Om met Anton van Duinkerken te spreken: De mensen hebben hun gebreken. Van Duinkerken legt hierin een verband tussen het gebrek en het talent van kunstenaars: de blinde Homerus, de bultenaar Esopos, de jichtlijder Erasmus, de dove Ronsard, de lelijke Anderson.
Ook de alwetende verteller (Kees 't Hart) legt een verband tussen de stoornis van Simon en (zijn keuze voor) het schrijverschap. Hij bouwt dit inzicht zorgvuldig op. Tijdens het houtzagen laat hij Simon zachtjes zeggen: ‘Ik wil het niet’ (pag. 139). De verklaring van dit mysterieuze zinnetje volgt direct daarop; ‘Wát hij niet wilde drong hier in de zaagruimte in volle omvang tot hem door. Hij wilde niemand genezen, niet de keizer en zeker niet zichzelf, daar ging het om’ (pag. 139). Even later wordt dit nog eens herhaald: ‘Ik wil het niet, fluisterde hij opnieuw. Simon wilde niet genezen worden. Hij wilde ongeneeslijk blijven, niet bevrijd worden van zijn inzichten, hoe verschrikkelijk ze af en toe waren. [....] Ze waren de bron van zijn bestaan, zijn enige uitweg. [...] Hij moest ze niet weerstaan maar ze naar zijn hand zetten, hoe aanmatigend hem dit ook in zijn oren klonk.
Hij moest ermee de wereld in, er zat niets anders op, [...] (pag. 140). Ook begreep Simon dat ‘zijn astrologiemanie van de laatste paar jaar uiteindelijk neerkwam op een poging zich van zijn steeds terugkerende goddelijke inzichten te bevrijden. Om ervan af te zijn (pag. 140). En wat voor de astrologie geldt, gaat ook op voor zijn belangstelling voor de psychiatrie: beide waren ‘een doekje voor het bloeden’ (pag 140).
Ruim 150 pagina's verder in het prachtige hoofdstuk ‘De genezing’ rondt Kees 't Hart zijn visie af. Daar legt hij een rechtstreeks verband tussen gebreken en de keuze voor het schrijverschap. Simon ziet in dat behalve de astrologie ook de psychiatrie niet voor hem is weggelegd; hij is er ongeschikt voor. ‘En hij wist ineens dat hij zijn godjeswanen in dienst moest stellen van iets anders, iets groots en ontzagwekkends, iets wat hij al jarenlang voor zich uitgeschoven had. Hij was genezen, al jarenlang, net als de keizer. [...]
Hij wist ineens wat hem te doen stond. Het was verbazingwekkend eenvoudig. Romans schrijven, niet één maar vele.’ (pag. 301)
In de hier geciteerde passage pakt Kees 't Hart a.h.w. de draad op waar Vestdijk zelf haar heeft moeten loslaten. Bekend is dat Vestdijk in de onvoltooide roman De persconferentie over zijn depressies heeft willen schrijven. In zijn roman De keizer en de astroloog maakt Kees 't Hart aannemelijk dat Vestdijk ‘van zijn nood (depressies) een deugd heeft willen maken’. Hij maakte er niet alleen gebruik van, ook maakt Kees 't Hart aannemelijk dat door gebruik te maken van de omstandigheden waarin Vestdijk verkeerde, zijn schrijverschap wel moest uitlopen op ‘een magische vorm van schrijverschap’. Magisch zowel als proces, als in de taferelen: ‘Bestonden romans niet uit magische en rituele herbelevingen van levensangst?
Uit herinneringen aan duistere rituelen? [...] Tot nu toe had hij geloofd geen romans te kunnen schrijven, het ontbrak hem aan talent, had hij zichzelf wijsgemaakt, maar dit berustte allemaal op een vergissing, een goddelijke vergissing, een duivelse, dat kon ook. Het was of hij uit een eeuwige slaap ontwaakte. Hij had verdomme wél talent, het enige was dat hij het niet had willen zien, al lag het voor het grijpen. [...] Hij hoefde geen afscheid van zijn godjeswanen te nemen, nooit, volstrekt nooit, hij moest ze juist inzetten, ze gebruiken, ze naar zijn hand zetten, hij moest eraan toegeven. Voorgoed. Bevrijd zou hij zijn, hij zou alles kunnen schrijven, alles, zonder aanzien des persoons.’ (pag. 301)
Ja, Kees 't Hart weet het zeker: ‘Vestdijk was een emotioneel schrijver, geen rationeel schrijver. Dat misverstand is er nog altijd’.