Vestdijkkroniek. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
Lopende receptie - 9
| |
[pagina 79]
| |
voor Idee, betekenis en gedachte (waaraan immers een heel hoofdstuk van De glanzende kiemcel is gewijd). Dit valt al af te leiden uit twee citaten die Bekkering zelf geeft, op pp. 68 en 69, uit respectievelijk een interview met 's-Gravesande uit 1933, waarin de gedachte nog geheel ‘ondergeschikt’ gemaakt wordt aan het beeld, en uit De glanzende kiemcel, waarin de gedachte zo niet hoger aangeslagen wordt (‘Van het beeld uit kan men zich steeds naar de klank en naar de gedachte toe ontwikkelen’), dan toch even onontbeerlijk is geworden voor een goed gedicht (met name voor een goede rééks gedichten ook) als de plastiek. Bekkerings bijna exclusieve nadruk op de overeenkomsten tussen de vroege en late poëtica van Vestdijk leidt tot een evidente onevenwichtigheid in deze dissertatie. Waar Bekkering bij zijn behandeling van Lier en lancet herhaaldelijk en met groot succes Vestdijks poëtica kan terugkoppelen naar Vestdijks poëzie - vooral de ‘laboratorium’-definitie is zeer geslaagd - moet hij bij het behandelen van De glanzende kiemcel steeds meer terug gaan vallen op romans als Terug tot Ina Damman en Het glinsterend pantser (p. 546)! Nu kan men zeggen dat het onderwerp dat Bekkering koos - de versexterne poëtica - hem allerminst verplichtte tot die terugkoppeling naar Vestdijks eigen poëzie, maar aangezien hij zich - hetgeen in hem te prijzen valt - deze beperking niet heeft opgelegd bij de behandeling van de vroege poëtica, had men ook bij 't behandelen van de latere poëtica eerder een terugkoppeling naar bij voorbeeld de sonnettenreeks ‘Madonna met de valken’ (uit dezelfde periode als De glanzende kiemcel) mogen verwachten dan naar de roman Het glinsterend pantser (uit 1956). Het zoeken naar overeenkomsten heeft iets te veel geleid tot een miskenning van het nieuwe in de latere poëtica, en deze dissertatie gaat dus impliciet geheel voorbij aan het onloochenbare feit dat Vestdijks eigen poëzie uit deze periode sterk verschilt van zijn gedichten uit de periode van Lier en lancet. Kortom, als ik promotor was geweest, dan zou ik Bekkering hebben geadviseerd zijn proefschrift te beperken tot Lier en lancet (en ook zou ik mijn eigen naam vrij vaak hebben geschrapt, maar dit terzijde), en vervolgens zou ik zijn gaan ijveren voor een cum laude. Nu is het een welkom proefschrift - dat, nogmaals, ook interessant is voor niet-vakgenoten en dat al het relevante materiaal bijeenbrengt - maar dat minder evenwichtig is dan het had kunnen zijn. Iets te veel hooi dus op de vork, maar al bij al een rijke oogst.
Martin Hartkamp |
|