meer dan ooit was de streek tusschen Hont en Schelde 't ware broeinest van den weerstand tegen den vorst. Van den stond af dat de hertog in Dendermonde gelegerd was, hadden de Waasche dorpen de grootste voorzorgen genomen; de tochten der Picardische ruiters tegen Overmeire en Lokeren waren eene geduchte verwittiging geweest, zoodat men nu ook de boorden der Schelde, van 't Veer bij Burcht, tot Bazel bij Dendermonde, met grof geschut tegen de invallers verdedigd had; aan den raadsman der hoofdmannen, Wouter den Leenknecht, was het bevel over de Waasche benden toevertrouwd. Van zijnen kant was Philips vast besloten, met al zijne strijdkrachten die streek te veroveren, de wederspannige dorpen te verdelgen en de welvaartsbron van Gent te stelpen, om dan die stad langs hare zwakste zijde te bereiken. De hertog wist vooraf met welke groote moeilijkheden hij zou te kampen hebben. Bijna iedere gemeente zou men moeten afzonderlijk belegeren en vernielen, gezien die groote verkleefdheid der inwoners aan Gent, en hunne geschiedkundige | |
[pagina 256]
| |
overtuiging dat men hun land niet kon bemeesterenGa naar voetnoot(1). Wel is waar was de streek met moeren, grachten, zavelgronden, polders, veenderijen doorzaaid, maar de heete zomer van 1452, die in drie maanden geen regen zag en dit land, anders voor ruiters schier ontoegangbaar, gansch drooggelegd had, was zoo gunstig voor Philips' onderneming, dat men vertelde dat God met den hertog samenspande om de Gentenaars te bekampenGa naar voetnoot(2). Op 7en Juni 1452 had Philips al zijne manschappen uit steden en kasselrijen opgeroepen om zich op 14en Juni naar zijn kamp in Dendermonde te begevenGa naar voetnoot(3); vooral schutters en pionniers kwamen in groot getal op. Zijn negentienjarige zoon, Charles de CharolaisGa naar voetnoot(4), welke hij om 't gevaar van den oorlog naar Brussel bij zijne moeder gezonden had, werd door de vorstin naar 't leger teruggestuurd, opdat hij in den strijd zijnen moed zou betoonenGa naar voetnoot(5). De graaf Jan d'EtampesGa naar voetnoot(6), kozijn van Philips en gouverneur van Picardië, kwam uit Oudenaarde met zijn troepen, nochtans eene voldoende bezetting in Kortrijk en Oudenaarde latende; de hertog van Kleef, zijn neef, voerde hem vele edele wapenlieden en Duitsche voetboogschutters aan; insgelijks bracht Louis de St-Pol, van het huis van Luxemburg, het garnizoen van Aalst met zich. Gansch het leger maakte zijne toebereidsels voor eenen langen tocht; talrijk geschut en aanzienlijke voorraad waren klaar. Op Dinsdag 13en JuniGa naar voetnoot(7) stuurde Philips de wachtmeesters | |
[pagina 257]
| |
en foeriers te paard onder den heer van Contay, Guillaume Le Jeune, hotelmeester der hertogin, en Olivier de La Marche, van het huis van den graaf de Charolais, om de herbergen en vernachtplaatsen voor 't vorstelijk leger voor te bereiden. Met verschillende groote schepen, booten en pleiten, alle bewapend met serpentijnen, vaarde François l'Arragonais, bevelhebber der artillerie, de Schelde af, en hoewel de Gentenaars dikwerf zijne vaartuigen van op de oevers beschoten, kwam hij nog dienzelfden dag te Rupelmonde aan; de driehonderd mannen van de Contay hadden reeds den stroom overgestoken. L'Arragonais ontlaadde zijn geschut, en werd ontvangen door den bevelhebber van 't kasteel, den bekenden Bertrandon de la BroquièreGa naar voetnoot(1), Jacques de Harchies en Alard de RabodenghesGa naar voetnoot(2); doch Bertrandon weigerde hen in 't kasteel te laten zonder 's prinsen uitdrukkelijk be vel, lichtte ze in dat er te Temsche op 't kasteel van heer Marten Vilain wel twee duizend Gentenaars lagen, die het hadden ingenomenGa naar voetnoot(3) en nu op de aanlanding der Bourgondische machten wachtten; voorts dat te Bazel, ten Noorden van Rupelmonde, zich een nog aanzienlijker troep rebellen, door eene stevige verschansing beschut, | |
[pagina 258]
| |
tegen hen voorbereidde. Daar de avond viel, gaf de kastelein hun den raad, zich af te sluiten tot hunne verdediging. Erg duchtten de wachtmeesters, door de Gentenaars [t]e worden overvallen: 't dorp Rupelmonde, dat de lieden van den vorst de maand te voren (14en Mei) vernield hadden, was nog slechts een puinhoopGa naar voetnoot(1). Nochtans besloten de foeriers op de markt te legeren, hun geschut in kring rondom zich te plaatsen, schildwachten te voet en te paard te stellen en heel den nacht rond een vuur onder de wapens te blijven. Geen aanval geschiedde echter van wege den vijand, die even zorgvuldig waakteGa naar voetnoot(2). Na de afvaardiging der natiën van Brugge en der geestelijken, die om vrede en verzoening smeekten, uit zijn kamp te hebben weggezonden, vertrok de hertog in persoon den 14en Juni uit Dendermonde. De stad Mechelen had hij verzocht pleitschuiten of overzetbooten voor 't leger te verschaffen vóor Dinsdag avond, alsook twee schoone tenten en al de paviljoenen, die zij bezat, naar Rupelmonde te sturenGa naar voetnoot(3). Dienzelfden dag zeer vroeg staken de graaf de St-Pol en Jan de Croy, die de voorwacht vormden, de Schelde over, en daar de Contay hun een lager, zeer dicht bij de Genteaars en Wazenaars in de richting van Bazel, aangeduid had, besloten zij eerst hunne gevaarlijke naburen uit hunne ligging te verdrijven en ze te beletten zich | |
[pagina 259]
| |
met de bezetting van Temsche te vereenigen; onmiddellijk deden zij hunne troepen, duizend schutters en driehonderd ruiters, op groote schuiten overbrengen en trokken recht op het versterkte dorp af. Wanneer de Vlamingen hen bemerkten, weken zij terug achter hun groot bolwerk, opgeworpen in 't midden van den weg en omgeven door paalwerk; zestig couleuvrijnen, met schilden voorzien, verdedigden de schans. Het Gentsche kamp, zeer gunstig gelegen, was in den rug beschermd door de bezetting op de kerk te Bazel en wellicht ook van 't kasteel van Wissekerke, op de boorden der Kruibeek gelegen; in het front, naar Rupelmonde toe, lag de moerassige Bazelbroek, die men gemakkelijk onder water kon stellen door het doorsteken van de Scheldedijken. Verrast echter door die snelle beweging der voorwacht, kon de Gentsche bevelhebber de aankomst der hulpbende van Temsche niet meer afwachten; zijne manschappen trokken zich achter het bolwerk terug, in den waan dat zij hier eene veilige schuilplaats zouden vinden. Maar de Bourgondische schutters beschoten hen zoo hevig, dat ze weldra de vlucht moesten nemen, enkele dooden en gevangenen achterlatende; eene groote afdeeling gemeentelieden, die zich op een omwald hof, wellicht het kasteel van Wissekerke, en op de kerk te Bazel bevond, moest zich aan de St-Pol overgeven. Door de vluchtelingen ingelicht, rukte nu de bezetting van Temsche, ruim drie duizend man sterk, tegen den vijand op en, gevolgd door haar geschut, verscheen zij onverhoeds voor de voorwacht, die in wanorde verspreid was. De Gentenaars hielden stil in een holweg, doch vóor zij hun geschut konden gebruiken, trok St-Pol's standaard onversaagd op hen af; Jean de Croy en Thibaut de Luxembourg met een veertigtal ruiters wederstonden aan den vijand, totdat de voorwacht, gansch verzameld, den aanval afweerde; de schutters hereenigden zich rondom de Chimay, slopen langs de hagen en beschoten de Gentenaars. Hoe moedig zij zich ook verdedigden, moesten de koene gemeentelieden en hunne bondgenooten weldra den kamp opgeven, namen de wijk en lieten hunne wagens met geschut in de handen hunner tegenstreversGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 260]
| |
Maar intusschen was het Bourgondisch middelkorps te Hingene aangekomen; door het gerucht van den strijd verwittigd, gebood onmiddellijk de hertog dat men de troepen op den linkeroever van den stroom zou overbrengen: eerst Philips met zijn zoon, den hertog van Kleef en zijn broeder Adolf, den bastaard Corneille, Antoine de Croy, Philippe de Hornes, André de Humières, de voornaamste edelen van zijn huis, talrijke wapenlieden en vele schutters onder zijnen standaard; en naarmate de troepen overstaken, schaarde men ze in slagorde. Wanneer een groot deel van het leger overgetogen was en Philips zich bereidde om de voorwacht ter hulp te komen, was de strijd reeds geëindigd; meer dan tweehonderd Gentenaars lagen gesneuveld op 't veld, en ware 't land niet door grachten en hagen doorsneden geweest, wat de vervolging verhinderde, zoo was ook de rest er geblevenGa naar voetnoot(1). Het hertogelijk leger vernachtte onder zijne tenten of in enkele huizekens van 't dorp. 's Anderen daags 15en, werd 't overige van de Bourgondische manschappen overgezet: Jacques de Lalaing, de Brabantsche adel met zijne onderhoorigen, Louis de la Viesville, de heeren de Beausignies en de Lannoy met hunne lieden, de krijgers van den hertog van Kleef. Dit gebeurde niet zonder eenig voorval; want de graaf d'Etampes, welke door den hertog - tegen zijn zinGa naar voetnoot(2) - over de achterwacht aangesteld was, werd verwittigd dat enkele Gentenaars een dijk wilden doorsteken om 't land onder water te zetten en 't leger in eenen hachelijken toestand te brengen; een klein getal schutters, die hij liet overvaren, doodden of vingen de opstandelingen, zoodat hunne poging mislukteGa naar voetnoot(3). En dienzelfden dag brachten de schuiten | |
[pagina 261]
| |
het geschut over de Schelde onder David de Poix, den artilleriemeester, waarna de wagens met krijgs- en mondsvoorraad volgdenGa naar voetnoot(1); ook kooplieden uit Mechelen voerden eetwaren aanGa naar voetnoot(2). De hertogelijke benden vormden waarlijk een prachtig leger in opzicht van hoedanigheid en van getal; zoo uitmuntend was de schikking en uitrusting, zoo spiegelend blonken de harnassen en helmen onder de stralen der Junizon en schitterden de standaarden en banieren, dat dit zicht alléén, schrijft La MarcheGa naar voetnoot(3), voldoende was om den stoutmoedigsten vijand den moed te ontnemen: in 't geheel, ongeveer negen duizend voetgangers en meer dan drie duizend ruiters. Te Gent was Jacob Meeuszone, hoofdman der St-Jansprochie, den Donderdag morgen met twee mannen uit elke conincstavelrij van St-Baafskerkhof getrokken om ter hulp te snellen van 't leger dat reeds vroeger uit was; wellicht wisten de hoofdmannen van de nederlaag van Bazel en wilden 't aan het volk niet mededeelenGa naar voetnoot(4). Met die troepen kwam Meeuszone de benden vervoegen van Diederik van Schoonbroeck en van Willem van Vaernewyck, hoofdmannen van St-Jacobs en St-Pieters, welke acht dagen te voren uitgetogen waren; en intusschen had ook Wouter de Leenknecht zijne mannen hereenigd. Zoodat het Gentsche leger, in getal even sterk als dat van den hertog, ditmaal op meer bijval mocht hopen. De slag bij RupelmondeGa naar voetnoot(5) moest ongelukkig een tweede vlucht van Lokeren wezen. Op Vrijdag 16en Juni, met den dageraad, blies men 't alarm in 't Bourgondische kamp. Ieder liep gewapend naar zijne banier; behoudens aan een honderd verkenners te paard om den vijand te | |
[pagina 262]
| |
bespieden, werd geboden te voet te strijden. Dan trok de hertog met zijn leger vooruit en vestigde zich op eene wijde vlakte benoorden Rupelmonde en bewesten Bazel. De troepen bleven in slagorde geschaard tot de verkenners berichtten dat het slechts een valsch alarm geweest was; iedereen trok zich dus in zijne legerplaats terug; tweemaal nog voor den middag weerklonk de kreet ‘te wapen!’ daar de bespieders met den vijand in botsing gekomen waren. Omstreeks één uur, terwijl Louis de Masmines met den wapenkoning van Vlaanderen en vijftig werklieden, op bevel van den vorst de dooden, drie dagen te voren gesneuveld, ter aarde stelde, verschenen plots de Gentenaars en de Wazenaars, een dertien duizend in getal, aangevoerd door Diederik van Schoonbroeck en Willem van Vaernewyck, op anderhalven kilometer van Rupelmonde; onder hunne banieren geschaard, zakten zij fier op den vijand af met slangbuizen en geschut en omringd door hunne wagens en schilden; talrijk waren hunne engienenGa naar voetnoot(1), want iedere nering van Gent had een coleuver gezonden met hare zinnebeelden geteekend; de gemeentelieden en de boeren waren gewapend met pieken, bijlen, zwaarden, kleine handkanons, voet- en handbogen. De hertog liet hun tot bij de grens van Rupelmonde naderen, zoo dicht mogelijk van zijn lager op den Hanewijkkouter en bij de Meulenbeek; hij zelf verdeelde zijne troepen in drie korpsen. De voorwacht, onder Jan de Croy en Louis de St-Pol, stuurde hij vooruit met talrijke edellieden, onder dewelke Corneille de Bourgogne, Philippe de Saveuses, Jacques de Lalaing, schildknapen en schutters. Philips zelf, met zijnen zoon en de wapenlieden van zijn huis, Antoine de Croy, zijn zwager, en de twee bastaarden van Brabant, omringd door de meeste benden Picaarden, nam 't bevel over 't middelkorps, dat zich verre achter en op zijde der voorhoede plaatste; een lijfwacht der dertien dapperste ridders bewaakte zijnen persoon, | |
[pagina 263]
| |
en Hervé de MériadecGa naar voetnoot(1), insgelijks door eene koene schaar omringd, droeg zijnen standaard. Philips maakte daarna twee ridders tot baanderheeren, waaronder den bloedverwant der Croy's, Louis de la Viesville, en sloeg enkele schildknapen tot ridders, evenals zijnen zoon Charles de Charolais. De achterhoede, onder Simon en Sanche de Lalaing, met de troepen van den graaf d'Etampes, benevens de Duitsche troepen van den hertog van Kleef, werd gelast den weg naar Temsche te bewaken, om eenen aanval langs dien kant te verhinderen. De Gentenaars hielden zich intusschen in dichte gelederen tegenover de Bourgondiërs, maar eene rij groote boomen belette hun de voorwacht goed te bemerken. Besloten de goede stelling te bewaren die zij gekozen hadden, en zich aldaar door den vijand te laten aanvallen, namen zij eene wachtende houding aan. Dit strookte geenszins met Philips' inzichten; hij wilde de Gentenaars niet in hunne stellingen aanpakken, waar hunne logge massa den rit zijner ruiterij kon wederstaan en afslaan, maar wel ze op zijne troepen laten aanrukken. Hij liet ze dus tergen en bestoken door de voorwacht. Gedurende een gansch uur verroerden zij niet; edoch, de behendige ridders, uitgezonden om hen uit hunne ligging te lokken, veinsden ineens de vlucht te nemen. Toen verlieten de Gentenaars hun lager en achtervolgden ze, onder het slaken van hevige kreten. Een meulen die op 't veld stond, wellicht de Galgenbergmolen, staken zij in brand en kwamen regelrecht op de door de groene loofgordijn verborgene troepen van de St-Pol af, in de meening dat zij slechts eene kleine bende voor zich hadden. Een vijftigtal ruiters, waaronders Jean Bâtard de St-Pol en Jacques de Lalaing, werden toen in volle vaart op hen afgezonden en botsten op de Gentsche partijgangers, bij eene versmalling van den weg. De voorhoede hief eenen grooten schreeuw aan, waarop wapen- | |
[pagina 264]
| |
lieden en schutters te voet en te paard kwamen aangerukt tegen de vijandelijke afdeeling. Een hevig gevecht ontstond; de Gentenaars werden achteruitgedreven en dachten zich toen te hereenigen op eenen kouter, waar hunne makkers van het groote leger stonden. Hier herbegon de strijd met meer woede dan te voren, want landlieden en Gentenaars verdedigden zich dapper. Het paard van Jacques de Luxembourg werd onder hem dood geschoten; hij viel in 't midden zijner vijanden en dezen trachtten hem uit al hunne krachten af te maken. Jacques de Lalaing werd door eene piek erg aan den voet gekwetst. Jean de Croy, niettegenstaande de wonde, den vorigen dag bekomen, streed dapper te midden der vechtende gelederen van Gent. Niettegenstaande den weerstand en de pogingen der gemeentelieden, kon men de Luxembourg erg gewond uit het gedrang halen; want de ridders der voorwacht, die te paard streden, en voornamelijk Jacques de Lalaing en Jacques de Foucquesolles, hakten in den hoop, zoodat welhaast een zeshonderdtal lijken der Wazenaars en Gentenaars op het veld lagen. Opnieuw begonnen de Gentenaars te wijken, wipten over de beken op hunne lange pieken en vernieuwden den strijd op den anderen boord; maar de ruiters zetten hen achterna en de schutters beschoten hen zoozeer, dat weldra gansch het Gentsche heir het hazenpad kiezen moest. Eene geweldige jacht begon; men achtervolgde de vluchtelingen vijf kilometers ver tot over Elversele en bestrooide de wegen met lijken. In de hitte van 't vervolgen had ook de bastaard Corneille de Bourgogne, niettegenstaande de aanmaningen van zijnen oud-leermeester, de vliedende Vlamingen nagezet met enkele jonge edellieden; het vizier om de koelte opgeheven, rende hij vooruit, vijf landgezellen vervolgende; dezen sprongen met hunne spiesen over eene wijde gracht en bereidden zich, den ridder op hunne lange pieken te vangen. Corneille deed zijn paard springen, maar werd op den overkant door een piek in 't aangezicht getroffen, zoodat hem de kop doorboord werd en hij levenloos neerstuikte. Wanneer de wijk een einde nam, waren meer dan vier duizend Gentsche bondgenooten, vooral Wazenaars, in den bloedigen strijd omgekomen. Het was echter een treurig nieuws voor den hertog, den dood van zijnen oudsten en geliefkoosden bastaard, den gouverneur | |
[pagina 265]
| |
van Luxemburg, te vernemen; hij deed het lijk opzoeken, naar Brussel voeren en in St-Goedelekerk begravenGa naar voetnoot(1). Enkel de Bourgondische voorwacht had dus dien dag gestreden; het middelkorps onder Philips, noch de achterwacht van d'Étampes waren in 't strijdperk getreden. Doch daar 't gerucht liep dat de Gentenaars zich in drie kampen verdeeld hadden om den hertog te bevechten, hield men zich onder de wapens; geen vijand nochtans werd bemerkt. Dan deed de hertog de gevangenen halen, onder dewelke een der Gentsche bevelhebbers, Wouter de LeenknechtGa naar voetnoot(2), raadsman der hoofdmannen, die vroeger met Gelnoot van Leyns en Samson Van den Bossche Geeraardsbergen innam, en deed ze allen aan de boomen ophangen. De gansche legertros der Gentenaars werd de prooi der overwinnaars. De Gentsche banierdragerGa naar voetnoot(3), die de vlag wist te redden, moest droevig de ramp te Gent gaan verkonden. Dit was de slag bij Rupelmonde op Vrijdag 16en Juni 1452Ga naar voetnoot(4). | |
[pagina 266]
| |
Uit wraak voor den dood van zijnen oudsten bastaard, gebood Philips dan al de Waasche gemeenten, die deel aan den opstand hadden genomen, te verdelgen en te verbranden; acht dagen lang duurde deze vernieling; meer dan vier duizend huizen en hofsteden werden aan de vlammen overgeleverd; Burcht voor Antwerpen werd verdelgd door den heer van Vere, Waasmunster verwoest door de Picardiërs. En terwijl zijne troepen dit vandalenwerk voortzetten, verbleef Philips op 't kasteel van Rupelmonde. Met den grootsten schrik geslagen, zonden in allerijl de dorpen van 't omliggende afvaardigingen aan den hertog, blootshoofds en barvoets, met de witte roede in de hand, om zijne genade af te smeeken; Philips, eenigszins vermurwd door den droevigen toestand der havelooze dorpelingen, stemde er in toe, ze in genade te ontvangenGa naar voetnoot(1). Zoo hemeltergend echter was de verdelging van het Land van Waas, dat de monnik van Saaftingen, de tijdgenoot Adriaan de But, niet kan nalaten de groote dwaasheid van den vorst te laken, die er zich op toelegde zijn eigen volk en zijn eigen land te verwoestenGa naar voetnoot(2).
V. Fris. |
|