Voorwoord
Schrijvers lezen anders dan lezers. Zij lezen in functie van hun schrijven. Wat zij lezen, beïnvloedt hun schrijven. De negentiende eeuw was het hoogtepunt in de studie van literaire continuïteit, die als ‘invloedstudie’ bekend is geworden, en waarvan het einddoel altijd het vaststellen van het effect van de ene op de andere schrijver was. Meestal ging men daarbij stilzwijgend uit van de idee dat de literatuurgeschiedenis een doorgaande lijn volgde, waarin de principes van causaliteit en van reactie doorslaggevend waren. Want ook de reactie droeg bij aan de continuïteit die de literatuurhistorici zochten. Schrijvers lazen, bij wijze van spreken, om de continuïteit van de literaire ontwikkeling te verzekeren.
Tegenwoordig zien wij de literatuurgeschiedenis als een ingewikkelder structuur. De vooral in de laatste decennia zeer levendig geworden belangstelling voor intertekstualiteit - een nieuwe naam voor een oud verschijnsel - heeft ons ervan doordrongen dat schrijvers hun teksten weven uit de schering en inslag van wat zij lazen. En dat doen zij meestal onbewust, dat wil zeggen: zonder precies te weten hoe het gelezene een rol speelt bij hun schrijven, of zelfs, dát zulks het geval is. De schrijvers van de moderne tijd weten het meestal wél, en zetten de intertekstualiteit bewust in als schrijfstrategie. James Joyce is een voorbeeld, of Vladimir Nabokov. Meer dan op het eerste gezicht lijkt, is daaraan de strategie verwant van een auteur als Harry Mulisch, die weloverwogen geen collega's leest, wellicht uit angst voor de interferentie van het gelezene met wat hij schrijven wil; misschien ook omdat hij weet dat alles wat hij voor zijn schrijven nodig heeft, al gelezen is; door hemzelf, of door zijn lezers. Want ook de rol van de lezer in de literatuurgeschiedenis is een andere geworden. De strategie van de intertekstualiteit doet altijd een beroep op de activiteit van de lezer. Hij is in de te schrijven tekst aanwezig, met al wat hij gelezen heeft. De lezer wordt zo tot een functie van de tekst, en lezen tot een functie van schrijven.
Vestdijk lijkt vanuit dit perspectief overigens niet tot de ‘modernen’ te behoren. Afgezien van een paar experimenten, heeft hij vooral romans geschreven die de negentiende-eeuwse traditie van het psychologisch-