oordelen over het werk van destijds nog jonge schrijvers. Volgens deze teksten was hij uitstekend in staat veelbelovend talent te herkennen en te stimuleren, ook wanneer deze auteurs op een andere golflengte zaten. Reves homoseksualiteit interesseerde hem niet, en toen hij in 1966 W.F. Hermans bezocht, bleken de twee schrijvers elkaar weinig te melden te hebben. De enkele gebundelde en vele ongebundelde en soms ongepubliceerde teksten hieromtrent onderstrepen nog eens de noodzaak van een uitgave van Vestdijks verzamelde literaire essays.
Een tweede verschil tussen Visser en Hazeu betreft Vestdijks laatste levensfase, na 1965. Visser beriep zich vooral op mondelinge bronnen als Gregoor (door Hazeu bestempeld als ‘stalker’) en Victorine Hefting (volgens Hazeu een ‘notoire rondspreker’), Hazeu beroept zich op de memoires van mevrouw Vestdijk die na 1987 verschenen. Vestdijk wilde volgens Hazeu na 1960 graag kinderen en was daarvoor zelfs bereid het schrijverschap op te offeren. Gregoor bestreed dit idee (in een ongepubliceerd gesprek met de auteur), terwijl Hazeu zijn visie onderbouwt met citaten van Vestdijk uit brieven.
Wie hier gelijk heeft, is moeilijk te bepalen. ‘Beschouwingen, interviews, documenten, de bronnen, het is aan de biograaf om ze een plaats te geven in de opbouw van een beeld van Vestdijk. Hij kiest, hij wikt en weegt, hij zet de verhaallijn uit, binnen de gekozen omvang van de biografie, en trekt (voorzichtig) conclusies.’ Aldus Hazeu in zijn inleiding. De kwestie van de waarde van documenten is extra interessant omdat de auteur op dit boek promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hazeus inleiding doet vermoeden dat hij een biografie opvat als een literaire constructie waarbij elk detail moet kunnen worden gedocumenteerd. Een leven dat postuum en gedocumenteerd wordt beschreven is daarmee in wezen evenzeer ‘fictie’ als een verzonnen leven van een niet-bestaande personage.
Hazeu is niet de grootste literator, maar hij heeft voldoende gevoel voor structuur om in deze veelheid aan gegevens een noodzakelijke hiërarchie aan te brengen. Zo houdt de lezer de illusie dat de chaos slechts bestaat voor de gebiografeerde, niet voor de biograaf. Hazeu beseft dat het een van de eigenschappen van boeken als deze is dat veel kennis die voorheen alleen aanwezig was bij specialisten nu ook voor een breed publiek toegankelijk wordt. Hij combineert deze specialistische kennis met een schat aan niet eerder gepubliceerd materiaal. Hoeveel nieuwe informatie Hazeu links heeft laten liggen is onbekend, maar afgaande op de tekst en de noten zal dat niet veel zijn. Hij maakt niet de fout van Visser die strikt chronologisch wilde blijven en niet wilde erkennen dat veel schrijvers met meerdere zaken tegelijk bezig zijn. Het gevolg hiervan was dat de lezers slechts losse feiten zagen en geen verbindende thema's, waardoor ze tussen de bomen het bos niet meer zagen. Hoe die thema's in elkaar grijpen, leest men niet bij Visser, wel bij Hazeu.
Wim Hazeu, Vestdijk. Een biografie (Amsterdam, De Bezige Bij 2005)
Hans Visser (i.s.m. Max Nord), Simon Vestdijk: Kinderjaren (Hoevelaken, Libris 1987)
Hans Visser (i.s.m. Max Nord en Emanuel Overbeeke), Simon Vestdijk, een schrijversleven (Utrecht, Kwadraat 1987)