| |
| |
| |
Engelse Letterkunde.
In ons vorig overzicht hebben wij de verbazende bijval vermeld, die aan The Mystics, de nieuwe roman van Mrs. Thurston, te beurt was gevallen, nog eer iemand hem had kunnen lezen: de uitgever (Blackwood) had er, op voorhand, 10,000 exemplaren van verkocht. Hoe die 10,000 a-priori-kopers er onder en na het lezen zullen over gedacht hebben, is ongelukkig moeilik na te gaan, maar één ding is zeker: het onthaal bij de kritiek is vrij koel geweest. Mrs. Thurston had met haar vorige roman, John Chilcote, M.P., een groot en verdiend sukses behaald, zowel bij het publiek als in de pers; men kon dus veel van haar verwachten; maar de massa zal zeker wat anders dan zuiver letterkundig genot gezocht hebben.
Als er in Engeland een roman gaat verschijnen, waaraan een gevierd schrijver nog bezig is, dan verneemt het publiek gewoonlik op voorhand het onderwerp daarvan door de pers: daarvoor zorgt de uitgever, vooral als één of andere aktualiteit er mee gemoeid is. Nu was het niet lang geleden, dat zekere stichter van de zoveelste dissidente sekte, na menigten bedrogen te hebben, plotseling op geruchtmakende wijze betrapt werd; in Engeland is het nooit lang geleden dat zo iets gebeurde.
En The Mystics vertelt ons juist de geschiedenis van zo een profeet. Eerst verkondigt hij de nieuwe alleen zaligmakende leer aan enkele naïeve zielen, die op hun beurt het goede woord verspreiden; weldra weet hij door een paar mirakels en door het zeer speciaal redenaarstalent dat daarbij behoort, een talrijke schaar gelovigen te fanatizeren en... te overtuigen dat zalig worden geld kost. Als hij echter voor één van zijn vrouwelike bekeerlingen meer dan evangeliese liefde begint aan de dag te leggen, komt in eens de ontnuchtering van de kudde, de ontmaskering van de herder en de herleiding van zijn mirakels tot gewone ‘humbug’. Dit alles vertelt Mrs. Thurston niet onaardig, maar zij is niet de eerste om het te vertellen; o.a. bij Dickens komt de predikant-bedrieger herhaalde malen vóór. Wilde Mrs. Thurston nu hetzelfde onderwerp nog eens behandelen, dan was het wenselik dat zij er wat nieuws uit haalde; maar dat heeft
| |
| |
zij niet gedaan, en van karaktertekening is er geen spraak, terwijl de valse clergymen van Dickens uitstekend getypeerd zijn.
De zogenaamde ‘Christian Science’ is ook een nieuwe leer, en Mrs Baker Eddy is haar profeet in en buiten Amerika. Zij verkondigt dat niets bestaat, behalve de geest; al de rest is ingebeeld. Daarom kunnen alle ziekten en alle lichamelike pijnen gemakkelik genezen worden, want die zijn maar illusies; het gebed is daartoe voldoende. De ingebeelde inktpot, die aan mevrouw Baker Eddy gediend heeft om met een imaginaire pen die troostende principes op het gewillig, doch overigens niet bestaande, papier neér te schrijven, bevatte na die operatie nog genoeg inkt - die niet bestond, maar dat is niets - om haar tot paus van de nieuwe sekte te zalven; zij verklaarde zich dan ook ‘pastor emeritus’ met onbeperkt gezag, in een paar dingen, die gij u zoudt inbeelden boeken te zijn.
Maar wie kan men met zulke onzin beet hebben, vraagt gij? Iemand, die de zaak heeft onderzocht, zal u antwoorden dat er families van ‘Christian Scientists’ zijn in elk Amerikaanse gemeente, en iedere familie is een fabriek, een agentschap voor de zaak, en maakt bekeerlingen onder de buren. ‘Christian Science’, zegt bedoelde schrijver,
Christian Science, like Mohamedanism, is ‘restricted’ to the unintelligent, the people who do not think. There lies the danger. It makes Christian Science formidable. It is ‘restricted’ to ninety-nine one-hundreths of the human race, and must be reckoned with by regular Christianity. And will be, as soon as it is too late.
Aldus Mark Twain, in zijn laatste boek Christian Science (Harper), op één van zijn ernstige ogenblikken. Want, dat iemand als Mark Twain, buiten de ernstige bespreking van de zaak, zijn gewone humor niet verloochent, spreekt van zelf. Zo vertelt hij ergens, dat hij eens van een rots neerviel die vijf en zeventig voet hoog was, en dat hem, te dier gelegenheid een ‘Christian Science-lady’ uit Boston verzekerde dat pijn niet bestaat. Terwijl zij dat uitlegde, en een geestdriftig gebaar maakte, prikte zij zich echter aan een speld in haar kleed, riep ai! en ging dan gerust voort met haar betoog. Ergens anders verklaart hij dat de ‘scientist’ krankzinnig is; maar, voegt hij er bij, ‘ik meen daardoor geen onbeleefdheid: hij is niet krankzinniger dan de rest van het mensdom: I think he is more picturesquely insane than some of us.’ Daar echter, ook in dit geval, het ware geloof geld kost, kan hij zich toch niet onthouden er op te wijzen dat
From end to end of the Christian-Science literature not a single (material) thing in the world is conceded to be real, except the Dollar.
| |
| |
Toch acht Mark Twain de invloed van die sekte een wezenlik gevaar. Overdrijft hij niet wat? In elk geval, als er nog een paar zulke plezierige boeken over geschreven worden, dan kunnen wij gerust zijn: dat gevaar zal dan ook weldra tot de denkbeeldige dingen gaan behoren.
Om verder nog wat bij aktualiteiten en denkbeeldige dingen te blijven: A.J. Dawson schrijft The Message (Grant Richards), een roman waarin het Duits gevaar van een imperialisties standpunt besproken wordt. Volgens hem is Engeland in een toestand van algemeen en toenemend verval. Ook, wanneer de Duitsers in Norfolk en Suffolk aangeland zijn, wordt het gehele land op één, twee, drie veroverd, en het zou uit zijn met de Engelse natie, kwam er geen redding van de Kolonies. Canadeese predikers brengen de ‘Boodschap’, beginnen het werk van de zedelike regeneratie, en ten slotte wordt de vreemdeling verjaagd.
De eerste uitgave van het boek was op de dag zelf van het verschijnen uitgeput; een tweede is reeds bij inschrijving verkocht en een derde is in voorbereiding! Een echte triomf, maar, evenmin als voor The Mystics, een letterkundige triomf, ofschoon de schrijver reeds ander, lang niet onverdienstelik werk heeft geleverd.
Een ander dergelijk boek is When the Eagle flies seaward, door Patrick Vaux en Lionel Yexley. (Hurst and Blacket). ‘The Eagle’ is natuurlik Duitsland. Maar ditmaal geldt het een zeeoorlog in het jaar 190 -. De Engelse vloot wordt verslagen door de Duitse, dat spreekt van zelf; want het doel van de schrijver is te waarschuwen voor de officieel gestadig geloochende verzwakking van de Engelse Marine, die echter door vele Engelsen, hetzij uit overdreven angst voor Duitsland, hetzij omdat er toch iets van aan is, als een feitelik gevaar wordt beschouwd.
Geen twijfel, of ook die roman zal verslonden worden, al is de letterkundige waarde gering. Van het standpunt waarop zich vrienden van de letteren gewoonlik plaatsen zouden wij dat zeker kunnen betreuren. Maar het past ons al heel weinig met ietwat pedante minachting op die onkritiese leeslust neer te zien.
Wat zouden wij niet geven om te kunnen zeggen dat het volgende in ons land is gebeurd: op 6 April l.l., vroeg in de morgen, braken dieven in de drukkerij van John Lane, één van de voornaamste Londense uitgevers, en stalen er... de proefbladen van een nieuw boek Detective-Stories door A.C. Fox-Davies; zodat de uitgever het geraadzaam achtte, de diefte in allerlei bladen kenbaar te maken, om andere uitgevers en drukkers er van te verwittigen, dat dit boek zijn
| |
| |
eigendom is, voor het geval dat iemand anders het hun ter uitgave zou aanbieden.
Wanneer breekt eens de gezegende dag aan, dat men onze letterkunde uit de drukkerijen, gelijk acties of geld uit brandkasten, komt stelen? En zal het verplichtend onderwijs, dat wij en de Turken nog niet bezitten, niet minstens vijftig jaar moeten werken, eer zo een diefstal in België winstgevend wordt?
Onder de beste romans uit de laatste tijd mogen genoemd worden: Captain Desmond V.C. door Mrs. M. Diver (Blackwood), The Sheep and the Goats door Mrs. Mary E. Mann (Methuen), The Stooping Lady door Maurice Hewlett (Mac Millan) en Alice-for-Short door William De Morgan (Heinemann).
In de roman van Mrs. Diver krijgen wij een beeld uit het Anglo-Indies leven. Kapitein Desmond bekleedt een tamelik gevaarlike post aan de grens; zijn vrouw heeft hem daarheen vergezeld en de omstandigheden brengen mee dat Honor Meredith, een schoolvriendin van Mevrouw Desmond, gedurende een volle jaar onder het zelfde dak leeft. Eer het jaar uit is, wordt voor iedereen duidelik hoe kleingeestig, kinderachtig en egoisties de vrouw, en hoe schrander, dapper en edelmoedig haar vriendin is. Deze is het, die Desmond telkens ter zijde staat als er moeilikheid of gevaar is, als er dient gehandeld te worden. Eindelik is Honor noodzakelik geworden in het huishouden, eer zij volkomen beseft dat zij de kapitein bemint en dus weg moet. Het verdere verloop van de roman beschrijft dan het aldus geboren konflikt tussen plicht en liefde op een levendige, uiterst boeiende wijze, zonder dat de schrijfster nochtans vervalt in het blote sensatie-verhaal, dat doorgaans de waarschijnlikheid gerust trotseert en zich om geen karakterschildering bekommert.
Sedert de verschijning van haar roman Rose at Honeypot, dat snel achtereen verscheidene uitgaven beleefde, is de naam van Mrs. Mary E. Mann gevestigd. Haar nieuw werk, The Sheep and the Goats, is van aard om haar veelzijdig talent nogmaals in het licht te stellen. Het beschrijft het kleinsteedse leven met al zijn kliekgeest, zijn snobbisme en zijn bekrompen afgunst op meesterlike wijze: er is natuurlik strijd tussen deze Engelse ‘Burgers van Darlingen’ en een paar personen die door karakter en bekwaamheid verre boven de anderen uitsteken en bijgevolg veel te verduren hebben. Mrs. Mann bevond zich dus voor de gewone dubbele moeilikheid, aan de ene kant moest de held, de aanvoerder van de verlichte minderheid, edel zijn, zonder pius Aeneas-achtig vervelend te worden; aan de andere kant mochten de klein-stedelingen wel humoristies getypeerd worden, maar niet tot een
| |
| |
reeks karikaturen vervallen. Aan die twee vereisten heeft de schrijfster geheel voldaen; al haar personages blijven gewoon menselik.
Ch. Marriot stelt ons, in The wondrous Wife, het leven van een edelaardige vrouw vóór, die, uit plichtbesef, aan haar verachtelike echtgenoot, die haar steeds bedroog, getrouw blijft; na een pijnlike, innerlike kamp zegt zij vaarwel aan haar liefde voor een ander man, die haar integendeel, schier zonder hoop, volkomen getrouw is gebleven en overigens op alle manier sympathiek is. Eine alte geschichte! Maar het slot klinkt gewoonlik anders in allerlei romans waarin de liefde de eerste wet is en zich plus fort que la mort toont. Ch. Marriott munt hier vooral uit door het talent waarmee hij de lezer weet te overtuigen dat de handeling geen ander verloop kon hebben.
The Stooping Lady van Maurice Hewlett werd op een grote bijval onthaald. Het is een politieke roman, zoals er Disraeli maakte; maar de Engelse geschiedenis (van om het jaar 1809) wordt er met meer getrouwheid weergegeven.
Alice-for-Short vertelt ons, een weinig te breedvoerig, de lotgevallen van een kind en hangt ons te gelijker tijd een wel geslaagd tafereel op van hare omgeving: de gewone wereld. De auteur heeft veel van Dickens, o.a. een trek die in onze dagen van pessimistiese letterkunde zeldzaam wordt: dat energiese, aanstekelike optimisme, dat niet spruit uit blind zijn voor de donkere kanten van de wereld - deze worden realisties genoeg beschreven - maar uit het bestand zijn daartegen, om den wille van het vele goede, dat toch ook tot de ‘realiteiten’ behoort. Zoals de glimlach van Dickens, laat de humor van De Morgan geen bitterheid achter, maar werkt opbeurend.
Engeland heeft in Mei l.l. één van zijn beste novellenschijvers verloren door de dood van Dr John Watson, beter bekend onder zijn deknaam Ian Maclaren. Nog onlangs verscheen van zijne hand, en door de zorgen van de ‘Religious Tract Society’, St-Jude's, een reeks verhalen die, door hun onderwerp, inderdaad als een godsdienstige ‘tract’ kan dienst doen: zij behandelen eigenlik de kerkelike onenigheden die zich in vele kleine plaatsen uit Schotland voordoen.
Maar hij was sedert lang beroemd geworden door landelike novellen waarin hij de zeden van zijn eigen land - de Schotse Hooglanden - met meeslepende waarheid en even meeslepende, gezonde humor beschreef. Zijn beste werk is waarschijnlik In the Days of auld lang Syne (‘In de goede oude tijd’). De Schotse boeren worden er met hun eigen tongval opgevoerd, zonder dat de schrijver zelf, als hij aan het woord is, de algemene taal prijs geeft. Dus, gelijk Cremer, niet gelijk Stijn Streuvels, met wie hij overigens slechts één trek gemeen
| |
| |
heeft: de liefde tot en de diepe kennis van de buiten en van zijn bewoners. Voor Ian Maclaren immers, is de beschrijving bijzaak, ofschoon aanwezig; handeling en karaktertekening, met een bescheiden moraliserende bedoeling, is hem hoofdzaak.
* * *
Na de bijval van The Silver Box, die wij in één van onze vorige overzichten aankondigden, zag men met hoopvolle verwachting het nieuwe toneelstuk van John Galsworthy te gemoet. Zijn naam als romanschrijver was reeds gevestigd, zijn eerste drama was een schitterende belofte; maar Joy, een ‘comedy’ in drie bedrijven, is een teleurstelling geweest. Hij, die zich in meer dan één roman en ook in zijn Silver Box juist onderscheidde door interessante handeling, scherpe karakterschildering en glanzende humor, geeft ons nu een stuk met slappe handeling, levensloze schimmen en geen humor.
Er was nochtans in het gekozen onderwerp stof genoeg voor een echt dramatiese behandeling: De ogen van Joy, een onschuldig jong meisje, gaan open voor allerlei lelike kanten van het leven die zij tot nog toe niet vermoedde, en de eerste grote plichtige ontmoet zij, tot haar grenzeloze wanhoop, in haar eigen moeder; deze, door een onwaardig echgenoot mishandeld, heeft een minnaar; Joy ontdekt dit, en alle verzachtende omstandigheden door haar moeder aangevoerd zijn vruchteloos tegenover haar kinderlike overtuiging dat die een schandelik leven leidt.
Waarom heeft de auteur daar niet kunnen uit halen wat er in was? Wie zal het zeggen? Wellicht verbaast hij ons de volgende maal door een ommekeer in tegenovergestelde richting.
Ook Henry Arthur Jones zou wel doen door aan een ommekeer in zijn werk te denken. Hij is één van de beste toneelschrijvers van het huidige Engeland, maar heeft sedert jaren niets anders gedaan dan zich zelven te herhalen. Altijd maar leugenaars en huichelaars aan de kaak stellen in stukken waarin altijd weer de zelfde onredelike mevrouw, de zelfde verleide juffrouw en de zelfde verleider voorkomen, wordt op de duur eentonig.
Zo weer in The Hypocrites. Een meisje wordt door de zoon van een lord verleid; de dooreerlike priester heeft besloten haar uit de schande te redden, de lordszoon tot het nodige huwelik te dwingen, en desnoods alles aan diens adelige bruid te vertellen. Als hij met dit doel op het kasteel verschijnt, bevindt hij zich echter voor zulk een geniale samenzwering van logen en schijheilige list, dat hij zich met onmacht geslagen voelt: het slachtoffer zelf werd er toe gebracht
| |
| |
te loochenen wat zij hem en zijn vrouw in haar wanhoop bekend had. Hij is op het punt onverrichterzake het slagveld te ruimen, wanneer zijn verontwaardiging en zijn verachting hem te machtig worden en hij heel het gezelschap als een bende huichelaars schandvlekt. Zijn rede maakt zulk een indruk, dat nu de jonge edelman zelf alles bekent en zich tot de traditionele vergoeding, een eerlik huwelik, bereid verklaart.
Het stuk had sukses en heeft getoond, dat de schrijver op het gebied van de techniese vaardigheid is vooruitgegaan, maar dat is het enig nieuw element in zijn kunst.
Het onderwerp van Irene Wycherley, dat in Oct. l.l. opgevoerd werd, is ook niet nieuw: de verongelijkte vrouw en haar brutale man. Maar het stuk werd heel goed ontvangen en heeft aanleiding gegeven tot een gebeurtenis van belang: Het optreden van een nieuwe toneelschrijver, A.P. Wharton, een jonge Ier die tot nog toe volkomen onbekend was, en in zijn eerste stuk, trots vele tekortkomingen, zoveel eigenaardig talent heeft aan de dag gelegd, dat men van die eerste belofte veel kan verwachten.
* * *
Onder de beste levende dichters - Swinburne leeft nog, maar heeft sedert lang geen poëzie meer geschreven - hebben wij reeds gelegenheid gehad Theodore Watts-Dunton te noemen, de schrijver van The Coming of Love, en de beste, ja de enige vriend van Swinburne, wiens zeer ingetogen leven hij onder het zelfde dak deelt. Van zijne hand verscheen The Work of Cecil Rhodes (Clarendon Press), een sonnettenreeks ter verheerliking van de man wiens grootse plannen en koppige voortvarendheid voor een groot deel de val van de twee Zuidafrikaanse republieken - en misschien de redding van hun nationaal bewustzijn - hebben veroorzaakt. Watts noemt hem, in zijn imperialistiese geestdrift ‘a king whose memory shall not pass.’
Men kan zich afvragen, of die grootste van alle eerbewijzen, - door een ware dichter bezongen te worden - niet wat voorbarig wordt bewezen aan iemand, die de geschiedenis nog niet ingetreten is, en over wiens streven en karakter de meningen nog zo uiteenlopend zijn. Sympathiek is het onderwerp van Watt's werk lang niet aan iedereen. Maar iedereen zal moeten hulde brengen aan het meesterlike gemak waarmee het sonnet hier behandelt wordt. Men krijgt de indruk als of geen vorm-moeilikheid te overwinnen was, zo ongedwongen beweegt zich de bezieling binnen die enge perken.
| |
| |
En dan, er is tegenwoordig zo weinig echte Engelse poëzie te genieten, dat de polemiese aard van Watt's werk wel door de vingeren zal worden gezien, in afwachting dat de Engelsman weer met volle recht kieskeuriger mag zijn.
* * *
Intussen wordt hem de nodige troost rijkelik geboden, eensdeels door de zeer bloeiende moderne proza-letterkunde, anderdeels door de poëzie uit vroegere jaren en eeuwen, die nog altijd door zeer velen gewaardeerd wordt. Dit getuigt het sukses van de talrijke bloemlezingen uit de letteren van zekere afzonderlike tijdvakken, of uit afzonderlike schrijvers, of ook nog uit de gehele letterkunde, die worden uitgegeven; het blijkt ook uit de nog talrijker heruitgaven, onder allerlei vorm, van schrijvers die dus niet alleen geprezen worden, maar ook nog steeds gelezen. Vooraan komen natuurlik de modernen.
Zo geeft Mac Millan nog eens de Plain Tales from the Hills van Rudyard Kipling uit in zijn bekende ‘thin paper edition’ en daardoor bereikt dit boek zijn 56ste duizend! Van de zelfde schrijver werden, tot nog toe, gedrukt: The Jungle Book op 73, The Day's Work op 64, Kim op 68, en Soldiers Three op 25 duizend exemplaren.
De ‘Pentland edition’ van de volledige werken van R.L. Stevenson (Cassell), met inleiding en nota's van Edm. Gosse, heeft nu zijn 20ste en laatste deel bereikt; van de ‘National edition’ van Dickens (Chapman and Hall), een weelderig geïllustreerde prachtuitgave is eveneens het 20ste (maar niet het laatste) deel verschenen; bij Bell zag het 11e deel van Swift's prozawerken, door Temple Scott uitgegeven, het licht, en de nieuwe Shakespeare-uitgave van de ‘Shakespeare-Head Press’ (Stratford-on-Avon) is volledig in 10 delen.
In de goedkope ‘Everyman's Library’ (Dent) krijgen wij nog eens Pickwick, de gedichten van Shelley, en een vertaling van de Kalewala. De ‘People's Library’ (Cassell) bevat tot dusver een tiental kleine delen (7 op 4 1/2 duim, prijs 8 pence). Daarin komen o.a. voor: Stevenson, Treasure Island en Kidnapped; Mrs Henry Wood, East Lynne; Hawthorne, The Scarlet Letter en de gedichten van Tennyson. De firma Grant Richards heeft een nieuwe goedkope reeks ondernomen, de ‘Penny Classics’, bestemd om door middel van afleveringen die uiterlik op de beruchte penny dreadfuls gelijken, de verderfelike invloed van die moord-en-brand-litteratuur te bevechten; dus, iets als b.v. onze Flandria's Novellenbibliotheek, maar op groter schaal. Aldus verschenen reeds gedeeltelik David Copperfield en... alweer!... Tennyson's gedichten.
| |
| |
The Periodical, het bekende tijdschriftje van de Clarendon Press, brengt ons nieuws over enige van hare, eilaas minder goedkope, maar even belangrijke uitgaven. Daaronder een prachtherdruk van Coleridge's Christabel, met talrijke nota's door een afstammeling van de dichter, Ernest Hartley Coleridge. De prijs, 21 sh., is echter niet voor iedereen's beurs berekend. Merkwaardig zijn, met het oog op de latere bijval van Christabel, de oordeelvellingen door zekere critici bij de eerste verschijning daarvan uitgesproken, en die The Periodical aanhaalt. Zo drukte de British Review van Augustus 1816 het volgende:
We should not be much surprised if the object of the poet was to make fools of the public,... and if it was really published on the first ‘of the month before the month of May’, we cannot altogether disapprove of the pleasantry.
Een ander welkom boek uit dezelfde pers is Drayton's Minor Poems door Cyril Brett uitgegeven, en dat gelukkig wat minder duur is: 5 sh. Zou het gewaagd zijn te zeggen, dat die uitstekende tijdgenoot van Shakespeare ten onzent zo goed als onbekend is? En toch is hij één van de beste lyriese dichters die Engeland ooit voortgebracht heeft, en verdient het volgende delikaat stukje, in onze sonnettensmedende tijd, overgeschreven te worden voor wie het nog niet in één of andere bloemlezing aantrof; wij modernizeren alleen de spelling:
Since there's no help, come, let us kiss and part;
Nay, I have done: you get no more of me,
And I am glad, yea glad with all my heart,
That thus so cleanly I myself can free.
Shake hands for ever, cancel all our vows,
And when we meet at any time again,
Be it not seen in either of our brows,
That we one jot of former love retain.
Now, at the last gasp of Love's latest breath,
When, his pulse failing, Passion speechless lies,
When Faith is kneeling bij his bed of death,
And Innocence is closing up his eyes,
Now, if thou wouldst, when all have given him over,
From death to life thou might'st him yet recover.
* * *
| |
| |
De dilettantiese belangstelling van het Engels publiek in zijn oude letterkunde gaat gepaard met - en is overigens bijna geheel te danken aan - de wetenschappelike studie daarvan. In Engeland, immers, blijven de mannen van de wetenschap in nauwer voeling met het volk dan elders, en zijn dieper doordrongen van de plicht om niet alleen voor vakgenoten te schrijven, maar ook voor iedereen. Toen men elders nog nauweliks aan vulgarisatie van de wetenschap dacht, bestond die reeds in Engeland, en werd waargenomen door de geleerden zelf, die zich de moeite getroostten met eigen, bevoegde hand de uitkomsten van hunne nasporingen aan hun volk toegankelik te maken, terwijl elders die zorg, veelal met een zekere minachting, aan halve- of schijngeleerden werd overgelaten. Hoewel hun voorbeeld ook in andere landen werd gevolgd, is daarom Engeland nog altijd bij uitstek het land van de doelmatige vulgarisatiewerken, van de University Extension en van die uitstekende ‘primers’ waarin grote geleerden echt wetenschappelike kennis op duidelike, praktiese wijze weten samen te vatten en genietbaar te maken. Dit is vooral waar voor de natuurlike wetenschappen, maar geldt ook voor de letterkundige kennis.
Zo heeft onlangs Sidney Lee zijn groot werk over Shakespeare herleid tot een klein boekje van 2 1/2 shilling, onder de titel: Shakespeare's Life and Work, being an abridgment, chiefly for the use of students. (Smith Elder)
In de English Men of Letters Series van Mac Millan heeft Prof. Walter Raleigh ook Shakespeare behandeld, en wel op zeer verdienstelike wijze. Enige van de flauwe legenden die, met betrekking tot de dichter, zelfs onder vaklieden, nog altijd in omloop waren, worden voor goed geweerd. Shakespeare's zogenaamde encyclopediese kennis, waarmee nog altijd door naïve Baconianen geschermd wordt om zijn werken aan Bacon te kunnen toeschrijven, krijgt een gevoelige slag: Prof. Raleigh bewijst dat, enige alledaagse kennis van gewone dieren en veldgewassen daargelaten, zijn bevoegdheid op het gebied van de natuurlike wetenschappen nul was.
Wie zich nog wil bezig houden met de Shakespeare-Bacontheorie zal ook wel doen door de tweede reeks Collectanea van Ch. Crawford te lezen; het is een reeks artikels uit Notes and Queries door A.H. Bullen herdrukt. (Stratford-on-Avon, Shakespeare Head Press), waarin Crawford o.a. de argumenten van Dr Theobald en van Mrs. Pott over de Bacon-vraag op krachtige wijze weerlegt.
De algemene geschiedenis van de Engelse letterkunde vormde het onderwerp van twee onlangs verschenen handboeken. Het eerste is voor studenten bestemd door de Amerikaan W.H. Cra- | |
| |
shaw: The Making of English Literature (Heath); schrijver zorgt er vooral voor, het verband tussen de letterkundige en de algemeen-historiese gebeurtenissen duidelik de maken. Het ander is een schoolboek: E.W. Edmunds and F. Spooner: The Story of English Literature. Het pas verschenen tweede deel handelt over de XVIIe en de XVIIIe eeuw en bevat, volgens het plan van het gehele werk, een bloemlezing, waarnaar in de geschiedkundige uiteenzetting verwezen wordt.
Ten slotte vermelden wij nog T.S. Omond, English Metrists in the Eighteenth and Nineteenth Centuries (Clarendon Press) waarin, benevens het stelsel van de schrijver zelf, een geschiedenis van de verschillende Engelse theoriën aangaande versmaat op onpartijdige wijze wordt samengesteld.
M. Basse.
|
|