dijk-jaarboek voortzetten. Drie oud-leden van de redactie van de Vestdijkkroniek, Harry Bekkering, Rudi van der Paardt en Ger Verrips, vormen de redactie van het jaarboek, dus continuïteit is gewaarborgd. Als rode lijn door dit eerste jaarboek heen heeft deze redactie gekozen voor de blijvende actualiteit van Simon Vestdijk, toegespitst op de veranderende houding ten aanzien van zijn werk. In hoeverre ‘leeft’ Vestdijk nog? Niet alleen bij lezers, maar ook bij auteurs; wordt zijn werk nog hernomen, is hij nog een inspiratiebron? Is hij misschien wel steeds meer een writers' writer geworden? Verdwijnt hij, vooral voor jonge lezers, steeds meer naar de achtergrond? Kan het onderwijs een rol spelen om Vestdijk voort te laten leven? Alle genres van de duivelskunstenaar komen in dit jaarboek aan bod, de essayistiek, de poëzie en het creatieve proza. Vanzelfsprekend blijft ook de geschiedenis van de Vestdijkkroniek niet onbesproken. In de bijdrage die dit boek afsluit, wordt daaraan ruim aandacht geschonken.
De essays komen aan bod in de eerste twee opstellen. Harry Bekkering portretteert in een overzichtsartikel Vestdijk in zijn essayistische gewaad met behulp van beschouwers als Dresden, Fens, Goedegebuure en Oversteegen, die, zo bleek, in tegenstelling tot velen, recht gedaan hebben aan dit verwaarloosde aspect van zijn schrijverschap. Wim Bronzwaer kiest als uitgangspunt ‘De grootheid van Judas’, een essay uit Essays in duodecimo, de bundel waarin we Vestdijk als essayist misschien wel in zijn meest pure vorm tegenkomen. Hij verbindt Vestdijks visie met het Judasbeeld, zoals hij dat bij theologen, schriftgeleerden én andere auteurs (Borges, Abraham de Vries en Claes) waarnam en komt tot verrassende bevindingen.
Tom van Deel, groot kenner van zijn poëzie, constateert een toenemende belangstelling - met name in de Vestdijkkroniek - voor dit zo lang onbelicht gebleven gedeelte van Vestdijks oeuvre en richt zijn aandacht vervolgens op de Griekse sonnetten, die hij aan een vergelijking onderwerpt met bewaard gebleven schema's, wat tot nieuwe gezichtspunten leidt op deze bepaald niet eenvoudige poëzie.
Rob Schouten, Willem van Toorn en Maarten 't Hart zijn de auteurs die, ieder op zijn eigen toon, hun bewondering voor en hun schatplichtigheid aan Vestdijk beschrijven. In de titel van de bijdrage van Rob Schouten, ‘Gemeden maatstaf’, komt die dubbele positie tegenover het grote voorbeeld fraai samen. En ook zijn slotzin mag er in dat opzicht zijn: ‘En vooral moet ik mij nog al eens matigen in de neiging om in kritieken ieder ander literair werk met dat van Vestdijk te vergelijken, immers de literaire ontdekking uit mijn jeugd, dat waaraan je trouw