De Vlaamsche Gids. Jaargang 2
(1906)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 566]
| |
Engelse LetterkundeOnze lezers weten met welke verbazende gretigheid het Engels publiek romans leest, en kunnen dus gissen dat er van het romanschrijven door velen een echte broodwinning wordt gemaakt, waarmee de kunst niets te maken heeft en waarbij ruime aftrek het enig doel is. Maar in welke mate handelsgeest daarmee gemoeid is kan men het best uit voorvalletjes als het volgende opmaken: Een brave dorpsclergyman ontvangt, onder datum van 18 Mei 1906, een postkaart, die ik als volgt vertaal: ‘Eerwaarde heer, ik reken het mij ten plicht uw aandacht te vestigen op een bevreemdende aantijging waarvan U het voorwerp is in kapitel II, bl. 15 van een zoeven verschenen boek getiteld Parsons and Pagans (Dominees en Heidenen). Het boek wordt door Henry J. Drane uitgegeven en de naam van de schrijver is Vivian Hope. Wellicht is U de zaak reeds ter kennis gebracht: zo niet schijnt ze Uw aandacht waard. Kan hier de wet betreffende laster niet ingeroepen worden? Yours truly E. Fitz Herbert.’ De clergyman is natuurlik zeer onaangenaam getroffen. De postbeambten hebben de kaart gezien, de meid heeft ze kunnen lezen, en wellicht weet morgen het hele dorp dat er iets leliks van hem verteld wordt. Hij koopt het boek: het is het onbeduidend prulwerk van iemand die niet eens ordentelik Engels kan schrijven, en noch bl. 15, noch enige andere bladzijde heeft de minste rechtstreekse of onrechtstreekse betrekking op hem. Maar het doel van Fitz Herbert-Vivian Hope is bereikt: het boek is gekocht. Dit staaltje van Amerikaanse reklame toegepast op de roman-nijverheid werd aan de kaak gesteld door The Publishers' Circular, een orgaan van de Engelse uitgevers, dat van verschillende dergelijke postkaarten had gehoord en aan de uitgever Drane uitlegging vroeg. Deze antwoordde, door een openbaar gemaakte brief: hij had zovele klachten van aldus gefopte personen ontvangen, dat hij de heer Vivian Hope had moeten verzoeken zijn geniale advertenties te staken. Een andere methode om de lezer te ‘pakken’ en die, trouwens, toch reeds wat meer letterkundig talent vergt, bestaat hierin, dat men partij trekt uit de aktualiteit. Een of ander furore makend sport, of de laatste politieke gebeurtenis, of ook wel het laatste schandaal dient tot voorwendsel om een sensational novel aan de man te brengen. Met de schrijvers van dingen als A Motor-car Divorce en My friend the Chauffeur willen mij W. Le Queux juist niet op één lijn stellen: Zijn ultra profetiese Invasion of 1910' | |
[pagina 567]
| |
heeft tot doel, op het gevaar van een mogelike Engels-Duitse oorlog te wijzen en maatregelen tot verweer aan te duiden. Maar wanneer hij de toekomstige inneming van Londen in alle biezonderheden beschrijft, en zelfs een beeld ophangt van uitmoordingen (wholesale executions) door de Pruisen te Londen aangericht, dan wil het ons schijnen alsof schrijver wat al te veel op de zeer aktuele anti-Duitse stemming van zijn landgenoten had gerekend.Ga naar voetnoot(1) Aan soortgelijke redenen is het sukses te wijten van een boek, dat zeker het meest geruchtmakende werk van het jaar zal mogen heten. Wij bedoelen The Jungle, door den Amerikaan Upton Sinclair (Heinemann). Het is een krachtig beeld van het gehele fabriekleven te Chicago; maar op de voorgrond treedt een kleine groep Russiese uitwijkelingen, door Amerika als het beloofde land van de vrijheid aangetrokken, en die onder de dwingelandij van de Beef Trust bezwijkend, trots alle worsteling tot de diepste ellende vervallen. Hoe de Beef-packers te werk gaan om aan de ene kant hunne werklieden tot echte loonslaven te vernederen, en aan de andere kant alles behalve zuivere waar op de markt te werpen, wordt daarbij op zeer nauwkeurige, vaak weerzinwekkende wijze beschreven, en heeft het bekende schandaal van de Amerikaanse vleeskonserven doen losbarsten. Ofschoon het boek ten slotte ontaardt in een socialisties betoog, is de handeling voor het grootste gedeelte vol levendigheid en de karakterschildering sober en krachtig. En het boek heeft nog een verdienste, die gewichtig is: het heeft het neerleggen veroorzaakt van een wet (Beef Inspection Bill), die de aangeklaagde misbruiken zal te keer gaan. Een ander Amerikaan, Winston Churchill, brengt ons terug tot de zuiver letterkundige kunst. Hij had reeds een grote faam verworven door historiese romans, die de Amerikaanse geschiedenis tot onderwerp hadden. Nu heeft hij dit vak verlaten en al zijn vroeger werk overtroffen in Coniston (Mac Millan), dat hem eene eerste plaats verschaft onder de moderne romanschrijvers. Deze psychologiese roman bevat hoofdzakelik de geschiedenis van een ongeleerde vent uit een Amerikaans dorp, die het door schranderheid en wilskracht trapsgewijze, maar met verbazende snelheid, zeer ver weet te brengen: hij wordt één der grote nijverheidsbazen van het land en beschikt ten slotte over schier onbeperkt politiek gezag. Wat hem in de weg staat wordt er uit geruimd, en wel met een ruwe energie die alle kieskeurigheid uitsluit en geen middelen ontziet, maar ook geen gevaar ducht. Aldus ontwikkelt zich voor onze ogen een self-made man die zijn grote gebreken, maar ook een zekere epiese grootsheid heeft. The Healers (Constable) is een roman van de verengelste Hollan- | |
[pagina 568]
| |
der Maarten Maartens, wiens lang gevestigde faam wij niet zonder lede ogen kunnen aanzien, als wij bedenken dat hij eigenlik geboren was om een sieraad van onze eigen litteratuur te worden. Zijn laatste roman, die wij reeds in ons voorgaand artikel hadden moeten vermelden, maar dat ons dan ontgaan was, is een welgeslaagde, licht-satiriese voorstelling van zekere geleerde wereld. Baron van Bardwijk, professor te Leiden, gaat zo geestdriftig op in zijn studie van de mikroben, dat hij een groot gedeelte van zijn omgeving daarin meesleept en ook aan zijn vrouw de eerbiedigste bewondering inboezemt. Zijn zoon, echter, wil, tot zijn verdriet, niet mee en hij kan maar niet begrijpen, dat die jongen van gene mikroben wil horen. Wel bewondert hij later de jonge geleerde, wanneer zich die op het gebied van de psychologie een naam heeft verworven, maar blijft toch betreuren dat zulke schitterende gaven voor de hem heilige wetenschap verloren zijn. Rose at Honeypot door Mary E. Mann en The Portreeve door Eden Phillpots, beide bij Methuen uitgegeven, verdienen een biezondere melding omdat zij, op weinige maanden tijds, de eerste twee, en de laatste drie uitgaven hebben beleefd. Mary E. Mann brengt ons onder de boeren van Norfolk, die zij als een weinig aanbevelenswaardig volkje voorstelt; één eksemplaar van het genus, Dan Jaggerd, die zijn eigen kinderen wegmoordt om het geld van de levensverzekering te kunnen trekken, komt zelfs het monsterachtige nabij, en die indruk wordt niet uitgewist door de lichte humor waarmee Rose en haar sympathiese minnaar getekend worden. Overdreven kwaadaardigheid is ook het gebrek van The Portreeve, anders een machtig boek. Daarin komt een vrouw vóór, die de portreeve (een soort van burgemeester) vergeefs bemint, en zich wil wreken wanneer hij met een andere getrouwd is. Met dit doel poogt zij hem van zijn nog ongeboren kind te beroven door plotseling aan zijn vrouw valse berichten van zijn dood te brengen. Wellicht zijn er zulke en ergere mensen; maar een schrijver moet nooit vergeten dat men in een roman altijd het leven en niet één abnormaal leven zoekt. Daarom kan één en het zelfde feit waar zijn geweest of zijn in de werkelikheid en onwaar worden in een romaan. Een der beste romans uit de laatste tijd is ook The Man of Property (Heinemann) van J. Galsworthy. Multatuli heeft ons Batavus Droogstoppel geschilderd, Galsworthy geeft ons nu Anglus Droogstoppel. Maar deze ‘man van eigendom’ is een droogstoppel van een edeler soort. Hij is door en door eerlijk en vertrouwbaar, zit er warmpjes in, gaat net gekleed, en is altijd ‘respectable’; maar zijn kleurloze persoonlikheid munt nooit uit door een of ander talent; hij bezit juist die mate van doorzicht, die nodig is om in de zaken vooruit te komen, maar zijn gezonde reden gaat gepaard met bekrompenheid; geen initiatief gaat van hem uit, hij heeft het konservatief gezag van de rem aan het wiel, en is dus nuttig op zijn manier. | |
[pagina 569]
| |
Zowel hij zelf als zijn familie en zijn omgeving worden nauwkeurig en treffend door de auteur beschreven. Andere romans van verdienste zijn nog: The Shadow of Life, door Anne Douglas, de liefdegeschiedenis van een man die zich trapsgewijze gaat inbeelden dat het leven hem geen belang meer oplevert en daardoor de vrouw, die hij nochtans bemint, ongelukkig maakt; If Youth but knew, van het uiterst werkzaam echtpaar Agnes en Egerton Castle, een idylle aan het hof van den koning van Westfalen, Jérome Bonaparte; The Prey of The Strongest, waarin de veelgereisde Morley Roberts ons het leven onder de halfbeschaafde inwoners van een dorp uit Britsch Columbië schildert; en, eindelik, The Scholar's daughter, door Beatrice Harraden, dat verre beneden haar vroegere romans staat (Ships that pass in the Night, the Fowler) maar toch na enkele maanden in een derde uitgaaf is verschenen.Ga naar voetnoot(1) Bernard Capes, van wie wij verleden maal de historiese roman A Jay of Italy met lof vermeldden, heeft nu onder de titel Loaves and Fishes een reeks short stories, zoals de Engelsen de novellen noemen, geschreven.
* * *
Voor wie belangstelt in de geschiedenis van Engeland zijn van gewicht: de biografie van Lord Randolph Churchill (Mac Millan) door zijn zoon, Winston S. Churchill, lid van het Parlement, niet te verwarren met de hoger besproken Amerikaanse romanschrijver Winston Churchill; de Letters of Horace Walpole, door Mrs. Paget Toynbee uitgegeven, en waarvan nu de vier laatste delen (er zijn er zestien!) verschenen zijn (Clarendon Press); de Letters of Warren Hastings to his Wife uitgegeven door Sidney C. Grier (Blackwood); deel IX (Napoleon) van de Cambridge Modern History (Cambridge, University Press); deel III (1216-1377) door T.F. Tout en deel XI (1801-1837) door G.C. Brodrick en J.K. Fotheringham van de grote Political History of England (Longmans); en Mary, Queen of Scots, door T.F. Henderson (Hutchinson.)
* * *
De poete laureate Alfred Austin heeft onder de titel The Door of Humility (Mac Millan) een poema van filosofies bespiegelende aard in de wereld gezonden. Deze officiële gebeurtenis op het gebied van de poezie wordt door de kritiek nog al koeltjes begroet. Het onderwerp is eigenlijk het zoeken naar het ware geloof: Een jonge dichter, die met de dochter van een clergyman verloofd is, heeft het kristen geloof van zijn kindsheid verloren; zodra zijn geliefde dit verneemt breekt zij voorlopig met hem af, | |
[pagina 570]
| |
en bidt hem te ‘zoeken’ naar het geloof; wellicht vindt hij het en herwint dan ook zijn Monica Beside the little lowly door,
The doorway of Humility.
Hij reist heinde en ver, beleeft en overdenkt veel, maar nog steeds bestookt de hardnekkige twijfel zijn ziel, wanneer hij door Monica wordt teruggeroepen. Zij ligt op haar sterfbed en wil hem nog eens zien. Hij snelt terug en vindt haar dood. Shakespeare had vroeger reeds in een sonnet gezeid: Let me not to the marriage of true minds
Admit impediments.
In een nagelaten brief toont Monica dat zij intussen - wat al te laat! - tot een soortgelijke overtuiging is geraakt, want, zegt zij, niets mag degenen scheiden, die, ofschoon door de strijd tussen geloof en twijfel bekommerd, één zijn van hart. Zij voegt er bij, dat twijfel één is met geloof, wanneer de twijfelaar in alle oprechtheid innerlijk strijdt en lijdt uit waarheidsliefde. Dus, een uitgebreide parafrase van het bekende woord: ‘There is more faith in honest doubt than in half the creeds.’ Of een poetiese les van verdraagzaamheid die, echter, bij gebrek aan ware dichterlike vlucht, meer een les is dan poeties. The Coming of Love van Theodore Watts-Dunton was tot nog toe fragmentaries gebleven, hoewel het reeds zes uitgaven had beleefd. Nu is het gedicht eindelik volledig verschenen, in een zevende uitgaaf (Lane). In zijn inleiding legt de dichter uit, dat de vroeger ontbrekende gedeelten in handschrift aan verscheidene vrienden waren geleend, dan door deze misleid, en eerst veel later, het ene vóór, het andere na, teruggevonden werden. Men moet waarlik bij dichters en hunne vrienden gaan aankloppen om zo een wonderbare samenloop van nalatigheid en onvoorzichtigheid te ontmoeten. Maar laat ons niet vitten; het werk is nu volledig, en men kan er zich over verheugen, vermits het reeds in zijne onvolledige gedaante zulk sukses behaalde en nu een volkomen eenheid vormt. Dit werk, een van de merkwaardigste uit de laatste jaren van de voorgaande eeuw, verwekte dadelik levendige besprekingen door zijn vorm. Het was de vernieuwing van een reeds vroeger door Bailey en anderen begonnen opstand tegen de ‘tyrannie’ van de sceniese regels en andere noodwendigheden van het drama, waaraan het nochtans het dialoog ontleende. Zodra een stuk bestemd is om gespeeld te worden, moet de dichter rekening houden met allerlei stoffelike dingen in verband met regie, schikking van de schermen, beperkte duur van de vertoning, scenies effekt; en dit alles belemmert hem in het psychologies ontleden van zijn karakters, in zijn gehele inspiratie. Daarom, liever geen drama's meer, maar Dramatiese gedichten, bestemd om gelezen te worden. Daar er toch een handeling in | |
[pagina 571]
| |
voorkomt, wordt het akteren daarvan aan de verbeelding van de lezer overgelaten en Thomas Hardy, de schrijver van een dergelijk gedicht The Dynasts, vraagt zich zelfs af of ‘mental performance’ niet het toekomstig lot is van alle ‘ernstig’ drama. Onzes dunkens is het genoeg een paar drama's van Shakespeare of Schiller te noemen, die wel ernstig zijn en wel diep gaan in allerlei psychologiese verwikkelingen, om zulke redenering te weerleggen. Immers, een stuk als b.v. Hamlet of Don Carlos, verre van te verliezen, wint bij de opvoering, en het komt er alleen op aan, dat de dichter bekwaam zij om aan zijn inspiratie een echt dramatiese, speelbare vorm te geven. Wie dat niet kan, mag klagen over de dwingelandij van de toneelvormen zooveel hij wil, maar bekent daardoor zijn onmacht op dramaties gebied. Die onmacht te willen verheffen tot een nieuwe kunsttheorie schijnt ons, op zijn minst genomen, bedenkelik. Ook is het sukses van The Coming of Love niet te danken aan zijn hybridiese vorm; maar wel aan de schitterende verbeelding en andere dichterlike hoedanigheden van de schrijver. Een volkomen dramatiese behandeling had dit sukses nog verhoogd. Intussen is de eigenlike toneelletterkunde verrijkt met een drama en twee komedies van betrekkelik groot belang. Het drama is Nero, vier bedrijven waarin Stephen Phillips de schrikkelike keizer voorstelt als een fanatiese aanbidder van het schone, die in al zijn daden wordt beheerst door, en ook alles opoffert aan, zuiver esthetiese doeleinden. Noch met de wellusteling, noch met de wreedaard hebben wij hier dus te doen; maar met de keizerlike ‘cabotin’ die volgens Suetonius, bij zijn dood zou gezeid hebben ‘Ik sterf als een kunstenaar’ en in Phillips' opvatting zelfs tot een half sentimentele aanklever van het l'art pour l'art veredeld wordt. Trots de lengte, werd het stuk goed onthaald, omdat die lengte grotendeels te wijten is aan de overvloed van tonelen voor het oog, van pageantry, die er in voorkomen. Het is overigens wel gebouwd en wel geschreven. The Heroic Stubbs van H.A. Jones is een blijspel dat dikwijls de grenzen van het vaudeville nadert. Maar His House in Order blijspel in vier bedrijven van A.W. Pinero wordt geroemd als vol fijne opmerkingsgeest en boeiende handeling. Het toont ons de opstand van een oprechte, levenslustige vrouwennatuur tegen al het formalisme en de huichelarij van de omgeving waarin zij, door haar huwelijk met een kwezelachtig parlementslid, verplaatst wordt. Het stuk is in alle opzichten volkomen waardig van de schrijver van The gay Lord Quex, en bewijst dat er in het land van Shakespeare toch nog plaats is voor verdienstelike dramatiese kunst, die zich niet tevreden stelt met ‘mental performance.’
* * * | |
[pagina 572]
| |
Een uitgebreide en aan alle eisen van de wetenschap voldoende geschiedenis van de Engelse letterkunde ontbreekt nog altijd. Het degelik werk van Bernhard ten Brink had slechts de aanvang van de XVIe eeuw bereikt toen de schrijver stierf. De rijk geïllustreerde Geschichte der Englischen Literatur van Wülcker is uit wetenschappelik oogpunt volkomen vertrouwbaar, maar meer voor het groot publiek bestemd. Chambers' Cyclopaedia of English Litterature, is eerder een grote anthologie met, overigens uitstekende, inleidingen tot elke periode, dan een eigenlike geschiedenis. In die leemte zal nu binnen kort voorzien worden door een groep geleerden onder bestuur van A.W. Ward en A.R. Waller. Hun werk zal een twaalftal delen Royal Octavo van ongeveer 400 blz. beslaan en zal het plan volgen van de Cambridge Modern History, die zelf gemaakt is op het model van de Histoire générale van Lavisse en Rambaud. Daar dus ieder tijdperk aan een specialist zal toevertrouwd worden, kan men een standaardwerk verwachten. Het wordt door de Universiteitsdrukkerij van Cambridge gedrukt en uitgegeven. Intussen wordt er vlijtig voortgewerkt aan alle afzonderlike vraagstukken die met de Engelse letteren in verband staan. Een van de gewichtigste en moeilikste daaronder betreft het wezen, de oorsprong en de ontwikkeling van het Angelsaksies en het Middelengels vers. Trots de diepgaande prosodiese studies van Sievers, Schipper, Luick en anderen, is er nog plaats voor veel twijfel aangaande de aangenomen theorieën. Daarover heeft het George Saintsbury in het onlangs verschenen eerste deel van zijn History of English Prosody (Mac Millan), dat juist de eerste tijden (tot Spenser) behandelt. Een ander zeer ingewikkeld onderwerp is de oorsprong van de Arthur-Cyclus en o.a. de vraag, welke plaats de Parsival-sage daarin inneemt. Dit wordt onderzocht door Miss Jessie L. Weston in The Legend of Sir Perceval (Nutt), waarvan het eerste deel het licht zag. Miss Weston poogt te bewijzen dat de Parsival-sage op Keltiese bronnen uit Wallis, en niet uit Bretagne, terug te brengen is. In verband daarmee is het verschijnen van Charles Squire 's Mythology of the British Islands (Blackie) van belang; immers hier krijgen wij voor de eerste maal een volledig overzicht van wat men over de godenleer van de Kelten weet. Een Keltiese sage is ook die van Koning Lear; de ontwikkeling daarvan wordt door William Perrett in nr XXXV van de ‘Palaestra’ (Berlijn, Mayer und Müller) bestudeerd onder de titel The Story of King Lear from Geoffrey of Monmouth to Shakespeare. Schrijver houdt o.a. staande, dat Shakespeare zijn drama niet op de overeenkomstige passage uit de zestiende-eeuwse kronijk van Holinshed of op andere, latere vormen van het verhaal gegrondvest heeft, maar wel op de hoofdbron zelf: de Historia Britonum van Geoffrey of Monmouth. | |
[pagina 573]
| |
Ook enige monografieën dienen nog vermeld te worden: Andrew Lang, Sir Walter Scott (Hodder and Stoughton) en G. Le Grys Norgate, The Life of Sir Walter Scott (Methuen) zijn twee goede levensbeschrijvingen. J.C. Stobart, The Age of Spenser, zijnde het 2de deel uit de serie Epochs of English Literature door Arnold uitgegeven, is eigenlik een schoolboek, maar kan ook van nut zijn voor alwie een goede samenvatting van de geschiedenis dier periode verlangt. John Dover Wilson beschrijft - en overdrijft soms, - de invloed van John Lyly (Oxford, Mac Millan and Bowes) op de Engelse Letteren. George Macaulay Trevelyan behandelt The Poetry and Philosophy of George Meredith (Constable) en Swinburne geeft een nieuwe uitgave van zijn 40 jaar geleden (!) geschreven essay over de lang miskende dichter William Blake (Chatto and Windus).
* * *
Waarom Swinburne zich aldus de moeite geeft, veertig jaar oude bespiegelingen uit de gracht te halen en weer op te frissen? Eenvoudig omdat de werken van Blake (1757-1827), die nagenoeg vergeten waren toen Gilchrist ze omstreeks 1880 ‘ontdekte’, ook al hun verjongingskuur doorgeworsteld zijn en weer in de mode komen. Dat blijkt uit de twee, bijna gelijktijdige, uitgaven door de Clarendon Press te Oxford bezorgd. De ene bevat al de Poetical Works, door John Sampson uitgegeven; de andere, alleen de Lyrical Poems, tekst door John Sampson bezorgd, inleiding van W. Raleigh. Er verschijnen overigens zovele nieuwe uitgaven van schrijvers uit alle perioden van de Engelse en ook van andere letterkunden, dat de Engelsman moeite moet hebben om een keus te doen. Bijna ieder groot uitgever heeft zijn library of zijn series of zijn classics, en wij zouden een hele bladzijde vullen, alleen met de opsomming daarvan. Er waren reeds de Universal Library van Routledge, de Temple Classics van Dent, de Favourite Classics van Heinemann, de Chandos Classics van Warne, de York Library van Bell......; nu komen er in de laatste tijd nog bij: Methuen 's Standard Library, waarin men o.a. de gedichten van Burns, een vertaling van Plato 's Republiek, een andere van More's Utopia kan krijgen; en Everyman 's Library (Dent), die, gelijk de eerste, verbazend goedkoop is, en bovendien door verzorgde druk, mooie band, goede tekst, degelike inleidingen en nota's uitmunt. Voor 1 shilling het deel kan men zich b.v. daaruit verschaffen: Scott's Ivanhoe, George Eliot 's Adam Bede, de Essays van Huxley, de Sprookjes van Andersen, die van Grimm, de werken van Sheridan, Burns, Tennyson, Rob. Browning, vertalingen van Plato, Aeschylus, Euripides enz. Wat wordt de ‘general reader’ toch vertroeteld! Want buiten deze | |
[pagina 574]
| |
‘libraries’ van allen aard worden hem nog tal van afzonderlike edities aangeboden. Maar ook de litterator van beroep wordt bedacht. Van Shakespeare alleen worden twee uitgaven aangekondigd: de ene verschijnt in zeven delen van de World 's Classics (Clarendon Press) met, als algemene inleiding, een essay van Swinburne en afzonderlike inleidingen tot alle stukken en nota's door de dichter van The Coming of Love, Watts-Dunton; de andere bestaat uit 6 delen van de New Century Library (Nelson). Van de variorum edition van de werken van Beaumont en Fletcher (Bell) zijn nu twee delen uitgekomen; een andere uitgave van dezelfde dramatisten, door Arnold Glover en A.R. Waller bezorgd, wordt door de Cambridge University Press gedrukt; onlangs zagen delen II en III het licht. Van dezelfde pers kwamen de Underwoods van Ben Jonson en The Seven Deadly Sinnes of London van Th. Dekker. De werken van een ander belangrijk tijdgenoot van Shakespeare, Rob. Greene, bestonden in twee uitgaven, van Dyce en van Grosart, die beide zeer verdienstelik waren, maar nu wat verouderd zijn geraakt. Voor een nieuwe editie van The Plays and Poems of Robert Greene in twee delen, met inleiding en nota 's door J. Churton Collins, heeft nu de Clarendon Press gezorgd. Deze heeft ook nieuwe uitgaven in het licht gezonden van Johnson 's Lives of the Poets, van Wordsworth 's Literary Criticisms en van The Poetical Works of William Cowper. Al wat van Byron 's werken bekend is kan men nu bijeen vinden in de uitgave die door E. Hartley Coleridge voorbereid en bij Murray gedrukt is, en er aanspraak op maakt, de eerste volledige te zijn. Ten slotte vermelden wij nog een herdruk van Tennyson's In Memoriam (Mac Millan); al wat nog duister kon zijn in dit veel besproken gedicht wordt nu volkomen opgeklaard, dank zij de aantekeningen van de dichter zelf, door zijn zoon en uitgever, de tegenwoordige Lord Tennyson, bijgevoegd.
* * *
The Periodical is een tijdschriftje dat wij aan onze lezers aanbevelen, ofschoon het uitsluitend tot het aankondigen van de uitgaven der Clarendon Press dient. Daar, immers, noch de bestuurder van die Universiteitsdrukkerij, de heer Frowde, noch de Oxfordse Hogeschool de eerste de beste werken drukken, zijn de aankondigingen daarvan altijd belangrijk, al was het maar door de talrijke en steeds welgekozen ekstrakten en illustraties uit de aangekondigde boeken. Aan een anderen kant kost het abonnement niets: men hoeft maar een postkaart te sturen aan ‘The Editor of the Periodical, | |
[pagina 575]
| |
Clarendon Press Warehouse, Amen Corner. London E.C.’ en men ontvangt het tijdschrift voortaan geregeld. Uit het laatste nummer vernemen wij dat de bekende filoloog, Prof. Skeat, als overdruk uit de ‘Proceedings of the British Academy’ heeft laten verschijnen: The Problem of Spelling Reform. Het is een voorstel tot vereenvoudiging van de Engelse spelling, volgens een stelsel waarvan the Periodical het volgende staaltje meedeelt; ‘In the Rev. Professor Skeat's contribution to the Proceedings of the British Academy (published by Mr. Frowde) we hav an attempt to solv the problem of spelling reform. How far the peepl will aproov it remains to be seen. Sum, we beleev, will not care a litl butn for this product of skild labor; they will regard the Professor's atak as od, being themselves moovd more by hart than hed. Others will take curage and cumfort in what has been writn with so sure a tuch, and will conceev themselves, as long as they liv, the author's detters. The paper is as ful of promis - as an eg of meet - of the good time cuming which will flurish when the chances of none are jepardized by his spelling. Professor Skeat has a definit end to acheev; we hope he will not looz a lim on the batlfeeld. We may add that the “improvements” attempted in this paragraph have the imprimatur of the pamphlet.’ De Engelsen, die nog altijd nagenoeg spellen alsof hun taal sedert de XIVe eeuw niet veranderd was, hebben vereenvoudiging nodig als brood; de kinderen niet het minst: Dat weet ieder die, zoals ondergetekende, eens door Engelse schooljongens van 9 a 10 jaar onder het diktaat liet schrijven, en de hele klasse letterlik verbaasde door eerst cow te laten doorgaan en onmiddelik daarop plow foutief te vinden en tot plough te verbeteren. Maar Prof. Skeat zal, gelijk alle vereenvoudigers in alle landen, natuurlik te rekenen hebben met de vele mensen die gewoon zijn in de postwagen te rijden en daarom de stoomtrein wantrouwen. Zelfs het ernstige Athenaeum meent de onzinnige Engelse spelling te moeten verdedigen als ‘a valuable record of derivation.’ Zonderling toch, dat het juist filologen als Skeat zijn, die het groot publiek menen te moeten verlossen van die zo kostbare ‘records’ van de etymologie, terwijl alle niet- of slechts dillettant-taalkundigen er voor in de bres springen! Wel is waar heeft het The Athenaeum niet tegen Prof. Skeat, maar tegen President Roosevelt, die een vereenvoudigd spellingstelsel van Prof. Brander Matthews, uit de Columbia University, officieel wil maken, en reeds ten dele heeft opgelegd. En hier heeft het Athenaeum een andere reden om boos te zijn: Noch Engeland, noch andere Engels-sprekende landen zijn geraadpleegd geworden, en de eenheid van taal, ja de wereldhegemonie van het Angelsaksies ras komen in gevaar! | |
[pagina 576]
| |
Het is duidelik dat the Athenaeum zich in zijn trots op Engelse hegemonie gekrenkt gevoelt door de Rough-rider-voortvarendheid van President Roosevelt: het noemt het voorzitterlik bevel tot vereenvoudiging ‘a presumptuous order’. En aldus is er een belangrijk en, ook voor Nederlanders, leerrijk debat in het verschiet.
M. Basse. |
|