in februari 1942, aan Pierre H. Dubois: ‘Voor mijzelf heb ik tot de volgende gedragslijn besloten: ik ga er alleen “in”, 1e wanneer menschen als Nijhoff, Holst, Buning, Donkersloot, Van der Woude en nog zoo enkelen dit doen (de kans daarop is voorlopig nihil); 2e wanneer ik persoonlijk aan pressie van zeer bijzonderen aard zou worden blootgesteld, zoals daar zijn: slaan, gevangenschap, werkeloosheid zonder voldoende “steun” [...]. D.w.z. wanneer ik “erin” zou gaan, moet mijn geval geheel duidelijk zijn, zoodat ik geen kans loop door het nageslacht, of reeds eerder, gesteenigd te worden.’ De tweede optie wordt werkelijkheid als hij op 4 mei 1942 met nog een paar honderd prominente Nederlanders als gijzelaar gevangen wordt genomen en geïnterneerd in het kleinseminarie Beekvliet te Sint-Michielsgestel. Wat deze internering voor de buitengewoon eenzelvige Vestdijk betekent, laat zich makkelijk raden en hij doet wat hij aankondigde: in ruil voor vrijlating tekent hij voor de Kultuurkamer. Nijhoff en Van der Woude behoorden tot de weinigen die wisten van de ‘gedwongen’ toetreding, zoals ook Duyff Vestdijks aanmelding bij de Kultuurkamer karakteriseert. Beide auteurs billijkten Vestdijks stap volkomen, ook Van der Woude, die actief was in het kunstenaarsverzet en die heeft bemiddeld om Vestdijks invrijheidsstelling te bespoedigen.
Met name de in Schepelingen van De Blauwe Schuit opgenomen brieven van Nijhoff en Vestdijk aan Henkels, de voornaamste redacteur van uitgeverij, maken duidelijk dat Vestdijk er niet gerust op was of deze concessie hem na de oorlog toch niet euvel geduid zou worden. Zoals men inmiddels weet zijn het met name enige postume aanklachten op grond waarvan gesteld kan worden dat Vestdijks ongerustheid niet geheel ongerijmd was. Bovendien speelde zijn geweten op ten aanzien van zijn mede-gevangenen uit Michielsgestel, een innerlijke kwelling, aldus Nijhoff, die hem tot eer strekte. Het lijkt me veelzeggend voor Vestdijks gedistantieerde omgang met Van der Woude dat in zijn verdere correspondentie met hem dergelijke signalen van aarzeling en twijfel achterwege blijven.
De bezorgers van beide boeken - voor Schepelingen van De Blauwe Schuit zijn dat Gillis Dorleijn, Sjoerd van Faassen en Ageeth Heising - zijn er uitnemend in geslaagd te doen wat noodzakelijk is voor dit soort uitgaven: het overbruggen van de historische afstand tussen de werkelijkheid van toen en die van de huidige lezer. De informatieve inleidingen, de zeer royale annotaties zonder welke tal van brieven naar ik vermoed voor velen thans volstrekt onbegrijpelijk zouden zijn, en het grote aantal veelsoortige illustraties brengen een episode tot leven waarin men zijn goede en minder goede kanten kennelijk bij uitstek profileert.
Het zij mij vergeven dat ik Duyff tenslotte wijs op één onjuiste mededeling. In Groot Nederland is in deze periode geen stuk over F. Bordewijk aangetroffen, vermeldt noot 276. Maar zou Van der Woude in zijn brief van 31 december 1942 niet refereren aan het artikel van J.v.d. Waal ‘Een veelbelovend verleden. Bordewijk door een filosofische bril’, dat te vinden is in Groot Nederland, jaargang 40, deel 2, september 1942, p. 117-144?
(Nederlandse letterkunde 8, 2003)
‘Je bent een onmogelijk man!’. De briefwisseling tussen Simon Vestdijk en Johan van der Woude 1939-1969.
Bezorgd door Tim Duyff, met medewerking van T. van Deel. Den Haag: Letterkundig Museum 2003.
Achter het boek 31. 226 pp., € 27.50.