Vestdijkkroniek. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
[pagina 49]
| |
[pagina 50]
| |
Onderstaand artikel van Simon Vestdijk werd aangetroffen bij Antiquariaat André Swertz door Jean Brüll in het tijdschrift Feest der muzen waarvan slechts 1 nummer is verschenen. Mevrouw Vestdijk verleende toestemming voor publicatie in de Vestdijkkroniek. Zowel volgens haar als volgens Brüll is dit artikel niet elders verschenen. We zijn natuurlijk zeer benieuwd of iemand het ook op een andere plaats heeft aangetroffen. Wie de pen ter hand neemt kan zich aan verschillende werkzaamheden wijden. Hij kan rekeningen gaan schrijven, een belastingbiljet invullen, een reportage pennen, een zakenbrief, een liefdesbrief... Dit alles is geen ‘literatuur’, geen ‘schoone letteren’, al heeft het iets met ‘letters’ te maken. In de literatuur ontbreekt iets, dat in de genoemde werkzaamheden overvloedig aan den dag treedt, namelijk het directe nut. Wie een gedicht, een roman, een essay schrijft, streeft daarmee geen practisch doel na. Kunst is belangeloos, - dus ook de literatuur is dit. Maar de tendenzroman dan? De sociale roman? De pacifistische roman? Het literair essay, dat practische verbeteringen van welken aard ook propageert? Is de Max Havelaar, zijn de oorlogsnovellen van Theun de Vries, in den bundel De Laars vereenigd, soms geen literatuur? Dit is niet vol te houden. Zoodat de conclusie gewettigd is, dat het ‘practische nut’, dienstig om de literatuur te onderscheiden van het nietliteraire, ook binnen de grenzen der literatuur wel degelijk iets te zeggen heeft. Men kan tendenzkunst en tendenzvrije kunst onderscheiden, maar dat de laatste persé hooger staat dan de eerste, heeft niemand ooit kunnen aantoonen. Op de vraag: wat is literatuur? Zijn verschillende antwoorden mogelijk, omdat er verschillende literaire genres bestaan, die stuk voor stuk afzonderlijk omschreven zouden moeten worden. Zij leven als gelijkberechtigde partners naast elkaar en richten zich elk tot een speciaal soort publiek. De individualistische roman is er niet minder om, omdat er ook romans bestaan, waartoe de gemeenschapszin de inspiratie leverde, - en omgekeerd. De lyrische schoonheid verdraagt zich met de zakelijke constateering, de fantasie heeft de realiteitswaarde niet aan te tasten. Dit beteekent niet, dat de strijd tusschen literaire scholen en richtingen inhoudsloos is. Maar het is toch iets, dat meer de schrijvers aangaat dan de lezers. In alle genres, die ik noemde, heeft de hedendaagsche Nederlandsche literatuur de lezers iets te bieden. Romankunst met een sterk realistischen en socialen inslag (Theun de Vries, Maurits Dekker, Antoon Coolen) moet naast zich het fantastische werk dulden van een Bordewijk, een Henriëtte van Eyk, een Ferdinand Langen, de fijnzinnige psychologie van Jeanne van Schayk-Willing of Anna Blaman. Maar men ziet hoe de genres door elkaar heenloopen, want bij Bordewijk, en zeker bij Henriëtte van Eyk, ontbreekt de maatschappelijke strekking allerminst, al kan men de eerste het best als individualist blijven beschouwen. En zoo is het ook in de poëzie. A. Roland Holst, hoogepriester van het buitenwereldsche, schreef misschien de aangrijpendste ‘verzetspoëzie’ die wij bezitten! | |
[pagina 51]
| |
Moet de kunstenaar de samenleving dienen, of zichzelf? In menige literaire polemiek wordt dit vraagstuk tegenwoordig ter sprake gebracht. Het antwoord kan eenvoudig zijn. Voor sommige kunstenaars geldt het eerste, voor anderen het tweede. Zooveel is zeker, dat de vloedgolf van gemeenschapsliteratuur, die sommigen tijdens den oorlog meenden te mogen voorspellen, tot dusverre op zich laat wachten. De Nederlandsche dichter met name is nog steeds overwegend individualistisch georiënteerd, met een voorkeur voor de romantische geheimenissen van gevoelsleven en droomwereld, ook al ontbreekt de drang tot het epos niet. Of dit zoo blijven zal, is niet met zekerheid te voorspellen. Maar zoo ja, dan heeft men niet het recht dit verschijnsel zonder meer als een versteende rest van burgerlijk levensbewustzijn afte doen. Men kan ook als mogelijke verklaring onder de oogen zien, dat de Nederlander altijd een individualist is geweest. De oorlog heeft daarvoor eenige bewijzen geleverd.
Feest der muzen. De kunst gaat door het vrije land. Nr. 1. Red. Han G. Hoekstra en Ed. Hoornik. Amst., Centraal Bureau, Mei 1946. Oorspr. Omslag (ontw. Wim Brusse). Geïll. Z/w en kl. 32 p. * Slechts 1 nummer verschenen. - Bijdragen van o.a. W.H. Gispen, H.J. Scheepmaker, Simon Vestdijk, S. Carmiggelt e.a.; illustr. door Doeve, F. Westendorp e.a., benevens ‘moderne reclame’ door diversen. - Zeldzaam. 50 euro Antiquariaat André Swertz, P.O. Box 85054, NL 3508 AB Utrecht tel. 030-2520169 Fax 030-2522900 email: swertz@andreswertz.com Een afbeelding van de eerste kolom van het oorspronkelijke artikel
|
|