Vestdijk als dichter
Dico van der Meer
Hij gaf zijn ‘Perkachtige sonnetten’ te lezen aan een medescholier uit Harlingen, Dirk van der Meer.
(Hans Visser: Simon Vestdijk, Een schrijversleven)
Hij was lang en bewoog zich langzaam, maar dat doen ze in Friesland allemaal [...]. Over deze stoïcijn was mij reeds in Harlingen ter ore gekomen, dat hij ook ‘alles’ van de nieuwste Nederlandse literatuur afwist, en zich daar bovendien voor interesseerde. Of hij op dit gebied praktisch werkzaam is geweest, betwijfel ik; maar voor mij was deze roep voldoende om hem een cahier vol Perk-achtige sonnetten ter hand te stellen. Die moet hij aandachtig genoeg gelezen hebben, want de wonde plek waar hij de vinger op legde, de slotregel van een sonnet over kalveren in een weitje, was werkelijk om van te blozen. ‘Nog proevende de tijm, de moedermelk zo zoet,’ zei hij, toen hij mij het cahier teruggaf, ‘dat is retoriek, dat heb je zelf niet zo gezien. Zelfs niet geproefd, en ik vond dat hij gelijk had, al was ik mij vaag bewust van het wel erg werktuiglijke van de toepassing van een Tachtiger stelregel, die ook mij niet onbekend was. Maar het maakte toch indruk, dit vonnis, en wie weet, of ik niet een goed deel van mijn schuwheid voor overgeleverde beeldspraak aan Dirk van der Meer te danken hebben gehad.
(Simon Vestdijk: Gestalten tegenover mij)