Vestdijkkroniek. Jaargang 2010
(2010)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| ||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||
Sinds 5 maart 2010 is het Letterkundig Museum in Den Haag na een ingrijpende verbouwing weer geopend. Vriend en vijand zijn het er over eens dat er goed is nagedacht over de nieuwe opzet, het pantheon met een hommage aan 100 Nederlandse en Vlaamse schrijver is een expositie die indruk maakt, duizend jaar literatuur van Beatrijs tot Frans Kellendonk. Daarnaast is er in het museum nog een fraaie galerij met 400 schrijversportretten en bovendien een mooie verzameling beeldhouwwerken van auteurs. | ||||||||||
VoorgeschiedenisHet is wel interessant om stil te staan bij de voorgeschiedenis van het museum. Voor het ontstaan van de collectie kan als ijkpunt 25 augustus 1923 worden genomen. In het Haagse gemeentehuis aan de Javastraat werd op die datum de Tentoonstelling voor Letterkunde door burgermeester Patijn geopend. De tentoonstelling was een succes en er kwam een vervolg in Amsterdam in het Stedelijk Museum. Op 18 juni 1924 stuurde de Haagse gemeente archivaris W. Moll de eerste brieven naar schrijvers en hun nabestaanden om aantekeningen, brieven of portretten af te staan voor een ‘Letterkundige verzameling’. De actie was een succes, ook bij uitgevers. De toezendingen stroomden toe, de verzameling groeide gestaag en Moll hoopte dat er een zaaltje zou vrijkomen om zijn schatten te kunnen tentoonstellen. In 1950 schreef Moll ter gelegenheid van het 25 jarige jubileum van zijn collectie opnieuw schrijvers aan om voor aanvullingen te zorgen. Zeventig van de 250 auteurs reageerden direct positief. De definitieve aanzet tot een oprichting van een Letterkundig Museum werd in 1952 gegeven door Jan Hulsker, directeur van het Haags Cultureel Centrum. Hij was de drijvende kracht achter de tentoonstelling De Nederlandse letterkunde in honderd schrijvers, die van december 1952 tot januari 1953 in het Gemeentemuseum werd gehouden. Na het nodige geharrewar vanwege de belangen van de Maatschappij der Letterkunde en de Koninklijke Bibliotheek was het eindelijk zo ver en werden op 18 december 1953 bij notaris R. Remmelts de statuten van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum gedeponeerd. De voorlopige bestuurders waren J. Hulsker, W. Moll en L. Brummel, directeur van de Koninklijke Bibliotheek. In 1970 werd ontdekt dat de notaris had verzuimd het Letterkundig Museum aan te melden bij het stichtingsregister, met andere woorden het Museum bestond eigenlijk niet. Dit verzuim is op 16 oktober 1970 goed gemaakt. In eerste instantie zou de gemeente Den Haag voor ‘een waardige huisvesting’ op de bovenverdieping van het oude stadhuis aan de Groenmarkt zorgen. Omdat men dit gebouw niet brandveilig achtte werd het Meermanno-Westreenianum als tweede ‘kandidaat’ aangewezen, maar de Groenmarkt kreeg toch de voorkeur. | ||||||||||
De GroenmarktDe strijd om het conservatorschap barstte los. Gerben Colmjon, kunsthistoricus meldde zich aan, een andere kandidaat was S.P. Uri, gewezen hoogleraar in Batavia. De belangrijkste was wel Gerrit Kamphuis, maar uiteindelijk werd Gerrit Borgers, leraar en redacteur van Podium, als conservator benoemd. Kamphuis had zich teruggetrokken omdat hij werd benoemd als hoofd afdeling kunstzaken bij de Gemeente Den Haag. Het liep allemaal niet gesmeerd. Over de huisvesting was men het niet eens en over | ||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||
andere zaken werd nogal gekruidenierd, men vergaderde bijvoorbeeld de nodige keren over het aanschaffen van een typemachine voor Gerrit Borgers. Medewerkers van het eerste uur waren de ambtenaar C.C. Spiering en de dichteres Ellen Warmond, pseudoniem van P.C. van Yperen, die 27 jaar de functie van secretaresse zou vervullen. Tentoonstellingen konden nog niet worden georganiseerd, maar er werden enkele documentatie projecten opgezet, onder de noemer Mededelingen van de Documentatie dienst. Men kon zich erop abonneren. Ook werd er onder andere met een knipseldienst gestart. Het museum zou later nog betrokken worden bij het project BNTL (Bibliografie van de Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap). De Gemeente Den Haag stelde vanaf 1955 jaarlijks tienduizend gulden beschikbaar, een mooie aanvulling op de Rijkstoelage van twintigduizend gulden, maar er was een jaarlijks tekort van plus minus vijftienduizend gulden. Het aanboren van geldbronnen zoals het Prins Bernard Fonds, dagbladen of de Bataafse Petroleum Maatschappij lukte maar matig. Het geldtekort bleef een probleem. Op 28 oktober 1955 verhuisde de Letterkundige Verzameling naar het oude stadhuis aan de Groenmarkt. De ruimte bleek al snel te klein. Personeel en bezoekers zaten in de studiezaal bijna op elkaars schoot. Er was behoefte aan een nieuwe assistent voor Borgers, maar het geld voor deze benoeming was er niet. Er kwam kritiek van Brummel op het reilen en zeilen van de organisatie. Borgers woonde te ver weg en was te weinig aanwezig en ook de medewerkers in de ‘Buitendienst’ Ett en Lekkerker deden hun werk tot ongenoegen van Brummel buiten het zicht van het bestuur. Henry Ett kreeg opdracht om informatie over bepaalde auteurs te verzamelen onder ander over Perk, HaverSchmidt en Herman de Man. Van de laatste wilde hij een biografie wilde schrijven. Hij had bemiddeld bij de overdracht van het archief van de literatuurhistoricus Jan te Winkel aan het LM. Borgers werd onder grote druk gezet om te verhuizen, wat inderdaad ook geschiedde. Hij ging van Bussum naar Leidschendam. Het geld bleef een probleem, het personeel moest zijn eigen koffie en thee betalen. De aankoop van een driedelig Literatuur Repertorium ging niet door. Ondanks alles breidden de activiteiten zich uit, vanaf 1958 werden er Schrijvers Prentenboeken uitgegeven en vanaf 1962 de reeks Achter het boek. Eind 1956 werd de eerste tentoonstelling georganiseerd, die elders werd gehouden, er zouden er vele volgen. Er kwam meer personeel, maar dat gaf zoals verwacht ook meer problemen, er was veel verloop. Een medewerker, een 61 jarige magazijnknecht overleed in een bordeel. In 1959 werd de financiële situatie weer zeer moeilijk, er moest personeel verdwijnen. De opdrachten aan Henry J. Ett werden gehalveerd en de letterkundige Victor van Vriesland kreeg voorlopig geen opdrachten meer. In 1960 besloot het bestuur Henry A. Ett, die ook conservator van het Multatuli Museum was, ontslag aan te zeggen. In de notulen stond dat de directeur verontwaardigd was dat er geen rechtstreeks contact mogelijk was met de heer Ett, waardoor zich in de praktijk zeer ongewenste situaties voordoen. Volgens Brummel lag Ett met iedereen overhoop. Alle banden met de staf waren door zijn houding verbroken. Garmt Stuiveling, de beschermheer van Ett, kon de situatie niet meer naar zijn hand zetten om hem te behouden voor het Museum. Henry Ett wilde ook niet meer verder, de verhoudingen waren te veel verstoord. Garmt Stuiveling nam ook afscheid van het bestuur vanwege een aanval op zijn houding in de Tweede Wereldoorlog. Maatstaf en Podium | ||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||
hadden er een artikel aan gewijd. Stuiveling zou in de oorlog in een schoolboek, Historische Schets van de Nederlandse Letterkunde hebben aangegeven welke auteurs joden en communisten waren. Stuiveling ging furieus tekeer over de aantijging en weigerde de vergaderingen van het LM nog langer bij te wonen zo lang als Bert Bakker, de uitgever van Maatstaf, in het bestuur zat. Hiermee bezegelde hij zijn lot als bestuurder. Er vond toch nog een gesprek plaats op 18 februari 1961 met Hulsker en Brummel om de zaak te lijmen, maar het had geen resultaat.
De broodnodige verbouwing van het oude stadhuis liet op zich wachten, het museum barstte uit zijn voegen. In de onderhandelingen met de gemeente zat geen schot. Het bestuur besloot op eigen houtje naar een nieuwe passende locatie te zoeken. Panden aan de Lange Voorhout en de Bezuidenhoutse weg werden gewogen en te licht bevonden. Ook een aanbod van Pulchri Studio, die ruimte wilde verhuren, werd afgewezen. Begin 1964 kwam een pand aan de Juffrouw Idastraat 9-11 in beeld. Het was eigendom van de oud katholieke gemeente, de huurprijs zou waarschijnlijk op eenenveertigduizend gulden per jaar uitkomen. De bijdrage van de gemeente was twintigduizend gulden, er zou een flink financieel gat ontstaan. Het bestuur zette door en kreeg op 23 mei 1964 een machtiging van de gemeente om de huurovereenkomst aan te gaan. Wethouder Vrolijk wilde niet toezeggen dat de gemeente garant zou staan voor het ontbrekende huurbedrag. Het bestuur zag het niet somber in, er zou wel een oplossing komen. De collectie moest vanaf november 1964 nog tijdelijk worden gehuisvest in een gebouw aan het Nassauplein. Een operatie die de nodige moeilijkheden met zich mee bracht. Er waren geen werksters, er was geen nachtbewaking, de tuin was zwaar verwilderd etc. In november 1965 werd het nieuwe pand betrokken.
In het bestuur waren intussen nogal wat mutaties opgetreden. W. Moll was overleden en zijn plaats werd ingenomen door L. Brummel die zijn taak als directeur van de KB had overgedragen. Garmt Stuiveling en W. Asselbergs waren vertrokken. Pierre H. Dubois kwam ervoor in de plaats om het literaire ‘evenwicht’ in het bestuur te herstellen. Bert Bakker had zijn lidmaatschap in december 1963 opgezegd vanwege een conflict met administrateur J.C. Binnerts. Tot 1967 heeft men geprobeerd hem op zijn besluit te laten terugkomen. Deze kleurrijke figuur wilde men vanwege zijn stimulerend effect op de ontwikkeling van het museum niet kwijt, maar vergeefs. Kamphuis nam voorlopig het secretariaat en het penningmeesterschap waar. De verhouding tussen het bestuur en het personeel was niet geweldig. De productiviteit van de medewerkers was laag, van een van hen A.P. Verburg werd gezegd dat zijn bezigheid roken was. Er was onvrede over de salariëring. Het ziekteverzuim was hoog. Ook het functioneren van conservator Borgers kreeg kritiek, vanwege zijn hoge kosten aan taxiritten. Het huren of kopen van een Volkswagen voor Borgers ging niet door. Door Borgers drankgebruik zou dit ook een heilloze maatregel zijn geweest. | ||||||||||
Juffrouw IdastraatAl snel bleek dat de ruimte in het pand aan de juffrouw Idastraat onvoldoende was. Er was 700 vierkante meter ruimte en er was behoefte aan 1100 vierkante meter. De tentoonstellingsruimte was alleen geschikt voor beperkte exposities. Op 25 mei 1966 was de officiële opening, in de achter het | ||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||
museum liggende Oud katholieke kerk vond de plechtigheid plaats. Minister Vrolijk van CRM verrichtte de opening. Er werden toespraken gehouden door conservator Borgers, directeur Reedijk en wethouder Wilzen. Het tentoonstellingsbezoek in het nieuwe gebouw was niet geweldig, maar de aanvragen voor reproducties stegen daarentegen fors, in 1968 naar 15.342 kopieën. De knipseldienst werd uitgebreid. In 1969 was het museum ook betrokken bij de oprichting van BNTL, de Bibliografie van de Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap. De kwestie van het aanschaffen van een computer werd op de lange baan geschoven, sommigen zagen weinig nut van het apparaat voor het Letterkundig Museum. Conservator Gerrit Borgers deed verder geen moeite om zich in de nieuwe ontwikkelingen te verdiepen. Men wilde een adjunct-conservator aantrekken die de dagelijkse leiding van Borgers zou overnemen, Gerrit Borgers was nog al eens afwezig. In maart 1969 waren er dertien kandidaten aangemeld, een maand later waren er nog twee over: Redbad Fokkema en Harry Prick. Prick had de beste papieren vanwege zijn secretariaat van de Pierre Kemp stichting en het beheer van het van Deyssel-archief. Per 1 oktober werd Harry Prick aangesteld als conservator en Gerrit Borgers kreeg een nieuwe titel die van hoofdconservator. Door de benoeming werd de salaris- en pensioen problematiek weer duidelijk en die werd pas in 1977 definitief opgelost. Prick was befaamd om zijn grote kennis van de tachtigers en publiceerde hierover de nodige artikelen en boeken. Hij wist de voetnoten in zijn geschriften tot buitengewone proporties uit te breiden. Hij vond snel zijn plaats, maar niet tot ieders tevredenheid, hij voerde een straffer regime in, tot conflicten leidde dit echter niet. Tussen Jaap Harten en Harry Prick boterde het niet, de eerste stapte al snel op. Harten die zijn kamer aan Prick had moeten afstaan, vond dat deze een vileine ziel had. Per 1 februari 1971 werd er een deel van de brandweerkazerne aan de overkant van de straat gehuurd, het ruimte gebrek was weer nijpend geworden. Door de verhuizing was het begrotingstekort opnieuw opgelopen, van het Rijk was een bedrag van meer dan driehonderdduizend gulden nodig en aan de gemeente werd vijfenzestigduizend gulden gevraagd. Den Haag weigerde meer geld voor het museum uit te trekken. Men moest weer allerlei kunstgrepen toepassen om er uit te komen. In 1967 opperde C. Reedijk de mogelijkheid al om het nieuw te bouwen onderkomen van de KB en het Letterkundig Museum onder één dak te huisvesten, een vooruitziende blik. Het was duidelijk dat in de toekomst opnieuw het ruimtegebrek een grote rol zou gaan spelen. Gerrit Borgers stelde een programma van eisen op voor de samenwoning. Twee jaar werd er vergaderd over deze kwestie. De huurkosten van het nieuwe Museum zouden zeshonderdduizend gulden bedragen. Het Ministerie van Onderwijs was bereid om een subsidie te verstrekken om die kosten te verlichten. De gemeente was minder happig. Op 1 januari 1979 trad Anton Korteweg in dienst als hoofdconservator, Gerrit Borgers had gesolliciteerd naar het professoraat in de Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, hij werd aangenomen en werd vervolgens als adviseur van het Museum aangesteld. Gerrit Borgers zei in zijn afscheidsrede dat hij zelf meer onderzoek wilde doen en plaats wilde maken voor de jonge garde. Ook zei hij dat hij bij het Letterkundig Museum bezig was met het liefste dat hij deed, ‘zodat ik nooit het gevoel had een betrekking te vervullen, maar vervuld | ||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||
te zijn door een betrekking’. Waarschijnlijk hebben financiële motieven, namelijk de pensioenvoorziening, mede een rol gespeeld in de beslissing van Borgers om afscheid te nemen. | ||||||||||
Anton KortewegAnton Korteweg, dichter en wetenschappelijk medewerker van de vakgroep Moderne Nederlandse Letterkunde in Leiden stelde na zijn start een strenger regime in op het museum. De tijdstippen van aankomst en vertrek werden voortaan geregistreerd. Hij hield de voortgang van projecten goed in de gaten en vertrok 's avonds als laatste uit het gebouw om per fiets naar Leiden te vertrekken. Op 8 december werd het 25 jarig jubileum van het LM gevierd. Een traditionele viering met tweehonderd aanwezigen. De wethouder van Lier van Den Haag en de commissaris van de koningin M. Vrolijk en de directeur-generaal van Culturele Zaken R. Hotke waren als belangrijkste personen aanwezig. Korteweg hield een geestige speech. Kees Fens sprak de feestrede uit met als titel, ‘bewaren of verdwijnen’. Zelf was hij ten behoeve van de menselijkheid van de geschiedenis geen voorstander van bewaren en verzamelen. Hij zei: ‘Ik vernietig dan ook alle papieren, steeds met die niet ongelukkige bijgedachte, dat ook dat weer voorbij is. Afsluiten is mooier dan continueren.’ Door de vrienden van het museum werd een gebeeldhouwde kop van Simon Carmiggelt aangeboden en verder zagen twee boeken het licht, de platenatlas Ik probeer mijn pen en het boek Vijftig jaar Nederlandse Letterkunde in dertig karikaturen. Ondanks de dreiging van een financieel debacle, de Gemeente Den Haag wilde de subsidie intrekken, ging het goed onder het bewind van Korteweg. Er was vooruitgang op alle terreinen. Er werden onder andere 220 nieuwe vrienden aangetrokken. Er gebeurde een ramp, op maandag 24 mei verscheen de administrateur niet op het werk, zijn vrouw wist eerst niet waar hij was, later vond ze een briefje dat hij vertrokken was. Bij controle bleek hij er met de kas vandoor te zijn gegaan, ook waren veel rekeningen niet betaald. Hij was met al het geld naar Japan vertrokken. De zaak kreeg veel publiciteit. Korteweg moest allerlei noodsprongen uithalen om geld voor de salarissen bij elkaar te halen. Rijk en gemeente sprongen met vierhonderdtachtigduizend gulden bij. De administrateur werd in december aan de Oostenrijk-Duitse grens gearresteerd. Het geld was opgemaakt aan dure hotels en uitspattingen in het uitgaansleven. Hij werd tot anderhalf jaar gevangenisstraf veroordeeld. | ||||||||||
Prinses IrenepadOp 17 augustus begon de verhuizing naar het Prinses Irenepad. De nieuwbouw was klaar. De overgang gebeurde in het geheim, het personeel werd ook geheimhouding bevolen. Deze slinkse operatie werd geadviseerd door de top van het CRM, Hotzke en Riesenkamp, om de kosten van de verhuizing die door het Ministerie van Financiën zouden worden betaald, veilig te stellen, van uitstel zou afstel kunnen komen. Op 18 augustus werd door het ministerie van O en W bevolen dat de verhuizing zou worden stopgezet. Driekwart van de inboedel was toen al verhuisd. Een heikele situatie. De medewerkers mochten het nieuwe gebouw niet meer in. De opschorting werd kort daarop weer ongedaan gemaakt. Achteraf een lachwekkende kwestie. Op 25 augustus was de verhuizing voltooid. Vanaf 26 september waren de leeszalen voor het publiek open. Anton Korteweg toonde zich erg verheugd en zei op 26 augustus tegen de journalist van de Haagse Courant, ‘het is eigenlijk in het eerst van ons 27 jarige bestaan dat we echt als museum kunnen gaan functioneren.’ Dit functioneren zou nog wel wat voeten in de aarde | ||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||
hebben, de temperatuur van de vertrekken was te hoog en de luchtvochtigheid te laag. De spots en de vitrineverlichting in de tentoonstellingsruimte waren ongeschikt. De Rijksgebouwendienst kwam met een rekening van ruim 6,5 ton op de proppen. Het museum schoof deze rekening door naar het Ministerie van O en W. In de pers sprak men van een spookachtig leeg museum en schrijfster Ivonne Kroonenburg schreef in de Haagse Post van 16 april 1983: ‘“Het lijkt een beetje op een ziekenhuis”, zegt conservator Anton Korteweg. We lopen door de grimmig kale gangen van het letterkundig Museum naar zijn ruime, maar al even lege kamer. Aan de muur hangen vier schilderijen zich te vervelen, de Chinese schemerlamp van Slauerhoff detoneert ook nogal in deze witte woestijn.’ Begin 2009 nam Anton Korteweg, ook wel de literaire afhaalchinees genoemd, na dertig jaar afscheid als directeur van het Letterkundig Museum, hij werd opgevolgd door adjunct directeur Aad Meinderts, de Anna Blamanspecialist. Uiteindelijk is alles goed gekomen. Met de laatste verbouwing is het museum een juweeltje geworden. De kinderboekenafdeling volgt nog. In het museum zijn meer dan 6000 schrijvers vertegenwoordigd, daarbij in totaal drie kilometer aan documenten en objecten, waaronder ongeveer anderhalf miljoen brieven, tweehonderdtwintigduizend manuscripten, vijfenzestigduizend foto's, vijfentwintighonderd schilderijen en tekeningen en meer dan een miljoen knipsels. | ||||||||||
Simon VestdijkUiteraard ontbreekt Simon Vestdijk niet in het Pantheon, de auteur die 52 romans, drieduizend gedichten, een toneelstuk en 35 essaybundels schreef, kan de literaire wereld niet genoeg waarderen. In 1957 werd hij zelfs voorgedragen voor de Nobelprijs, verdiend was deze prijs zeker, maar het lot besliste anders. Bij binnenkomst in de afdeling met het Pantheon is Vestdijk na Achterberg de tweede schrijver die in de grote vitrine de aandacht van de bezoeker trekt. De enigszins donkere ruimte met een indrukwekkende glazen domus maakt indruk. Er zijn van ettelijke auteurs bladzijden uit manuscripten en boeken tentoongesteld. Van Simon Vestdijk zijn zowel uit Kind tussen vier vrouwen als uit Terug tot Ina Damman typoscripten vol doorhalingen en verbeteringen geëxposeerd. Er is duidelijk zeer intensief gewerkt aan de tekst, geen zin is ongeschonden gebleven. Verder bevindt zich een flink artikel uit de Volkskrant van 30 september 1972 van de hand van Kees Fens in de vitrine, getiteld: ‘Debuut van S. Vestdijk veertig jaar na dato eindelijk verschenen’. Fens laat in het stuk over Kind tussen vier Vrouwen duidelijk zijn bewondering blijken. Hij schrijft: ‘wat hier een debutant verrichtte grenst aan het ongelooflijke, ook al gezien de zeer korte tijd van schrijven’. Verderop in het artikel schrijft hij nog dat de roman een heel goede van aanpak is: ‘uniek in dit land waar jeugdbelevenissen voor veel romanschrijvers wel het enige avontuurlijke blijkt te zijn’. De zeer korte tijd van schrijven is een feit, de door Proust geïnspireerde Vestdijk schreef op het laatst werkelijk dag en nacht aan het manuscript, hij kwam de deur niet meer uit. Ter Braak maakte zich zorgen en schreef aan Du Perron: ‘ja die man barst momenteel van de literatuur. Dat is zeker een gevaar voor hem en ik vind dat hij er maar eens uit moest: zijn isolement wordt langzamerhand te dwaas, te literair ook.’ Vestdijk was uiteindelijk na afloop pessimistisch en concludeerde: ‘Enfin, de ervaring: men kan in vier maanden geen roman van 200.000 woorden schrijven is ook wat waard: | ||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||
ik was door mijn poëtische productie wel wat overmoedig geworden ten opzichte van den tijd! Een depressie was van dit alles het gevolg. De keuze van het Letterkundig Museum om het magnum opus van Simon Vestdijk voor het voetlicht te halen is een juiste. Drie Anton Wachterromans hebben hun geboorte aan de debuutroman te danken, waarvan binnenkort een oerboek zal verschijnen. Die romans zijn: Sint Sebastiaan, Surrogaten voor Murk Tuinstra en Terug tot Ina Damman. ‘Achteraf kan iedereen blij zijn dat het zo gelopen is, de uitgevers, de lezers en Vestdijk zelf’, schreef Rico Bulthuis al in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 21 september 1972. De afwijzing van KtvV door uitgever Zijlstra van Nijgh & van Ditmar bleek een ingreep van de voorzienigheid. Schrijver Maarten 't Hart oordeelde anders, hij vloekte letterlijk na vijf bladzijden lezen toen hij besefte dat dit meesterwerk te lang de lezer onthouden was. ‘Wat Du Perron bezield mag hebben om dit grandioze meesterwerk af te wijzen, laat zich maar moeilijk rad’ schreef hij in Het Gebergte. Vestdijk zelf mocht helaas de uitgave niet meer meemaken, hij overleed op 23 maart 1971.
Vervolgens kan de bezoeker beeldfragmenten van de Doornse schrijver op een klein scherm aan de muur zien en het gedicht ‘De Uiterste Seconde’, door Simon Vestdijk zelf voorgedragen, beluisteren. Er is een filmpje van de auteur opgenomen tijdens een wandeling terwijl hij op weg is naar zijn huis in Doorn. In een belendende ruimte met een vitrine vol persoonlijke eigendommen van schrijvers staan zowel Vestdijks vermaarde Nilfisk stofzuiger, liggen er de oordopjes en staat de Remmington schrijfmachine opgesteld, waarvan de letter e weigerde. Het is algemeen bekend dat de schrijver de stofzuiger aanzette om niet te worden gestoord door geluiden van buitenaf. De Nilfisk oogt nog tamelijk modern. Een mooi bronzen beeld van Simon van Ko van der Ree en een schilderij uit 1958 van Edgar Fernhout in de schrijversportrettengalerij complementeren de hommage aan Simon Vestdijk. | ||||||||||
Literatuur
|
|