Vestdijkkroniek. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
[pagina 52]
| |
Bij een proefschrift horen stellingen. Terwijl ik me bij m'n onderzoek vooral heb beziggehouden met een analyse van de polemiek rond Simon Vestdijks De toekomst der religie, boden deze stellingen de gelegenheid meer inhoudelijk te reageren op de in dat essay verwoorde inzichten. Op één daarvan wil ik hier wat nader ingaan en wel de volgende (stelling 7): Vestdijks definitie van en enthousiasme voor het socialisme en boeddhisme als alternatieven voor het christendom blijken minder profetische waarde te hebben gehad dan De Tocqueville's eerdere voorspellingen en zorgen omtrent het pantheïsme als religie van de toekomst in egalitair-democratische samenlevingen. Gezien de huidige herleving van de interesse onder religieuze leidslieden en intellectuelen voor de these van Vestdijk dat het christendom op termijn plaats zou maken voor socialisme en boeddhisme, lijkt een dergelijke stelling onzinnig. En toch denk ik dat er wel het één en ander voor de visie van Tocqueville te zeggen valt. Eerst zal ik ingaan op de hernieuwde interesse voor Vestdijks visie op de toekomst der religie. Vervolgens zal de vraag aan de orde komen ofzijn essay, ondanks alle kritiek, misschien profetische waarde heeft gehad. Tenslotte wil ik aangeven dat Tocqueville's zorgen omtrent de toekomst van de democratische samenlevingen in het Westen meer aandacht verdienen dan er tot nu toe door intellectuelen aan is besteed.Ga naar voetnoot1 | |
Moderne intellectuelen toe aan gewetensonderzoekNa een lange nacht tussen waken en slapen schrok de socialist wakker en dacht: ‘ben ik niet eigenlijk een christen?’ Enkele nachten later ontwaakte de christen uit zijn nachtmerrie om te bedenken: ‘Ben ik dan niet eigenlijk een boeddhist?’ Zo zou men de voorstelling van mensen als Menno ter Braak en Simon Vestdijk omtrent de intellectuelen van de toekomst kunnen samenvatten.Ga naar voetnoot2 Zo stel ik mezelf de ongelovige intellectueel van de toekomst voor. Altijd op reis, een nomade welhaast. Met zijn klassieke jacht was hij, komend van Urk via IJssel, en Neder-Rijn gevaren om via het Amsterdam-Rijnkanaal en de Oude Rijn uiteindelijk in Katwijk aan Zee aan te meren. Hij had veel gezien. Hij had genoten. Hij had zich ook | |
[pagina 53]
| |
geërgerd. Hij wist dat er overal in het land moskeeën gebouwd werden. Maar dat was nog tot daaraan toe: die mensen wisten tenslotte niet beter. Wat hem wel ergerde was het feit dat het landschap nog altijd zo gedomineerd werd door kerktorens die, nu eeuwen al, nog altijd fier naar boven wezen. Hij had wat afleiding gezocht en was gaan lezen. Maar ook dat gaf hem geen rust. De eerste onrustige nacht werd hem namelijk bezorgd door herlezing van het werk van één van zijn geliefde mede-intellectuelen, Menno ter Braak. Vooral diens Van oude en nieuwe christenen had hem die avond bezig gehouden en hem tijdens zijn nachtrust achtervolgd. En we weten allemaal dat door middel van dromen de waarheid in één of andere vorm tot ons komt. Ergens, onbewust, had hij geweten dat Ter Braak gelijk had gehad-ook al had hij dat zo direct bij het lezen voor zichzelf niet toe willen geven. Een ander boek van een andere ongelovige met een al even onrustbarende titel, De toekomst der religie, leek bij eerste lezing iets van zijn zorgen weg te nemen. Het Christendom had geen toekomst, althans op de lange termijn niet. Deze godsdienst zou onvermijdelijk plaats moeten maken - natuurlijk! - voor het socialisme. Vervelend was alleen dat schrijver Simon Vestdijk de aanhangers van laatstgenoemde religie vooral onder de gewone man dacht te zullen vinden. Niet dat hij vies was van enig populisme en vreesde dat intellectuele dandy's niet in staat zouden zijn de massa voor zich te winnen. Integendeel! Maar voorkomen diende te worden dat men hem persoonlijk, als individu, teveel met de massa zou gaan identificeren. En dan was daar nog die nare passage in Vestdijks essay waarin gesteld werd dat wij ‘ergens in onze instincten nog “goede” christenen zijn, in God geloven, in het hiernamaals en in het zoenoffer van Christus.’Ga naar voetnoot3 Nachtmerries bezorgde die gedachte hem. ‘Het zou toch niet waar zijn?’ zo spookte het door zijn hoofd. Totdat hij het ineens helder voor zich zag: ‘politiek was hij weliswaar een socialist (hij had tenslotte een verhaal nodig waarmee hij de massa's te vriend kon houden), maar intellectueel was hij toch vooral een boeddhist (hij had zo, nu ja vooruit, z'n idealen; maar hij wist die idealen te relativeren en alternatieve opvattingen te tolereren; geen idealen, maar goede bedoelingen en gevoelens - dat was het waar het uiteindelijk om draaide!). En dezelfde Vestdijk die hem eerst zoveel hoofdbrekens bezorgde, had het al gezegd - ook al leek hij het aanvankelijk over het hoofd te hebben gezien. En toch wist ook Vestdijk hem niet de rust te geven om onder het klokgelui van de vele Katwijkse kerken - het was sneller dan verwacht al zondagmorgen - de slaap weer te vatten. | |
Heeft Vestdijk gelijk gekregen?Lange tijd leek Vestdijk - ooit getipt als Neêrlands eerste Nobelprijswinnaar voor de literatuur - te hebben afgedaan. Zijn romans werden niet meer gelezen, laat staan dat men nog interesse had voor zijn ideeën omtrent religie.Ga naar voetnoot4 En toch bleek hij allerminst vergeten. En zijn opvattingen over de | |
[pagina 54]
| |
toekomst der religie lijken tegenwoordig zelfs een renaissance te beleven. Begin jaren tachtig werd in een themanummer van de Vestdijkkroniek gesteld dat de huidige tendens zich, veel eerder dan Vestdijk zelfzich had durven voorstellen, bewoog in de richting van gematigde vormen van christendom en socialisme.Ga naar voetnoot5 Het dagblad Trouw kwam in 1996 met een paginagroot artikel waarin de toenemende belangstelling voor esoterie en oosterse religies als het boeddhisme werd gezien als een bevestiging van de these dat dogmatiek had afgedaan en spirituele vormen van religie de toekomst hadden.Ga naar voetnoot6 Ter gelegenheid van Vestdijks honderdste geboortedag werd vervolgens in de Vestdijkkroniek weer aandacht besteed aan zijn ideeën omtrent religie.Ga naar voetnoot7 En eind vorig jaar was het weer de beurt van Trouw. Het woord was dit keer aan de zogenaamde soloreligieuzen die vonden dat het tijd werd hun geloof openlijk te belijden. Te lang hadden ze zich, uit angst zich de hoon van atheïsten op de hals te halen, stil gehouden. En vast om enig cachet aan hun belijdenis te geven en atheïsten te confronteren met een onverdachte autoriteit, werd expliciet naar Vestdijk verwezen.Ga naar voetnoot8 Betekent dat nu inderdaad dat socialisme en boeddhisme de dominante rol die het christendom eeuwenlang heeft gespeeld, hebben overgenomen en de toekomst der religie daadwerkelijk is begonnen? Laten we daarvoor eens zien wat de socialistische en soloreligieuze alternatieven van vandaag te bieden hebben. | |
Het socialistische alternatiefWat had Vestdijk beweerd? Los van zijn persoonlijke overtuiging, zou het christendom onvermijdelijk, zij het langzaamaan, een zachte dood sterven. Toenemende bevolkingsdichtheid en iets dat we nu globalisering zouden noemen, gevoegd bij de emancipatie van de arbeidersklasse waren maatschappelijke trends die daarbij een bepalende rol zouden spelen. Volgens Vestdijk lieten deze steeds minder ruimte voor de metafysische, en daarmee exclusieve, waarheidsaanspraken (met God als alfa en omega). Daarmee zou ook de onvermijdelijke intolerantie en strenge moraal op het terrein van de seksualiteit (verbeeld in het goddelijke huisgezin van Vader, Zoon en Heilige Geest) als vanzelf verdwijnen. En bovendien zou het de mensheid verlossen van een, zijns inziens, overdreven zondebesefen een verlossingsmotief (in de vorm van Christus' kruisdood). De nieuwe mens zou leren, al was het maar uit overwegingen van leefbaarheid, andermans opvattingen te respecteren, daarop gebaseerde levensstijlen te tolereren en de waarde van het gezin als vanzelfsprekende hoeksteen van de samenleving gaan relativeren. De visie van Vestdijk paste binnen een ‘vrijzwevend’-intellectuele tendens waarbij gezocht werd naar een nieuw evenwicht | |
[pagina 55]
| |
tussen maatschappelijke verantwoordelijkheid en individuele vrijheid.Ga naar voetnoot9 Wat dat betreft waren de verschillen met spraakmakende vertegenwoordigers van de zogenaamde Doorbraakbeweging veel minder groot dan men gezien de polemiek rond De toekomst der religie geneigd zou zijn te denken.Ga naar voetnoot10 Dick Pels heeft er recent nog op gewezen dat iemand als de ‘rode dominee’ Willem Banning binnen zijn sterk ethisch-christelijk getinte opvatting van het socialisme uiteindelijk de solidaire gemeenschap het primaat toekende.Ga naar voetnoot11 Met name een begrip als solidariteit past naadloos binnen de visie die Vestdijk op het socialisme ontwikkelde (streven naar totaliteit in gemeenschap met de medemens), terwijl het via het werk van Doorbraak-intellectuelen tenslotte tot politieke slogan van de PvdA zou worden verheven. Maar ondanks alle overeenkomst tussen Vestdijk en de leidslieden van de PvdA openbaart zich op het praktisch-politieke vlak een fundamenteel verschil van inzicht. Terwijl Vestdijk zich beperkte tot theoretische uitwijdingen over een toekomst waarin maatschappelijke veranderingen vanzelftot andere vormen van religie zouden leiden, streefden de Doorbraaksocialisten een actieve politiek van maat-schappijhervorming na. Dacht Vestdijk in termen van millennia, de PvdA vond dat een gelijke verdeling van geld, middelen en macht in enkele decennia ook daadwerkelijk kon worden gerealiseerd. De socialistische Doorbraak-intellectuelen waren dan ook niet de para-pedagogen die Vestdijk voor ogen stonden als leidslieden van de massa's. Toegegeven: ook hij verwachtte veel van staatsgesubsidieerde onderwijsinstellingen om toekomstige élites te rekruteren. Volgens hem dienden deze het beste van de katholieke retraite, het boeddhistische klooster en de Engelse universiteiten in zich te verenigen. Van verschillende zijden toonde men zich nogal verontrust over dit idee van Vestdijk. Men vergeleek dit idee met het totalitarisme van George Orwells 1984. Daarbij zij opgemerkt dat een dergelijke verontrusting nogal merkwaardig overkomt wanneer we bedenken dat ze geuit werden door zowel de christen-socialist K.H. Miskotte als de orthodox-gereformeerde J. Kamphuis.Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 56]
| |
Beiden behoorden tot de (deels) door de overheid bezoldigde kerkelijke hoogleraren! Daarmee vergeleken was de kritiek van een onafhankelijke intellectueel als H. Gomperts, wiens tijdschrift Libertinage door de Delftse Gist- en Spiritusfabriek werd gesponsord, alleen al vanuit moreel oogpunt beter te rechtvaardigen.Ga naar voetnoot13 Anders dan in het geval van intellectuelen met totalitaire neigingen (en daarvan zijn in de geschiedenis nogal wat voorbeelden te vinden), stelde Vestdijk expliciet dat het hem niet te doen was om indoctrinatie van de massa's via staatsgesubsieerde scholen. Integendeel, hij ging ervan uit dat zijn parapedagogen zich niet door woorden, maar door hun wijze van leven zouden onderscheiden en een voorbeeld zouden zijn voor de rest.Ga naar voetnoot14 Door hun mentale evenwicht zouden zij een natuurlijk overwicht hebben op hun omgeving, in staat zijn de samenleving te sturen en de wereldvrede bevorderen. In dat opzicht verschilden ze ook fundamenteel van socialistische intellectuelen die door hun ideologische bevlogenheid nog teveel schatplichtig waren aan een verleden dat beheerst werd door metafysische geloofsovertuigingen. | |
Het soloreligieuze alternatiefMaar als het niet de socialistische intellectuelen, noch de politieke leidslieden van links waren die Vestdijks para-pedagogen vertegen woordigden, zijn het dan misschien de zogenaamde soloreligieuzen van tegenwoordig die aan zijn idealen voldoen? De gedachte is verleidelijk. Hoewel niet meer gelovend in de Vader, diens Zoon en de Heilige Geest, allen verenigd in de zogeheten Drieëenheid, gaat het hier om hoogontwikkelde individuen die een besef hebben gekregen van het goddelijke als de eenheid of samenhang van al wat ‘leven’ is. Die eenheid van het ‘leven’ wordt via de introspectie van het eigen innerlijk ervaren. Het zijn mensen die niet van binnenuit het christendom, maar aan de buitenkant leven. Niet langer stellen ze zich tevreden met de beelden die de traditie hen biedt. Ze staan van nature argwanend tegenover georganiseerde vormen van godsdienst. Samen met de aartsvaders van het Nederlandse atheïsme als W.F. Hermans, Karel van het Reve en Rudy Kousbroek (met Herman Philipse eventueel als nakomertje) wisten zij zich ooit te ontworstelen aan het burgerlijke christendom. Ze geven er de voorkeur aan toeristen te zijn in eigen vaderland. Ze behoren, om met Amsterdamse godsdienstsocioloog Anton van Harskamp te spreken, tot de ‘vrijzwevenden’.Ga naar voetnoot15 Ze zonderen zich graag af van de rest om, al lezend, te genieten van een andere wereld - die van het Ware, het Goede en het Schone. Men zou deze mensen onrecht doen wanneer men ze een dwangmatige neiging de spot te drijven met kerkelijke dogma's zou aanwrijven. Het gaat vrijwel zonder uitzondering om mensen die een innerlijk conflict ervaren tussen overgeleverde tradities en hun eigen, moderne, belevingswereld. Het gaat hierbij zowel om theologen als literatoren. Opvallend is dat het hier zowel theologen als literatoren zijn die het | |
[pagina 57]
| |
voortouw nemen. Beperkte het verschijnsel buitenkerkelijke religieuzen zich aanvankelijk tot een enkele vrijzinnige, met P. (‘geef mijn portie maar aan fikkie’) Smits als bekendste voorbeeld, tegenwoordig kan ook een ex-gereformeerde als H.M. (‘goden zijn zoekplaatjes’) Kuitert ertoe worden gerekend. En schrijvers als Frans (‘mystiek lichaam’) Kellendonk, C.O. (‘het uitblijvend antwoord’) Jellema en, recent nog, Jan (‘verlost van zelfgeschapen demonen’) Oegema, bekeerden zich eveneens tot de soloreligieuze trend van tegenwoordig. Maar zijn zij daarmee de introspectieve boeddhisten en para-pedagogische leidslieden waarover Vestdijk het had? Helaas: nee. Daarvoor zijn deze ‘vrijzwevenden’ nog teveel intellectuelen, lijden ze nog teveel onder hun cerebrale aanleg. Bovendien worstelen zij nog altijd met de oude beelden die hen van huis uit parten spelen. Ze zijn nog te weinig wereldburger, nog teveel calvinisten met ‘een zwak voor Nederland.’Ga naar voetnoot16 Zoals Oegema, één van de meest spraakmakende soloreligieuzen van het moment, zelf toegeeft is hij geen zenmonnik die met een glimlach om de lippen verklaart ‘dat de geest niet bestaat en dat mijn stilte boordevol vergissingen zit. Er is alleen wat er is; alles wat je daarin of daarbovenop aan beelden legt is een verzinsel.’Ga naar voetnoot17 | |
Gedeelde overtuigingenOok al zijn ze vaak niet politiek actief, de overeenkomsten tussen deze soloreligieuzen en de eerdergenoemde socialisten zijn opvallend. - Met de betrekking tot de waarheid gaan zij er beiden vanuit dat daaraan geen metafysische kwaliteiten kunnen worden toegeschreven; integendeel: volgens hen zijn het slechts menselijke constructies. Waar het om gaat zijn de intenties die achter dergelijke constructies schuilgaan. - Met betrekking tot mensen: kwade intenties kunnen niet zozeer aan individuen worden toegeschreven. Het zijn eerder allerlei maatschappelijke structuren die ongelijkheid tussen mensen in stand houden en legitimeren die als representanten van het kwaad dienen te worden beschouwd. Daarbij denkt men dan vooral aan kerkelijke vormen van hiërarchie, ongelijkheid tussen de seksen, alsook ongelijke rassen- en klassenverhoudingen. - Met betrekking tot de maatschappij: doordat intenties zo'n centrale rol spelen in het politieke discours, is de eigen belevingswereld en de intellectuele constructies die daarop gebaseerd worden van veel groter gewicht dan de maatschappelijke gevolgen van politiek handelen. Ongeacht de bestaande verhoudingen in de publieke ruimte, doen zeer bepaalde opvattingen van solidariteit en tolerantie nog altijd dienst als centrale politieke waarden. De verzorgingsstaat is daarvan de belangrijkste uitkomst. - Men vindt het dan ook heel gewoon dat de staat garanties biedt voor sociaal zwakken (onderklasse), afwijkende levensstijlen (middenklasse) en onafhankelijke oordeelsvorming (intellectuele élite). Voor zowel socialisten als soloreligieuzen spreekt staatsgesubsidieerde ‘vrijzwevendheid’ | |
[pagina 58]
| |
vanzelf. Socialistische intellectuelen verschillen in zoverre van soloreligieuzen dat zij het nog als hun roeping zien de overheid telkens opnieuw aan haar zorgtaken te herinneren. De soloreligieuzen daarentegen kennen geen enkele maatschappelijke verantwoordelijkheid, anders dan het onophoudelijk kritiseren van wat zijzelf als onderdrukking ervaren. Maar het blijft hier bij woorden; daden kan men toch niet van hen verwachten - dat behoort, inderdaad, tot het domein van de staat. | |
Het gelijk van Tocqueville: de toekomst aan het pantheïsmeIn meer dan één opzicht zou men, gezien het bovenstaande, geneigd zijn Vestdijk gelijk te geven. Het metafysische christendom heeft aan belang ingeboet. In plaats van de gebruikelijke scheiding tussen God en wereld, zijn die twee steeds meer naar elkaar toegegroeid. Maar niet zozeer dat we, 's morgens bij het wakker worden, ons met recht kunnen afvragen of wij niet eigenlijk boeddhisten zijn. Daarvoor is de westerse mens nog teveel schatplichtig aan de christelijke traditie. Zoals Vestdijk stelde: we geloven hoe dan ook nog altijd in God, in het hiernamaals en in de zoendood van Christus. Maar dan niet zoals de ouden, om met Ter Braak te spreken, maar als nieuwe christenen. En die nieuwe christenen lijken werkelijk als twee druppels water op de pantheïsten van Tocqueville. De overeenkomst tussen nieuwe christenen en pantheïsten is dat zij zich niet herkennen in het traditionele beeld van God als metafysische en transcendente werkelijkheid. Een dergelijk afscheid van het oude christendom brengt echter een geheel eigen psychische dynamiek met zich mee. Wat namelijk als wij erkennen dat God niet meer is dan een menselijke constructie? Dat is een vraag waarop ook hier te lande van verschillende zijden een antwoord is geformuleerd. Fokke Sierksma heeft gewezen op de gevaren wanneer we traditionele beelden die eeuwenlang een positieve functie hebben vervuld zomaar bij het vuilnis zetten. Er huizen, zo stelde hij, nu eenmaal energieën in de mens die niet tot de grenzen van de individuele mens of de samenleving kunnen worden beperkt. En aangezien God lange tijd diende om dergelijke energieën te kanaliseren, is het onmogelijk zonder schade en gevaar voor onszelf te denken dat wij diens beeld zomaar even in onze vestzak kunnen steken.Ga naar voetnoot18 Maar, zo waarschuwde Tocqueville, niet alleen het individu, maar de samenleving als geheel zou hiervan de negatieve gevolgen ondervinden. | |
Nieuwe eenheid van ideologie en politiekUiteraard heeft men de door Sierksma genoemde energieën geprobeerd langs andere wegen dan die van ‘God’ te kanaliseren. Vroeger beleden christenen dat alle mensen in gelijke mate onderworpen waren aan de Schepper van hemel en aarde. Daarbij kende het burgerlijk christendom de plicht om alle gaven die men had ontvangen ook te ontwikkelen en aan te wenden tot eer van God. Wanneer we die ‘God’ echter uit ons vocabulaire schrappen zonder afstand te doen van de christelijke moraal, dan blijft er slechts één conclusie over, niet alleen dat alle mensen gelijk zijn, maar ook dat zij allen gelijke rechten kunnen laten gelden. | |
[pagina 59]
| |
In plaats van het oude Godsconcept ontwikkelde zich de idee van het ‘zelf’. En in plaats van onderwerping en dienstbaarheid raakt het verhaal van ‘zelfontplooiing’, ‘maakbaarheid’ en de ‘menselijke waardigheid’ in zwang. In de humanistische psychologie, de andragologie, de pedagogiek en, niet te vergeten, de politiek ziet men het begrip sindsdien telkens opduiken.Ga naar voetnoot19 Experts als A.J. Nijk en H.C.J. Duijker, evenals de cultuurcritici Ter Braak en Gomperts, hebben er inderdaad op gewezen dat deze mythe de functie vervult die voorheen aan God, van wie alles uitging en tot wie alles weerkeerde, was voorbehouden. Niet ontkend kan worden dat de term iets sacrosancts heeft gekregen. Er zijn niet zoveel mensen, zo concludeerde de andragoloog Nijk, die ronduit durven zeggen dat het onzin is om zelfontplooiing na te streven. Dat zou welhaast gelijk staan aan een pleidooi voor uitbuiting, onderdrukking en discriminatie.Ga naar voetnoot20 Probleem is echter, zo stelde de psycholoog Duijker, dat we niet | |
[pagina 60]
| |
weten wat met ‘zelf’ bedoeld wordt. Evenmin weten we hoe en onder welke omstandigheden een ‘zelf’ zich ontplooit.Ga naar voetnoot21 Een tweede probleem, hier te lande verwoord door zowel Ter Braak als Gomperts, is van meer politieke aard.Ga naar voetnoot22 Als alle mensen gelijke rechten hebben op zelfontplooiing, maar de praktijk zich nog altijd kenmerkt door ongelijkheid tussen mensen onderling, dan dienen niet zozeer wijzelf als onze vertegenwoordigers in de politiek ervoor te zorgen dat de maatschappelijke werkelijkheid zich hoe dan ook naar de theorie voegt. Hier vinden we de wortels van de maakbaarheidsideologie zoals die sinds de late Verlichting en vroege Romantiek is ontwikkeld, en die nog altijd springlevend is. In de praktijk echter, zo concludeerde Gomperts, zou deze vernieuwing van de christelijke moraal onder het regiem van de nieuwe christenen niet zozeer leiden tot de creatie van een universele gelijkheid betekende, als wel een revolutionaire premie inhouden voor de armen, de slaven en verdrukten.Ga naar voetnoot23 Tocqueville sprak in dit verband van pantheïsme. Maar wat bedoelde hij daarmee? | |
Van het individu naar de soort...In zijn studie van de Amerikaanse mentaliteit en democratische instituties, stelde Tocqueville zich de vraag: what makes democratic people lean towards pantheism?Ga naar voetnoot24 En zijn antwoord luidde als volgt. Wanneer men namelijk streeft naar toenemende gelijkheid en ieder meer zoals de ander wordt (denk aan de ‘kuddedieren’ van de moderne sociologieGa naar voetnoot25), dat wil zeggen zwakker en kleiner, dan is het onvermijdelijk dat burgers niet langer als individuen, maar eerder als uitingsvormen van de menselijke soort gezien worden. En wanneer dan ook nog eens het onderscheid tussen mens en God wegvalt, dan is het (Ter Braak en Gomperts hebben erop gewezen, maar ook een tijdgenoot van Tocqueville als Groen van PrinstererGa naar voetnoot26) onvermijdelijk dat ‘de mens’ als vertegenwoordiger van de soort goddelijke waardigheid krijgt toebedeeld. Het staat iedere manifestatie van de mensensoort vrij om de plaats van God in te nemen en, onafhankelijk van concrete omstandigheden en eigen handelingen, universele rechten voor zich op te eisen. Tocqueville achtte een dergelijke denkbeweging typisch voor democratische samenlevingen waarin het volk deel krijgt aan de macht en waarin regering bij de gratie Gods plaatsmaakt voor de leer van de volkssoevereiniteit.Ga naar voetnoot27 | |
[pagina 61]
| |
If I encounter a philosophic system according to which the things material and immaterial, visible and invisible that the world includes are considered as no more than diverse parts of an immense being which alone remains eternal in the midst of the continual change and incessant transformation of all that composes it, I shall have no trouble concluding that such a system, although it destroys human individuality, or rather because it destroys it, will have secret charms form men who live in democracy; all their intellectual habits prepare them to conceive it and set them on the way to adopting it.
Terwijl Vestdijk vooral positief was over de toekomst der religie, bezag Tocqueville de ontwikkeling van zijn dagen met de nodige scepsis. Een filosofisch systeem dat alles onder één noemer trachtte te brengen betekende niet noodzakelijk een vooruitgang ten opzichte van meer gefragmenteerde werkelijkheidsopvattingen. Een systeem waarin elk onderscheid wegvalt, elke hiërarchie verdwijnt en geen enkele autoriteit meer gelding heeft, leidt tot moreel verval, gebrek aan zelfkritiek en afnemend gevoel van eigen verantwoordelijkheid. En dat alles dankzij het geloof in universele gelijkheid.
It naturally attracts their imagination and fixes it; it nourishes the haughtiness and flatters the laziness of their minds. Among the different systems with whose aid philosophy seeks to explain the universe, pantheism appears to me one of the most appropriate to seduce the human mind in democratic centuries; all who remain enamored of the genuine greatness of man should unite and do combat against it.
Tocqueville zag geen heil in een relativisme waarin de tegenstelling tussen goed en kwaad geen rol meer zou spelen en waarin zelfs misdaden tegen het eigen ideaal - ‘de menselijkheid’ - niet meer bestraft zouden worden volgens de wetten van de wederkerigheid. Hij vreesde een gelijkheidsdenken waarbij ieder mens aanspraak zou kunnen maken op een abstracte notie van ‘menselijke waardigheid’. Het gevaar bestond dan namelijk dat mensen op basis van deze vermeende waardigheid respect voor zichzelf zouden opeisen, zonder nog te beseffen dat respect vooral iets was dat verdiend moest worden. | |
...en weer terug naar het individuEn wat laat de geschiedenis ons in dit opzicht zien? Waartoe leidt een pantheïsme waarin het individu gereduceerd wordt tot een onderdeel van de menselijke soort? De mens als God kan natuurlijk niet anders zijn dan wezenlijk goed. Het kwaad schuilt slechts in diens geringe ontplooiingsmogelijkheden en de grenzen die daardoor aan allerlei sociale structuren gesteld worden. In het ideale geval dient in elke individuele ontwikkeling zich de ontwikkeling van de soort te herhalen zo niet te voltooien. Gesteund door de positieve kenmerken die aan de ‘menselijke waardigheid’ worden toegedicht confronteert men zowel directe omgeving als de democratische samenleving in haar geheel met de eigen individuele claims. Zonder voorbehoud kan ieder individu aanspraak maken op zogenaamde politieke en sociale grondrechten. De mens is niet verantwoordelijk voor zijn eigen autonomie, maar dient door de samenleving in staat gesteld te worden autonoom, dat wil zeggen overeenkomstig zijn individuele menselijke waardigheid, te handelen. Van een zeker evenwicht tussen rechten en | |
[pagina 62]
| |
plichten zoals dat in de negentiende-eeuwse burgerlijke samenleving bestond, wil de pantheïst niets weten. Men maakt zich tegenwoordig nogal zorgen over het gebrek aan normen- en waardebesef in Nederland. Soms wordt dat besef nog wel aanwezig geacht, maar heeft het, zo stelt men, haar richtinggevende kracht voor het handelen van individuen verloren. De vraag echter, of de ideologie dan wel de religie van de zelfontplooiing als oorzaak voor deze problematiek zou kunnen gelden, wordt zelden of nooit gesteld. Als uitzondering kunnen mensen als Pim Fortuyn en, mogelijk in zijn spoor, Gabriël van den Brink en Ad Verbrugge genoemd worden.Ga naar voetnoot28 Volgens hen is er namelijk een direct verband tussen de mondigheid en assertiviteit die van autonome burgers wordt geëist, en de toegenomen agressie en terreur in de openbare ruimte. Deze pantheïsten zijn geen oude christenen omdat zij niet meer in een persoonlijke Drie-eenheid geloven. Het zijn evenmin socialisten, omdat zij solidariteit en tolerantie slechts waarderen voorzover zij er zelfbelang bij hebben. En het zijn zeker geen boeddhisten, omdat zij niet in staat zijn de wereld met een glimlach tegemoet te treden. Pantheïsten zijn geen burgers die verantwoording schuldig zijn aan God. Het zijn geen lieden die zich veel bekommeren om en samenwerken met hun naaste buren. En het zijn evenmin mensen die geneigd zijn het leven te accepteren zoals het is; integendeel: zij verlangen altijd maar naar meer. Pantheïsten streven slechts ontplooiing van de God in henzelf na. Zij geloven dat alleen toenemende sociale gelijkheid rancune en kwaadwilligheid kunnen wegnemen. Ze gaan er tevens vanuit dat hun eigen innerlijke drijfveren serieuze aandacht en respect verdienen alleen al vanwege het feit dat zij individuele expressies van een ‘zelf’ zijn dat goddelijke proporties heeft aangenomen. Zoals Gomperts stelde: De ‘menselijke waardigheid’ is een vorm van zelfverheffing. Wanneer men zich in plaats van godsdienstig ‘religieus’ noemt, dan is die zelfverheffing tastbaar. ‘Het woord “religie” druipt van de zelfverheffing (in tegenstelling tot “godsdienst”, dat ook andere componenten heeft).’ En cultuur, tenslotte, is de grotemensen-speeltuin voor de zelfverheffing.Ga naar voetnoot29 Wat dat betreft zag de toekomst van een samenleving zonder God en godsdienst er in de visie van Vestdijk toch heel wat rooskleuriger uit-althans op de lange termijn. Het socialisme werd volgens hem gedreven door oprechte liefde voor de medemens. Het boeddhisme leerde de mensen zichzelf te accepteren zoals ze waren. De toekomstige wereld zou er geen zijn waarin de roep om respect het publieke domein zou beheersen en waarin alleen degenen die het hardste schreeuwen nog gehoord zouden worden. Integendeel. De wereld die Vestdijk voor ogen stond was er één waarin niets of nauwelijks iets gezegd zou hoeven te worden om elkaar te verstaan. | |
[pagina 63]
| |
Gomperts zag in Vestdijks visie op de toekomst der religie niet veel meer dan een ‘adembenemend visioen van een vrije, verdraagzame, te midden van de zuurkoolstank beheerst onanerende en navelstarende mensheid, die in opperste geestelijke wellust de volstrekte zaligheid bereikte in een vereniging met Alles.’Ga naar voetnoot30 Hoewel ook Sierksma bij het lezen even een lichte zuurkoolstank meende opgesnoven te hebben, achtte hij Gomperts samenvatting niet bepaald recht doen aan de grote lijnen van Vestdijks betoog.Ga naar voetnoot31 En inderdaad. Eerder leek Gomperts de nachtmerrie te beschrijven waarin de democratische samenleving volgens Tocqueville zou eindigen wanneer onze pantheïsten zich lui en volgevreten zouden overgeven aan morele zelfgenoegzaamheid.Ga naar voetnoot32
I see an innumerable multitude of men, alike and equal, constantly circling around in pursuit of the petty and banal pleasures with which they glut their souls. Each one of them, withdrawn into himself, is almost unaware of the fate of the rest...He exists in and for himself, and though he still may have a family, one can at least say that he has not got a fatherland.
De vraag is alleen hoe een samenleving waarin ieder voor zich leeft en zich niet bekommert om z'n naaste toch de (de van origine christelijke) notie van ‘solidariteit’ kan hooghouden en er in slaagt haar morele zelfgenoegzaamheid van een legitimatie te voorzien. | |
De staat als ‘goede herder’Ook al schieten moderne mensen als individu tekort in hun zorg voor de naaste, via belastingafdracht en kiesrecht verlegt men de eigen verantwoordelijkheid naar de staat. In moderne democratieën is het de overheid die geacht wordt te waken over de belangen van ieder van ons. Sinds de nachtwakersstaat heeft plaats gemaakt voor de verzorgings- en welvaartsstaat, leven velen in de overtuiging dat eerst nu de mogelijkheid bestaat om recht te doen aan de menselijke waardigheid en ieder in staat te stellen zichzelf maximaal te ontplooien. Met goedvinden van de meerderheid der burgers heeft de overheid zich meestergemaakt van deze functies. Maar, zo stelt Tocqueville, de wijze waarop de staat deze functies vervult maakt mensen eerder afhankelijk en voorkomt dat zij ooit volwassen worden.Ga naar voetnoot33
Over this kind of men stands an immense, protective power which is alone responsible for securing their enjoyment and watching over their fate. That power is absolute, thoughtful of detail, orderly, provident, and gentle. It would resemble parental authority if, fatherlike, it tried to prepare its charges for a man's life, but on the contrary, it only tries to keep them in perpetual childhood. It likes to see the citizens enjoy themselves, provided that they think of nothing but enjoyment...It is not at all tyrannical, but it hinders, restrains, enervates, stifles, and stultifies so much that in the end each nation is no more than a flock of timid and hardworking animals with the government as its shepherd.
Hoewel herkenbaar, dienen Tocqueville's zorgen toch op één enkel punt van een kritische kanttekening te worden voorzien. Het is waar dat burgers onder het pantheïstisch regiem over het algemeen wel | |
[pagina 64]
| |
volgzaam zijn als het de politiek betreft. Maar anders dan Frits Bolkestein eens beweerde, betekent dat zeker niet dat zij ook tevreden zijn. In het alledaagse leven is er veel ontevredenheid. Mensen zijn assertief, vaak agressief. We zijn een land van korte lontjes. En dreigende terreur begint langzaamaan serieus genomen te worden. Maar zijn we ook weerbaar genoeg om aan deze maatschappelijke problemen het hoofd te bieden? Hard hoeft er lang niet meer gewerkt te worden om in ons levensonderhoud en onze directe veiligheid te voorzien. De staat heeft ons te lang voorgehouden rustig te gaan slapen, omdat zij wel over onze belangen zou waken. Maar net als ‘zelfontplooiing’ heeft ook de staat als ‘goede herder’ de laatste tijd veel van haar mythische glans verloren. En Tocqueville voorzag het al.Ga naar voetnoot34
How could society escape destruction if, when political ties are relaxed, moral ties are not tightened? And what can be done with a people master of itself if it is not subject to God? | |
Voorlopig geen alternatief voor het christendomHet is nog te vroeg om het christendom af te schrijven. Vooral omdat er nog geen goede alternatieven voor handen blijken. Het socialisme dat niet erkent schatplichtig te zijn aan de christelijke traditie heeft nog niet tot de belangeloze solidariteit en liefdadigheid geleid die het beloofde en die Vestdijk ervan verwachtte. En overeenkomstig zijn opvatting dat mooie woorden niet zelden een substituut zijn voor daadwerkelijke veranderingen, hoeft dat ook niet te verbazen. Het boeddhisme dat geen christendom meer nodig heeft zal meer tijd nodig hebben om hier wortel te schieten. En gezien de stand van de geestelijke ontwikkeling in het westen kon dat nog wel enkele duizenden jaren gaan duren. Tot die tijd zouden we ook volgens Vestdijk zelf niet zonder het christendom kunnen stellen. God is en blijft voorlopig een transcendente werkelijkheid waaraan wij ons dienen te onderwerpen zolang wij onze energieën niet op een andere wijze weten te kanaliseren en productief te maken. Het hiernamaals zal altijd de fantasie van westerlingen blijven prikkelen, zolang het duizendjarig rijk of de heilstaat hier op aarde nog niet zijn gerealiseerd. Het zoenoffer van Christus zal zich altijd blijven aandienen zolang wij niet in staat zijn de volle verantwoordelijkheid voor onze eigen misdaden te dragen. Vestdijk zag het scherp. ‘Een primitieve, patriarchale moraal van schuld, straf, belooning, boete, wedervergelding, kan haar nut hebben bij het paedagogisch temmen van barbaren, krachtmenschen en gevaarlijke misdadigers, en bij het opvoeden van moeilijke kinderen tot op zekere leeftijd...’Ga naar voetnoot35 Mij lijken die woorden ook voor de dag van vandaag nog relevant. Het feit dat de waarschuwingen van Tocqueville op dit moment meer relevant lijken dan de verwachtingen van Vestdijk kan geen argument zijn tegen De toekomst der religie. Tocqueville beperkte zich tot een diepgravend commentaar op de tendensen die hij in zijn tijd meende waar te nemen. Vestdijks visie is daarentegen meer een mengeling van kritiek op de intolerantie van het christendom zoals hij dat kende, een | |
[pagina 65]
| |
theorie over de psychologische achtergronden daarvan en voorzichtige stellingname omtrent de (gewenste) ontwikkeling van alternatieven op lange termijn. Het is aan ons de samenleving waarin wij leven aan een grondig onderzoek te onderwerpen en te zoeken naar een verantwoord evenwicht tussen de overgeleverde en nog altijd werkzame tradities enerzijds en de nieuwe vragen waarmee wij nu geconfronteerd worden anderzijds. Er is, kortom, geen enkele reden om nachtmerries te krijgen van het idee dat wij allen uiteindelijk nog ‘goede’ christenen zijn. ‘Voor de één ligt deze psychische “laag” misschien dieper dan bij de ander,’ zo gaf Vestdijk toe, ‘maar geheel afwezig is ze nooit. Reeds wanneer men vloekt, dat wil zeggen Gods naam “ijdellijk gebruikt” geeft men blijk méér in God te geloven, met welk atavistisch deel van zijn wezen ook, dan de desbetreffende verbodsbepalingen zouden doen vermoeden.’Ga naar voetnoot36 Ook in dat opzicht blijft Oegema zijn leermeester trouw, wanneer hij (geheel overeenkomstig ‘de blasfemische tradities van romanciers’) erkent dat het christendom zijn voedingsbodem blijft, zijn moedergrond (aan vader, om niet te spreken van de Vader, hebben deze soloreligieuzen inderdaad vaak een broertje dood). Maar de intellectueel, die zweert bij de solidaire gemeenschap zoals die gerepresenteerd wordt in de politiek...is die nu wel van God los, of niet? Ook hij ontvlucht de wereld zo vaak als maar mogelijk is. Hij gaat dan zeilen bijvoorbeeld. Voor even weg uit het jachtige bestaan waarin God nog dagelijks geofferd wordt op het altaar van de maakbaarheid. En, varend door oneindig laagland, bedenkt hij mogelijk dat Tocqueville gelijk had toen hij waarschuwde tegen de droom van oneindige vooruitgang. In antwoord op de vraag how equality suggests to the americans the idea of the indefinite perfectibility of man legt hij uit hoe die droom gesteund wordt door de idee van de gelijkheid en de maatschappelijke status van politieke ingenieurs.
I meet an American sailor and I ask him why his country's vessels are built to last a short time, and he replies to me without hesitation that the art of navigation makes such rapid progress daily that the most beautiful ship would soon become almost useless if its existence were prolonged beyond a few years.
Technische vooruitgang (en daarmee dacht Tocqueville nadrukkelijk ook aan technische ingrepen van bureaucraten in maatschappelijke processen) leiden niet noodzakelijk tot betere mensen. Waar leerde men ook weer dat, naast al het goede in de wereld, ieder mens vaak geneigd is tot het kwade? |
|