Vestdijkkroniek. Jaargang 2010
(2010)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
[pagina 70]
| |
De levens van Slauerhoff en Vestdijk vertonen opvallende overeenkomsten. Ze woonden in dezelfde straat, deden dezelfde studie en hadden dezelfde droom.
Allebei groeien ze op in het hoge Noorden. Allebei dalen ze af naar Amsterdam. Simon Vestdijk kent dan al de naam en faam van Jan Slauerhoff. Als zeventienjarige houdt Slauerhoff een rede voor de Leeuwarder Burgerscholierenclub Eloquentia over Russische literatuur. Hij behandelt auteurs als Gogol, Tolstoj en Poesjkin. De rede vormt de aanzet van een discussie waarin men zich afvraagt of Rusland een beschaafd land kan worden genoemd. De één jaar jongere Vestdijk zit als aandachtige luisteraar tussen het publiek en herinnert zich Slauerhoff later als ‘een jonge geleerde’. De toon is daarmee gezet; Slauerhoff blijft als student in Amsterdam een solist en een koppige voordrager van eigen werk, in gedachten reizend naar Rusland of Parijs. Vestdijk blijft in die jaren de één jaar jongere, bewonderende luisteraar.
Jan Slauerhoff arriveert als eerste in Amsterdam: 11 september 1916. Familie wacht Jan op achter het Centraal Station. Zij nemen hem mee naar de Da Costakade 36, alwaar hij het eerste jaar van zijn studententijd zal wonen. Slauerhoff heeft niet veel op met dit gastgezin, later drijft hij zelfs de spot met hen in een korte novelle. Een jaar later verhuist hij dan ook naar een kamer aan de Grensstraat, een zijstraat van de Weesperzijde. Simon Vestdijk arriveert één jaar later. Na een lange reis uit Friesland per boot en per trein komt hij aan op het Amstelstation, vanwaar hij naar zijn nieuwe onderkomen loopt bij zijn oom en tante. Ook aan de Grensstraat, enkele huizen verwijderd van Slauerhoffs kamer. Allebei starten ze met de studie medicijnen aan de Gemeentelijke Universiteit (later UvA). Kort na aankomst worden ze lid van de studentenvereniging Unitas Studiosorum Amstelodamensium. Unitas is een nieuwe studentenvereniging die in 1911 werd opgericht als alternatief voor het corps. De leden van Unitas komen uit minder welgestelde gezinnen en hoeven geen ontgroeningperiode te ondergaan. Slauerhoff wil eigenlijk lid willen worden van het corps, maar zijn vader weigert de contributie te betalen. Unitas zal in zijn ogen altijd een kleinburgerlijke vereniging zijn. Vestdijk daarentegen voelt zich thuis bij Unitas.
Amsterdamse medicijnenstudenten studeren in het Binnengasthuis en de Oudemanhuispoort. Het is er druk. Vanaf 1918 heerst de Spaanse griep in Europa. Bij het Amsterdams Academische Ziekenhuis worden 112 zusters ziek. Tien van hen zullen uiteindelijk sterven. Ook enkele Unitas-leden sterven aan de griep; het is een wonder dat Slauerhoff en Vestdijk met hun zwakke gestel niet worden getroffen. De aankomende dokters zijn geen gepassioneerde medicijnenstudenten. Slauerhoff zoekt liever reisboeken bij de boekverkopers in de Oudemanhuispoort. Studeren doen ze in het leesmuseum aan het Rokin 102. Hier komen ze elkaar geregeld tegen. Een enkele keer leent Slauerhoff een boek van Vestdijk, en er zijn vluchtige gesprekken. Zo vraagt Vestdijk Slauerhoff eens of hij een bloedvergiftiging kan krijgen door het openkrabben van een puistje in z'n slaap. Slauerhoff is al een jaar verder in zijn studie en is voor vrienden en kennissen een wandelende apotheek. Hij antwoordt serieus dat dit alleen gevaarlijk is indien men zwaar vergif onder de nagel heeft. | |
[pagina 71]
| |
Simon Vestdijk in de tuin/Park Wolfheze, 1925 (Collectie Spaarnestad Photo).
| |
[pagina 72]
| |
Jan Jacob Slauerhof (coll. Letterkundig Museum, Den Haag)
Anton (Simon Vestdijk) Wachter over zijn studie: ‘[...] de hele studie was meteen al veel daadwerkelijker geworden, praktischer, al was het stukkerven van een geprepareerd lijk of het opletten hoe een gegalvaniseerde kikker met zijn achterpoot trok, misschien het meest onpraktische dat er bestond; maar men gebruikte dan toch zijn handen, en ook dit kwam de notie niet ten goede, dat men's avonds studeren moest.’ ‘[...] Professor Reinders had geen leerboek geschreven. Wel zijn Italiaanse leermeester Luciani, en dat boek beval Reinders dan ook aan, maar dat kostte f 80, zodat alleen rijkaards het kochten. Anton probeerde het een tijdlang met een Fins fysiologieboek, van een zekere Tigerstedt, waarin alles anders stond dan Reinders het op college vertelde. Algemene pathologie op zijn beurt was een vak te voorlopig voor welk leerboek ook; terwijl histologie of weefselleer door Professor Reetra, een idealist, die een wat warhoofdige indruk maakte, zo chaotisch werd voorgedragen, dat hijzelf met een leerboek zijn voordeel had kunnen doen.’ Ze moeten elkaar ook gezien hebben tijdens de verenigingsavonden van Unitas, ook al is Slauerhoff geen fanatiek lid. Hij komt vaak aan het eind van de avond binnen om nors in de hoek te gaan zitten of ruzie te maken. Zo haalt Slauerhoff zich de woede van zijn vereniging op de hals door een spotvers over een Unitas-lid te publiceren in Propria Cures, het literaire broeinest dat hoofdzakelijk uit corpsleden bestaat. Slauerhoff ontvangt voor zijn escapdes bij de ‘corpskrant’ een paar oorvegen. Vestdijk vertelt hierover: ‘Toen Slauerhoff, alsof er niets was voorgevallen, zich in de kroeg vertoonde, kreeg hij een oorveeg van de beledigde avunculus. Hij schijnt teruggeslagen te hebben. De avunculus vond ik ook niet zo bijster sympathiek, maar tot in de diepste lagen van mijn ziel heb ik in die weken tevergeefs gezocht naar een grein solidariteit met Slauerhoff.’ Dat is niet zo vreemd. Vestdijk is een dromerige romanticus. Hij is praktisch zijn gehele studietijd voortdurend verliefd. De keerzijde van deze romantische inslag is zijn neerslachtigheid. Diverse malen raakt Vestdijk zeer depressief. Maar het is Slauerhoff die zich als eerste verlooft, in 1919, met een medestudente van de Unitas. Een ongewoon besluit voor een student. Vestdijk ziet ze hand in hand lopen en beschrijft zijn reactie als een vol van ‘onbegrip, ontzag, jalouzie en vooral nieuwsgierigheid’. Misschien dat hij zich daarom in hetzelfde jaar verlooft met To Brouwer, de dochter van zijn pianolerares. Samen spelen ze graag piano. Er heerst op dat moment een ware Mahler-cultus en Vestdijk gaat als ‘Mahleriaan’ graag naar het Concertgebouw. Beide verlovingen houden geen stand: zowel de verloofde van Vestdijk als die van Slauerhoff verbreken de verloving. | |
[pagina 73]
| |
In 1922 zegt Slauerhoff zijn lidmaatschap van Unitas op om zich geheel te kunnen wijden aan het dichten. Het werpt zijn vruchten af. Langzaam wordt zijn naam een vaste waarde in de Amsterdams literaire bladen. Ook helpt hij met het oprichten van een nieuw tijdschrift: De Vrije Bladen. Als Slauerhoff genoeg gedichten heeft verzameld, geeft hij op eigen kosten de bundel Archipel uit. En ook al staan er slordige drukfouten in en is de kaft niet erg mooi, Slauerhoff is zo trots als een pauw. Alle grote dichters en schrijvers in Amsterdam lezen de bundel. De reacties zijn verdeeld. Vestdijk behoort tot de bewonderaars. De vierhonderd exemplaren worden slecht verkocht, maar Slauerhoffs talent is wereldkundig gemaakt en kranten en tijdschriften kennen zijn naam. Voor Slauerhoff wordt het nu zaak om zo snel mogelijk zijn studie af te ronden en zich te gaan wijden aan zijn grote passies: reizen en dichten. In 1923 legt hij zijn artsenexamen af. Op 31 januari 1924 verlaat Slauerhoff Amsterdam als scheepsarts richting Batavia. Enkele jaren later, na een zevental verliefdheden, een paar depressies en een langdurige flirt met de astrologie, behaalt Vestijk in 1927 zijn examen en in 1929 monstert hij aan als scheepsarts op een schip richting Nederlands-Indië. Vijf jaar na Slauerhoff verlaat Simon Vestdijk Amsterdam. Om uiteindelijk net zo bekend en geroemd te worden als zijn toen al beroemde medestudent. ‘Op een snijzaal zat eens een student aan een onderarm te pluizen; hij zat wat voorover, en het krukje stond op twee poten. Juist toen kwam op zijn stille rondgang Bolt achter hem langs, in begeleiding van de lijkenknecht Wirtz, die altijd pruimde en grijnsde, en hij trapte het krukje recht, met zulk een breideloos geweld, dat de student zijn brandende pijp liet vallen, waaruit de as zich tussen de armpezen verspreidde.’ ‘Professor Reetra, wiens baardige hoofd met fraaie ramsogen aan een Indische Yogi deed denken, was een groot man in de drankbestrijding en aanverwante branches, tot een rein leven toe; de ontwikkeling van de jonge vrucht daarentegen verzorgde hij zo slecht, dat hij er op college niet in slaagde deze “blastula” ook maar iets groter te doen worden dan een speldenknop, ook al vergeleek hij het dingetje met een voetbal, die werd ingestulpt. Zijn expressieve profetenkop stond ook wel te hoog voor dit minuscule gedoe. Drankbestrijding, pacifisme, socialisme - de uitersten moesten elkaar wel onweerstaanbaar gezocht hebben, toen deze verstrooide man zich ging buigen over de microscoop. Anton liet zich vertellen, dat hij vroeger heel “goed” was geweest, en voortreffelijk gewerkt had over de fagocytose. Het enige waarin híj Professor Reetra zag uitmunten was het duwen van een handkar over de Muiderbrug. De man erachter had het best alleen afgekund; maar nauwelijks zag de Professor, die daar, blootshoofds naar zijn gewoonte, met twee, ook nogal idealistisch uitziende studenten liep te wandelen, hoe daar gezwoegd werd door een medeschepsel, of hij schoot toe, erg jeugdig ondanks zijn grijzen haren, en acht handen verrichten nu het werk. De man had eigenlijk bovenop zijn eigen kar moeten gaan zitten; maar hij duwde mee, knorrig en verbaasd.’
Citaten afkomstig uit het zesde deel van de serie Anton Wachter-romans: De vrije vogel en zijn kooien |
|