Vestdijkkroniek. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
[pagina 64]
| |
Simon Vestdijk's Anton Wachtercyclus bekeken door het oog van een gepassioneerd lezer. Hij legt aan de hand van zijn leeservaringen uit waarom hij zo geniet van Vestdijk's werk. Roel Steverink was bij het schrijven van dit artikel op de hoogte van het bestaan van eerdere onderzoeksartikelen over de Anton Wachtercyclus, maar heeft bewust deze artikelen er niet bij betrokken, omdat hij de Anton Wachtercyclus onbevooroordeeld als lezer wilde becommentariëren. Voor het schrijven van eventuele toekomstige artikelen over de Anton Wachtercyclus zal hij uiteraard wel al eerder verschenen artikelen bestuderen en zijn commentaar erop formuleren, omdat hij die artikelen dan als lezende onderzoeker zal schrijven en niet als onderzoekende lezer. | |
Een ontdekkingToen ik in 1985 van de Mavo overstak naar de Havo, was dat een oversteek in twee opzichten. Niet alleen ging het opleidingsniveau omhoog, ook was het een overgang van het toegankelijke werk van Maarten 't Hart naar het moeilijkere werk van Simon Vestdijk. Op de Mavo ontdekte ik al vroeg mijn passie voor lezen. De encyclopedie en het woordenboek werden al vroeg mijn vrienden. De climax kwam bij de mondelinge overhoring van Een vlucht regenwulpen van Maarten 't Hart. Mijn lerares Nederlands vond het ontzettend knap dat ik zo ver was doorgedrongen in dit ‘moeilijke’ boek. Voor mij was er niets moeilijks aan, ik was zo opgewonden geraakt door het lezen van het verhaal, dat de betekenis zich vanzelf had ontvouwd. Op de Havo kwam ik erachter dat mijn taalbeheersing allerbelabberdst was en ik vond dat daar iets aan moest gebeuren. Ik kwam tot de conclusie dat veel lezen mij wel van mijn slechte spelling en grammatica kon afhelpen. U raadt het al, Simon Vestdijk werd een bondgenoot in nood. In de stadsbibliotheek in Maastricht ontdekte ik, nadat ik de kinder- en jeugdboeken was ontgroeid, werk van een zekere schrijver genaamd Simon Vestdijk. Die naam zei mij in het geheel niets, pas toen ik wat speurwerk had verricht kwam ik erachter dat deze schrijver van Friese geboorte een enorm oeuvre had achtergelaten. Niet een roman werd het genre waar ik me besloot voor het eerst aan te wagen, nee het werd de verhalenbundel Stomme Getuigen. Meteen viel me de aparte sfeer op die de verhalen uitademden. Ik heb de bundel sindsdien niet meer herlezen, maar er staan me nu nog flarden bij van een horlogemaker en een vliegerfeest. Toen ik het uit had, wist ik dat ik op het spoor van een bijzondere schrijver was gekomen. De eerste roman die de toegang tot het romanoeuvre voor mij zou ontsluiten was Ierse Nachten; een verhaal dat zich afspeelt in het 18de eeuwse Ierland. Het eerste wat me opviel, toen ik begon te lezen was de complexe zinsbouw; veel complexer dan ik tot dan toe gewend was. Het verschijnsel ‘bijzin’ kende ik eigenlijk alleen uit de grammaticalessen en nog nauwelijks uit de literatuur. Bij Vestdijk bleek het haast schering en inslag. Dat was een verschijnsel waar ik duidelijk aan moest wennen. Ik vond de personages boeiend, de beschrijvingen fraai en toch was er iets wat me terughield om dit boek vol te kunnen waarderen: ik was nog niet gewend aan ‘de stijl’. Die stijl vond ik taai en moeilijk en dat stond het leesplezier nog danig in de weg. Maar met ieder nieuw ter hand genomen boek van Vestdijk, werd die weerstand al snel kleiner. Vestdijk werd voor mij echt leesgenot, toen ik op de 8-delige Anton Wachtercyclus stuitte. Ik merkte al snel dat ik een uiterst waardevolle, ongemeen boeiende, maar ook uiterst complexe en toch toegankelijke boekenreeks in handen had gekregen, waarvoor zelfs een absoluut woord als ‘schatkamer’ op zijn plaats was. Zelfs zo, dat ik deze cyclus tot nog toe 3 maal in zijn geheel herlezen heb, terwijl pas bij de derde keer | |
[pagina 65]
| |
alles echt op zijn plaats viel. De eerste keren dat ik deze 8 delen las, kan ik niet anders zeggen, dan dat ik in een ‘staat van vervoering’ verkeerde. De belangrijkste personages, hun ontwikkeling en de situaties waar zij in terechtkwamen leidden tijdens het lezen tot een ware roes. Ik werd zo opgezweept door deze boeiende aspecten, dat ik compleet de tijd uit het oog verloor en de boeken echt verslond. Daardoor kon ik achteraf bepaalde passages nog feilloos aanwijzen, maar bij andere waren de plots en subplots er langs gegaan en kon ik bepaalde vragen niet beantwoorden. Bij de derde keer lezen van de 8 delen, las ik niet alleen in de opnieuw opgeroepen roes, maar langzamer en de zinnen drongen langer en dieper in mijn geest door. Daardoor vielen mij dingen in het verhaal op die ik daarvoor geheel had gemist of mij meteen weer waren ontglipt. | |
Sint SebastiaanZoals bekend wordt Anton vanaf zijn geboorte in deel een, gevolgd tot het voltooien van zijn dokterstudie in deel acht. Als je die acht delen op een rijtje zet, valt op dat er verschillen in stijl te onderscheiden zijn. Ruwweg kunnen je zeggen dat de eerste vier delen eenvoudiger van stijl zijn dan de laatste vier delen. Daaruit valt onder andere te verklaren waarom Terug tot Ina Damman tot één van de meest gelezen Vestdijkromans behoort. Dit derde deel heeft een duidelijk hoofdverhaal, is toegankelijker geschreven, waardoor het veel meer lezers over de streep weet te trekken. Maar Vestdijk is een schrijver waar alles grillig blijft en daarom vormt het eerste deel, Sint Sebastiaan, weer een contrast met het genoemde derde deel. Na de openingszin volgt een zin, die menig lezer de wenkbrauwen zal doen fronsen, want wat staat daar: ‘Er gleed een mes tussen honger en genot door, de eerste bestendigend en aanmoedigend, de tweede verjagend naar gebieden zo ver en vaag als zijn reactie vaag was op dit onvatbare onrecht.’ Ja, het zijn de gevreesde bijzinnen die hier opduiken. Het wekt verbazing en ontsteltenis en ook onbegrip bij de ongeduldige lezer. Nog altijd blijft het voor mij een heel speciale zin, waarover ik kan blijven nadenken. Pas richting einde van de eerste lange alinea trekken de mysterieuze wolken van verbluftheid voor mij als lezer op en vanaf het volgende stuk ontwikkelt zich het verhaal van de vroege jeugd van Anton op een eenvoudige, minder geraffineerd geformuleerde manier. Speciaal de confrontatie van kleine Anton's eerste angsten, blijft ook na herlezing steeds weer indrukwekkend. De manier waarop Vestdijk hier de psychologie van het jonge kind schetst is groots. Maar ook hoe hij de vader en moeder hier neerzet houdt mijn aandacht moeiteloos vast. Heel doordacht laat Vestdijk hier Anton al in een vroeg stadium een opwelling krijgen, die hem dwingt tot een keuze tussen vader en moeder. Al vroeg wordt het schuldgevoel bij Anton Wachter opgewekt, omdat hij vader boven moeder verkiest. Hij probeert dit op slinkse wijze te omzeilen door het compromis ‘hij hield van beide ouders even veel, maar toch een beetje meer van vader’, maar het kwaad is dan al geschied. School wordt een terugkerend fenomeen bij Anton Wachter en Vestdijk beschrijft de school op al zijn niveau's in alle delen in geuren en kleuren. Ondanks het kattenkwaad wat Anton in zijn prille jeugd uithaalt, wil hij met een schone lei op school beginnen, maar een ‘vies’ jongetje steekt daar een stokje voor. Het voorval, een joods jongetje dat aan zijn broekje heeft gezeten, leidt tot een grotere zonde, de eerste leugen tegen zijn vader. En even later heeft hij ook al zijn eerste afkeuring van juffrouw Mobach van de eerste klas te pakken. Onbedoeld worden alle goede voornemens van Anton Wachter in de kiem gesmoord. Na de prachtig beschreven voor- | |
[pagina 66]
| |
zichtige stappen op het gebied van eerste vriendschappen in het tweede gedeelte, komt de grote Vestdijk pas om de hoek kijken in het derde gedeelte; de Vestdijk die afwijkende, gedurfde stappen zet om zijn hoofdpersoon in blijvende aandacht van de lezer te houden. Dit deel over het naakttekenen is voor mij het absolute hoogtepunt van het eerste deel. De bijzondere wijze waarop Vestdijk de ontluikende seksualiteit van het kind in beeld brengt is nog altijd opmerkelijk. Hierbij wordt het tekenen van naakte poppen afgezet tegen de angst die Anton voor zijn grootvader ondervindt. Dit alles culmineert in een complete extase als hij bij een tweede bezoek aan het Rijksmuseum in Amsterdam de met pijlen doorboorde Sint Sebastiaan aanschouwt. De levendigheid van het tafereel doet de kleine Anton zelfs in zwijm vallen. Uiteindelijk blijkt het hele naakttekenen een van zijn vele bevliegingen en blijft er na de apotheose alleen een gevoel van lichte teleurstelling achter. | |
Surrogaten voor Murk TuinstraIn het tweede deel, Surrogaten voor Murk Tuinstra, verdwijnt zijn eerste vriend Murk even uit beeld en zoekt Anton naar vrienden die hem kunnen vervangen. Aan het einde van dit boek is het duidelijk dat geen van deze nieuwelingen ook maar kans maakt om de status van Murk te evenaren. Vestdijk excelleert hier met geweldige staaltjes van volkse uitroepen, die hij uit de monden van de jongens laat komen. Voor mij bereikt het boek grote hoogten na het tafereel met het bokspringen als Vestdijk de onderlinge relaties van de jongens dieper uitwerkt. Ook de muziek komt langs, in de vorm van zijn neef Kees, die muzikaal verder is en waar in de snoeverijen van de kleinere Anton de opvattingen van de oudere Anton doorschemeren. Absoluut hoogtepunt van het tweede gedeelte is de opkomst en ondergang van Anton Wachter als voetballer. De warmte van de rake beschrijvingen verhit ook de konen van deze lezer keer op keer en het is net alsof je zelf op het veld staat en achter de bal aanholt. Superieur zijn de schilderingen van de gemeenteschooloorlogen in het derde gedeelte. Ja, en dan het einde, Anton die met Jules Salomons wegloopt, bij een circus terechtkomt en vraagt of ze mee mogen. Natuurlijk grijpt de realiteit hier in de droomtoestand in en ziet hij zijn bezorgde vader daar terug. Deze was zeer verontrust, slecht gekleed op deze winderige, koude avond naar hem opzoek gegaan en in het havengebied terechtgekomen. Dit voorval leidt tot de ziekte en uiteindelijk vrij snelle dood van zijn vader. Het schuldgevoel over het medeverantwoordelijk zijn voor de dood, waar het kind Anton Wachter mee wordt opgezadeld, zal nog lang blijven naklinken. Surrogaten voor Murk Tuinstra is qua structuur complexer dan Sint Sebastiaan en grootser in uitwerking. | |
Terug tot Ina DammanIn het derde boek, Terug tot Ina Damman, komt het belangrijkste thema van de cyclus naar voren, de liefde voor een dertien jarig meisje uit Driehuizen. Het hele eerste gedeelte introduceert Anton op school, de dingen die hij daar meemaakt, de vriendschappen die hij sluit, het eerste nadenken over zijn omgeving, maar dit alles is slechts een voorproefje voor de introductie van Ina Damman. Hoewel het hele boek denk ik een meesterwerk mag worden genoemd, door de eenvoudige maar doeltreffende stijl, door de scherpte en vindingrijkheid van de beschrijvingen, met geweldig lopende zinnen, zit je op het puntje van je stoel zodra Ina Damman in beeld komt. Toch moet ik eerst nog een andere belangrijke, opmerkelijke gebeurtenis melden, die in eerste | |
[pagina 67]
| |
instantie een vergaande uitwerking heeft op Anton Wachter. Anton wordt voor het eerst uitgescholden en het woord waar het hier om draait wordt zo vaak herhaald, dat Anton al snel niet weet waar hij het moet zoeken op school; hij wordt er schuw van. Aan dit op het eerste oog onbeduidende ‘vent’ zit een hele voorgeschiedenis vast. Dit woord is onverbrekelijk verbonden met zijn vader. Over dit woord heeft zijn vader het exclusieve recht, het is een woord waarmee Anton zijn vader gehoorzaamt. Als dit woord, maar nu als scheldwoord, op het speelplein opduikt en ook nog geuit door een veel oudere jongen, dan voelt Anton dit als een aanval op zijn vader, sterker nog als een door het slijk halen van zijn vader. Op een dieper niveau betekent dit, dat Anton voor het eerst merkt, dat de beschermde wereld van zijn ouders niet overal geldingskracht heeft. Het schoolplein is een plek tot waar de macht van zijn vader blijkbaar niet reikt. Opnieuw keert de angst in het leven van de jonge Anton terug en dat zal niet voor het laatst zijn. Opeens staat Ina Damman voor zijn neus. Uit het niets verschijnt er een meisje, dat zich los maakt uit de massa van meisjes die zich dagelijks om hem heen bewegen. Al die andere meisjes zijn gewoon maar meisjes, gewoon aardige of minder aardige kinderen met hun voor- en nadelen, maar Ina Damman is meteen een middelpunt. Ina Damman straalt een soort innerlijk licht uit, want aan haar uiterlijk is eigenlijk niks bijzonders te zien; het gebreide mutsje over zwarte haren, het fletsbleke gezicht, haar haast onverstoorbare houding; niet afwijzend, maar ook niet uitnodigend. Ze is niet knap, maar ook niet onaantrekkelijk, het is de ijskoude blik, die voor Anton toch een onvergelijkbare warmte uitstraalt. En hoe kan hij anders in contract treden met deze ijskoude onverstoorbaarheid, niet door praten, daar ontbreekt hem de macht toe, maar juist door een resoluut gebaar. Hij neemt haar tas onder zijn hoede, alsof hij Ina Damman zelf onder de arm neemt. Ina Damman vindt het allang goed, dan hoeft zij die zware boekentas tenminste niet zelf te dragen. Voor Anton wordt het overnemen van de boekentas, als hij haar naar de trein brengt iedere middag opnieuw, een obsessie. Hij kan niet meer zonder, het is voor hem de enige manier om met Ina Damman in contact te komen. Ina Damman is geen meisje dat je gewoon aanspreekt, nee je moet eerst een ritueel voltooien, het overnemen van de tas, die tas is de sleutel, die de poort opent van de burcht Damman, maar als je eenmaal binnen bent, sta je ook helemaal alleen. Anton's liefde voor Ina bloeit pas op als hij weer alleen is en over haar kan dromen, kan dromen over dit ongrijpbare fenomeen dat hem in een toverban houdt. Zijn liefde loopt stuk op de onverschillige rots Damman. Een liefde die tot een lijdensweg wordt, waarbij hij dat lijden ook weer als een noodlot ondergaat, er zelfs in zwelgt. Niet door het onafgebroken vergezellen van Ina Damman raakt hun liefde, die nooit een liefde is geweest, alleen maar van één kant kwam, de kant van Anton, uit, nee, doordat Ina nooit iets voor Anton gevoeld heeft en zijn tegenwoordigheid alleen als een noodzakelijk kwaad heeft geaccepteerd, omdat Ina te onverschillig is om zelf het initiatief te nemen. Net zoals Anton een tussenpersoon nodig heeft om dichterbij Ina te komen, gebruikt zij ook een tussenpersoon om het indirect ‘uit’ te maken. De machteloosheid komt hier dus van twee kanten. Naast deze ‘affaire’ loopt ook die van Jan Breedevoort en Marie van den Bogaard stuk, waarna Anton zelf verliefd wordt op Marie. | |
De andere schoolHet avontuur met Marie van den Bogaard vormt de spil voor deel vier De andere school. De angst | |
[pagina 68]
| |
voor Ina Damman, voor haar aanwezigheid in zijn gedachten neemt zulke grote vormen aan, dat hij besluit om naar een andere school te gaan. Dit deel is ook weer in betrekkelijk eenvoudige stijl geschreven en sluit daarom goed aan bij de vorige drie delen. Ina Damman ontloopt hij door naar de school in Weulnerdam te treinen, maar tot zijn verbazing komt hij daar weer Marie van den Bogaard tegen, die blijkbaar ook besloten had om de oude school in de steek te laten en een nieuwe HBS te kiezen. En Marie wordt dan ook meteen een bondgenote om het gevaar van deze HBS te trotseren. Dit gevaar van moeilijke leraren valt in werkelijkheid reuze mee en Anton studeert haast flierefluitend en heeft daarnaast ook nog een meisje. Een uiterst boeiend personage is een andere Lahringer genaamd Becker. Een vrouwenhater die van toneel houdt en als enige voor Anton op de plaats danst. Deze toenadering wordt abrupt afgebroken als Becker hem en zijn meisje in het openbaar heeft beledigd in een gedicht. Becker is ook degene die Ina Damman weer te voorschijnt haalt door middel van een klassenfoto waardoor de liefde voor Marie van de Bogaard haar eerste knauw krijgt. Gerard Becker is een van de vele duivels die Vestdijk's romans bevolken, een uiterst kleurrijk personage. Langzaam wordt Ina Damman, die hier zelfgeen weet van heeft, tot de wig in Anton's gedachten. Na het examen maakt Anton het uit met Marie om bijna hals over kop naar Driehuizen te treinen, om te kijken of de Ina van nu anders is dan de Ina van toen. Zo ziet hij Ina nog één keer voordat hij vertrekt naar Amsterdam om daar ‘in de medicijnen te studeren’. Het is een andere Ina, maar toch ook weer niet. En Marie van den Bogaard troost zich in de armen van Jan Breedevoort. Een heel mooi boek, bijna een meesterwerk waar warme, boeiende beschrijvingen worden afgewisseld met onstuimige emoties. | |
De beker van de minBij het vijfde deel De beker van de min, vindt een stijlbreuk plaats. Voor het eerst dringt er een grotere complexiteit in stijl en structuur door. Eerst viel mij bij herlezing deze complexiteit rauw op het dak; zonder aankondiging ondergedompeld worden in de wereld van studenten en kroegjolen. Die wereld wordt beschreven aan de hand van een droom, waaruit Anton ontwaakt in zijn nieuwe kamer bij tante Bertha, geen echte tante, maar wel een bekende van de familie. Ook leek het eerst een doorbreking van symmetrie te zijn, maar dat blijkt niet waar, want Vestdijk begint het eerste gedeelte met een droom en daarmee eindigt het ook. Hier vindt ook de eerste ontmoeting met Esther Ornstein plaats, een cruciale figuur in de reeks, haast een tweede Ina Damman. Geweldig hoe Vestdijk Anton in de liefde op een dwaalspoor brengt, door hem in de vakantie weer weg te voeren naar zijn geboorteplaats Lahringen. Hier ontmoet hij de lelijke Tini Houtsma, een nichtje van mevrouw Hagoort, een kennis van zijn moeder. Ironisch hoe Vestdijk hier Anton in opstand laat komen tegen het spiritisme, als een ‘spielerei’ met een onderwerp waar hij zelf ook ambigue tegenover stond. Maar toch krijgt Anton ook een nieuwsgierige belangstelling voor dit vreemde grensgebied. Het leidt tot een extatisch moment tijdens een seance waarbij hij medium Tini door elkaar schudt, omdat hij zich uit zijn tent laat lokken met antwoorden door zijn overleden vader. Maar het absolute hoogtepunt grijpt plaats in het vijfde hoofdstuk van het tweede gedeelte. Het begint met een droom waarin een scène voorkomt waar hij met Tini Houtsma alleen is, haar lichaam beziet en constateert hoe lelijk ze is, echt een monster, maar dat hij ook liefde voelt voor dit monsterlijke creatuur met kwabben en bulten. Een liefde die voortkomt uit | |
[pagina 69]
| |
haat? Gewiekst laat Vestdijk Anton beseffen, als hij Tini dan na de droom ontmoet, dat ze niet alleen mediamiek is, maar ook nog eens helderziend en dat ze daarmee ook misschien zijn droom kan hebben gezien! Echt kolossaal wordt het als Vestdijk Tini dit laat bekennen, maar dit nog eens weet te overtreffen door Tini te laten uitspreken dat Anton haar lief heeft, juist omdat ze lelijk is! Dit is een door merg en been gaande passage. Het romantische summum van dit deel. Het culmineert in ‘een onwelkome verloving’. Er volgt een uiterst boeiend spel, een test voor Anton Wachter of hij tegen degelijke burgerlijkheid is opgewassen. Tini blijkt als kersverse verloofde een veeleisend meisje. Anton mag bepaalde dingen ineens niet meer, een gegeven waar hij van schrikt en dat de haat tegen Tini Houtsma opdrijft tot een climax die ontaardt in een klap in haar gezicht, als zij het waagt Esther Orstein te beledigen. Deze klap blijkt niet helemaal afdoende, want de breuk wordt toch weer geheeld en Anton blijft verloofd. Dan nadert het examen en moet hij wat verloren tijd in halen. Anton slaagt omdat de proffen hem gunstig gezind zijn. Oom Moos geeft ter ere van hem een groot diner waar bekende vertrouwelingen aanschuiven. Maar het diner wordt een catastrofe. Mede door tante Bertha verliest Anton de verloving met Tini Houtsma nu definitief. Om dat laatste is hij niet bepaald rouwig, want hij had eigenlijk nooit iets om haar gegeven. Vestdijk weet met De beker van de min de voorgaande delen nog te overtreffen. En de vraag die dan rijst: wat komt hierna nog, wat kan hierna nog komen? Het antwoord luidt veel, heel veel. En als eerste een intermezzo met de titel De vrije vogel en zijn kooien. | |
De vrije vogel en zijn kooienHet verhaal van dit zesde deel begint als Anton terugtreint van Amsterdam naar Lahringen en alles wat er is gebeurd rustig overdenkt. Zodra hij terug is in Lahringen blaast hij het scharrelplan nieuw leven in en spreekt onbekende meisjes die hij op straat tegenkomt aan. Het is zijn manier van afscheid nemen, want opnieuw treint hij naar Amsterdam om serieus in de medicijnen te gaan studeren. Er volgen uiterst amusante avonturen met een keur aan hospita's waar hij maar kort verblijft, totdat hij bij twee zussen blijft steken. Anton had in zijn stoutste dromen nog niet durven denken dat hij in werkelijkheid een geheime relatie met beide zussen, Fietje en Clasina zou krijgen. Eerst papt hij aan met Fietje, de aantrekkelijkste van de twee. Hij deelt op een gegeven moment zelfs het bed met haar. Als ze na een tijdje wat begint tegen te vallen, bekijkt hij haar zus eens wat beter en blijkt dat deze Clasina nog niet zo stom is als ze er in eerste instantie wel uitziet. Het ongelooflijke gebeurt, hij krijgt nou een relatie met beiden tegelijk, zonder dat zij dit van elkaar weten. Schitterend hoe Vestdijk hier beschrijft hoe Anton zijn grootste inventiviteit moet aanspreken om beiden te kunnen ontvangen zonder kans op het gevaar van ontdekking. Want die is er wel in de vorm van de vader, Melchior, die misschien wel ingedut lijkt, maar toch zijn oren en ogen niet in zijn zak heeft zitten. Daar tussendoor loopt nog de moeilijke verloving van Max Mees en Nellie Huisman, een vroegere vriendin van Ina Damman. Maar het kan natuurlijk niet goed blijven gaan en op een gegeven moment komen de zussen elkaar op straat tegen, als ze hem zouden ontmoeten. Dan weet Anton tot zijn verbazing met overredende argumenten hun straatse ruzie in de kiem te smoren. Na een paar klappen met een paraplu overtuigt hij de zussen hoeveel aangenamer het zou zijn als hij met beiden zijn relatie voortzet. Ze stemmen uiteindelijk in en Anton heeft nu twee minnaressen die het nu wel van elkaar | |
[pagina 70]
| |
weten en er vrede mee hebben. Anton Wachter zou Anton Wachter niet zijn - of moet ik zeggen: Vestdijk zou Vestdijk niet zijn, als hij er Anton na een tijdje niet toch genoeg van laat krijgen; vooral omdat het gevaar van ontdekking te reëel geworden is. | |
De rimpels van Esther OrnsteinVoor de herlezing was het laatste deel, De laatste kans, voor mij het absolute hoogtepunt. Nu is dat omgedraaid en is het voorlaatste deel De rimpels van Esther Ornstein voor mij het magnum opus. In het vijfde deel had Anton Esther, zijn toch wel haast verloofde, danig in de kou laten staan. Het lot wil dat hij haar in het zevende deel niet alleen weer tegenkomt, maar ook heel wat beter zal leren kennen. Andere vrouwen zouden Anton misschien de huid vol schelden, maar niets van dat alles gebeurt. Esther accepteert alles heel gelaten, net zoals ze heel gelaten op hem verliefd wordt. Hoe dat zo? Wat is hier loos? Vestdijk geeft de verklaring hiervoor bijna aan het einde van het verhaal, dat de joodse Esther nog een heel pril meisje was voordat ze Anton de eerste keer leerde kennen. Je zou kunnen zeggen, ze kende de klappen van de zweep nog niet. Ze was wel verbaasd dat ze niks meer van Anton vernam, maar in het geheel niet verontwaardigd of beledigd. Ze had te weinig levenservaring om een eventuele ernst van de situatie te vatten. Maar voor het zover is, wordt in het eerste gedeelte eerst over het verhuizen van Anton van zijn stulpje bij Fietje en Clasina naar zijn nieuwe adres, terug bij goeie, ouwe tante Bertha, gesproken. Hij heeft op dat moment echter nog altijd een geheime relatie met Fietje, ditmaal op afstand, zonder dat Clasina, waarmee hij definitief gebroken heeft, hier iets van verneemt. Uiteraard raakt de student Anton toch op haar uitgekeken en verbreekt de relatie. Dat Vestdijk helemaal op dreef is in dit zevende deel, bewijst hij door Oom Moos ernstig ziek te laten worden aan het eind van het eerste gedeelte en pas aan het begin van het tweede gedeelte te laten sterven. In de bibliotheek ziet hij Esther Ornstein, waardoor alles weer bovenkomt hoe hij haar vier jaar geleden mooi heeft laten zitten. Hij besluit haar te mijden. Daardoor spreekt hij eerst een blonde verschijning met een bontmuts aan. Uiteindelijk lukt het hem haar op zijn kamer te krijgen, waar het geheim van de bontmuts die ze zelfs bij heel warm weer draagt, wordt onthuld. Onder die bontmuts gaat namelijk een hoofd schuil dat door ziekte is verminkt. Dit zijn drama's die de lezer niet verwacht en die de schrijver keihard op het bord laat neerkomen. Het verhaal van Augusta Seidl is een van de vele hoogtepunten in deze briljante roman. Niet lang daarna spreekt hij op de trappen van de bibliotheek toch Esther Ornstein aan. Esther is een tweede Ina met haar donkere haar, maar deze ‘Ina’ is wel aanraakbaar en Anton ontdekt een passionele diepgang bij haar. Ook in tegenstelling tot Ina Damman is deze Esther een schoonheid. De beschrijvingen die Vestdijk tijdens hun eerste ontmoeting bij haar thuis in een grachtenpand geeft, benemen de lezer gewoonweg de adem. En helemaal als Esther met een verloofde op de proppen komt. Het verhaal schiet als bliksemschichten heen en weer en Vestdijk verrast de argeloze lezer keer op keer. Zoals het moment dat Anton Esther weer treft in de bibliotheek en het verwijt verhuld in een vraag van haar naar zijn hoofd geslingerd krijgt, waarom hij nooit meer is langsgekomen. Als hij dan een week later bij haar langsgaat, weet hij niet dat ze jarig is. Tot zijn schrik treft hij daar een hele bende vrienden aan en ook de verloofde. Deze scène is weer een sterke zet van de schrijver, omdat op deze verjaardag de pionnen aanwezig zijn die verderop in het verhaal naar voren worden geschoven. Na een avondje opera en | |
[pagina 71]
| |
aansluitend nakaarten bij haar, slaat de vlam in de pan, verliest Anton zijn zelfbeheersing en valt aan haar voeten neer. Terwijl zij hem streelt, vraagt hij haar onophoudelijk om vergeving. Uit haar bekentenis blijkt dat Anton haar toch diep verdriet heeft gedaan, waardoor er fijne rimpels in haar voorhoofd en bij haar ogen zijn ontstaan (Die Anton zelf al had opgemerkt toen hij haar na vier jaar weer voor het eerst tegen kwam). Niet vanwege verdriet om de teleurstelling, maar omdat Anton's afwijzing haar enige wapen had vermorzeld: schoonheid. Esther zegt dat ze niks anders te bieden heeft dan haar schoonheid. Weer een ijzersterke zet van Vestdijk om aan de roman haast een Picture of Dorian Gray -draai te geven. Rimpels als teken van verwelkte schoonheid, waar Anton niet om heen kan kijken en wat hem met een enorm schuldcomplex opzadelt. Na een interessant intermezzo met Jacques Ornstein (broer van Esther) en Hettie Mossel (een studente), besluit hij door te zetten en er volgt een tweede confrontatie met Esther in de vroege nacht. Hij verklaart haar de liefde en dan blijkt dat Esther na zijn verdwijnen, al die vier jaar van hem is blijven houden. Terwijl ze al toekomstplannen beginnen te maken, valt er alweer een schaduw over het prille geluk, als Anton zich laat gaan en de gedachte uitspreekt ‘dat hij nooit zou kunnen trouwen, omdat trouwen de dood is van alles, het voorbeschikte einde van iedere liefde, de worm in de vrucht.’ Dan duwt hij Esther wat van zich af, omdat hij zich op zijn examen moet concentreren. Hij slaagt met vlag en wimpel. Dan komt klap: Esther is vertrokken, heeft haar baan opgezegd, de verloving met Arie Mossel verbroken en is terug gegaan naar Groningen. Hettie Mossel probeert hem te troosten. | |
De laatste kansVestdijk pakt meteen dezelfde scène weer op in De laatste kans. Zoals ik al meldde aan het einde van het zevende boek, krijgt Anton troost van Hettie Mossel, die kwaad is op Esther omdat ze Anton deze streek heeft geleverd. En weer weet Vestdijk de lezer te verrassen door niet Hettie zich over Anton te laten buigen, maar andersom. Anton lokt Hettie naar zich toe om met haar zogenaamde pneumatische (ademhalings-) oefeningen te doen. Maar met Hettie wordt het niks. De rest van het boek verhaalt over zijn lange tocht langs snijzalen en vrouwen. Zoveel snijzalen hij bezoekt, zoveel relaties met vrouwen probeert hij aan te gaan. De laatste kans is de dan ook echt de laatste kans voor Anton om zogezegd aan de vrouw te komen. Het is een ontwikkeling die hij met vallen en opstaan doormaakt. De openingsscène met Hettie Mossel is een hele goede, daarna volgt er verhaal in verhaal, een lange, verwarrende stoet van professoren, zusters en hoofdzusters. Heerlijk humoristisch, ironisch en sarcastisch zijn deze gestalten met hun aparte houdingen en hun afwijkingen beschreven, maar ook diepmenselijk trouwens, toch drijft dit alles op een meer eenvoudige structuur waarin het raffinement van het zevende deel lijkt te ontbreken. Ook het werken via een getrapte spanning naar een apotheose, schittert hier door afwezigheid. Toch is er een getrapte spanning: in de vorm van iedere professor die Anton door hem voor een tentamen te laten slagen, een trapje hoger brengt richting zijn uiteindelijke bestemming: arts. Alleen is de apotheose hier minder schokkend briljant, omdat het slagen voor een artsexamen wel een hoogtepunt is, maar geheel voorspelbaar. En de andere apotheose die zelfs geen apotheose is, het getrapte springen van vrouw naar vrouw, eindigt alleen maar in een vrije val. | |
[pagina 72]
| |
SyntheseSimon Vestdijk heeft nooit meer zo een grootse, grote cyclus bij elkaar geschreven. De Victor Slingelandsymfonie is net zo reusachtig, maar het totale aantal delen komt niet boven de drie uit. De eerste delen van de Anton Wachtercyclus lopen mooi in elkaar over, totdat er bij het vijfde deel een breuk optreedt die het vervolg een grilliger verloop verleent. De eerste vier delen heeft Vestdijk gedestilleerd uit zijn postuum verschenen Kind tussen vier vrouwen, de andere delen zijn daar los van ontstaan. De eerste vier delen zijn ook door de bank genomen toegankelijker geschreven, volkser. Bij de intrede van Anton Wachter in de universitaire wereld past Vestdijk zijn stijl aan. Deze wordt bij aanvang van het vijfde deel intellectueler. In de eerste delen waren de beschrijvingen volkser, maar de kaders eromheen intellectueel. Vanaf het vijfde deel zijn beschrijvingen en kaders merendeels allebei intellectueel. Naast deze eigenlijk logische gang van zaken, is er nog een duidelijke breuk met het volkse door de introductie van gezaghebbende dromen. De opening van De beker en de min distantieert zich van de realiteit met een aan een nachtmerrie grenzende droom, die de angst van de aankomende student voor de nieuwe onbekende wereld sublimeert. Vestdijk had na de eerste vier delen, ondanks de intrede van Anton Wachter in een nieuwe complexe wereld die zich multivariabeler uitspreekt dan zijn oude wereld, toch kunnen kiezen voor dezelfde betrekkelijk eenvoudige stijl. Het feit dat hij opnieuw moest beginnen, omdat de stof voor het vervolg niet in het Kind tussen vier vrouwen aanwezig was, hoefde hem hiervan niet te weerhouden. Maar volgens mij koos Vestdijk hier bewust voor, omdat hij doorhad dat een keuze voor complexiteit in plaats van eenvoud, niet alleen meer aansloot bij het universitaire leven, maar nog meer omdat Anton Wachter's groei van kind naar volwassenenstatus niet op een krachtigere manier zou kunnen worden uitgewerkt. Wat op het eerste oog een stijlbreuk leek, blijkt bij nader inzicht gewoon een complexere voortzetting, waarbij de stijl zelfs tot symbool verheven wordt van de opgroeiende Anton. Met andere woorden de persoonlijke, geestelijke en gevoelsmatige verandering van Anton is aan de stijl af te lezen! Doordat Vestdijk hier het vierde en vijfde deel op zo een geniale wijze met elkaar weet te verknopen, verschaft hij zichzelf ook nog eens een vrijbrief voor het botvieren van verdere grillige invallen. Hij kan dus gewoon alle kanten op, zonder dat hij bang hoeft te zijn, dat alles uit elkaar zal vallen. En dat doet Vestdijk dan ook. Het vijfde deel en verder is net een grillige symfonie van Mahler waar alles met elkaar wordt gecombineerd. In het vijfde deel doet het surrealistische element via de droom (natuurlijk zijn er al eerder droombeschrijvingen geweest, maar deze werden steeds in een realistisch kader geplaatst) voor het eerst zijn intrede en herinnert aan het extatische visioen van meneer Visser op het einde van de roman Meneer Visser's hellevaart. Het zesde deel kan geen storm genoemd worden, al klotst het water er soms hevig. Het zevende deel is voor mij de allerhoogste top, waar Vestdijk alles uit de kast haalt wat in zijn brein opkomt. Het lezen van dit boek is als het beklimmen van een berg tot in de zuurstofloze hoogtes. Voor de laatste herlezing was voor mij het laatste deel het absolute hoogtepunt, nu val ik in vrije val terug bij het voorlaatste deel. Laat het trouwens duidelijk zijn dat ik maar enkele momenten van de talloze eruit gelicht heb, anders zou dit artikel in een compleet boek ontaarden. De Anton Wachtercyclus is naar mijn mening een serie romans, minutieus gecomponeerd, zonder moeite aan elkaar vastgehaakt, met een zowel maximaal geestelijke, als passionele vervoering voor de lezer die zich hieraan waagt. Voor mij staat vast dat deze cyclus mij nog plezier en verwondering zal brengen tot het eind van mijn leven. |
|