dat hij het maar gelaten heeft bij venijnige passages in zijn fictionele werk. De redactie heeft een van de bekendste Reve-specialisten, Vincent Hunink, bereid gevonden de verhouding tussen beide ‘kampioenen’, zo verwant in hun gebruik van de ironie, uit de doeken te doen. Het is niet zo'n verheffende, wel een leerzame geschiedenis - en het procédé van het dubbelportret bleek ook verder bruikbaar...
Het lag voor de hand om een dergelijk stuk op te nemen over de relatie tussen Vestdijk en Bordewijk. Zoals Hans Anten, door ons vanwege zijn belangrijke Bordewijk-publicaties tot medewerking uitgenodigd, zijn beschouwing begint, werden beiden, vooral om hun fictioneel proza, vaak met elkaar in verband gebracht. Zij hebben ook vrij veel over elkaar geschreven in krant en tijdschrift en het is misschien wel aardig er hier nog eens nadrukkelijk op te wijzen dat het Bordewijk is geweest die als eerste de poëzie van Vestdijk heel hoog stelde, nog hoger dan zijn van kwaliteit wisselend proza - hij liep daarmee vooruit op een visie die pas in de jaren tachtig en negentig met name door Tom van Deel is uitgedragen. Hoe het ook zij, Antens heldere stuk maakt twee dingen duidelijk: ten eerste dat de beide auteurs groot respect voor elkaars oeuvre toonden; ten tweede dat dat een uitputtende beschrijving van hun relatie, waarbij ook beider poëtica's aan bod moeten komen, de diepgang en omvang van een dissertatie zal vergen.
Misschien dat dit ook het geval is met betrekking tot de relatie Vestdijk vs. W.F. Hermans. In zijn artikel voor dit jaarboek concentreert Gerard Raat zich vooral op de inderdaad nogal in het oog lopende verschillen tussen beiden. Maar wie denkt aan het tumult dat Vestdijk met zijn eerste openhartige romans in de jaren dertig en Hermans met de zijne in de jaren veertig-vijftig teweegbrachten (Raat stipt dit ook aan), heeft misschien een basis voor nader onderzoek naar overeenkomsten tussen hun ‘visie op het leven’, hun wereldbeeld en de eventuele invloed daarvan op hun lezerspubliek.
Daar staat tegenover dat over Vestdijk en Anna Blaman (die aan het eind van de jaren veertig met haar Eenzaam avontuur een ware literaire rel ontketende) door Aad Meinderts, thans de propagandist bij uitstek van haar werk, in zijn bijdrage aan de afdeling ‘Relaties’ wel het belangrijkste lijkt gezegd. Dat komt niet omdat Vestdijks kritieken op de novellen en romans van Blaman weinig te betekenen zouden hebben - ze zijn juist baanbrekend geweest en hebben Blamans acceptatie bepaald ‘niet tegengewerkt’ - maar omdat in het veelstemmige koor van Vestdijk-critici de stem van Blaman nauwelijks te horen valt.
Er zijn duidelijk raakpunten tussen enkele ‘fantastische’ romans