Vestdijkkroniek. Jaargang 1987
(1987)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Tini Booij
| |
[pagina 71]
| |
van de desintegratie. Muziek en literatuur staan er hoog in aanzien (althans van de juiste makers), maar de beestachtigheid van de Nazi's vormt het allerlaagste wat men zich denken kan. Net als Johan Roodenhuis streeft dit land naar het hogere, terwijl het het lagere doet. Duitsland wil het Duizendjarig Rijk zijn, bevrijd van alle ‘kwalijke’ elementen, maar roeit daartoe op onmenselijke wijze deze elementen uit. Nu staat in dit boek niet zozeer de politieke kant van het nazisme centraal, als wel het walgelijke gedoe van Röhm. Via een fotozaak laat deze allerlei mooie jongetjes voor zich opdraven om hen te bedwelmen en te misbruiken. Johan is aan dit land gelijk. Ook hij streeft naar het hogere: filosoferen, pianospelen, rechten studeren, een Duitse maagd beschermen tegen kwade Haagse tongen; ook hij doet het lagere: in zijn Leidse jaren neemt hij deel aan allerlei bacchanaaltjes en zelfs een ‘bal nu’Ga naar eind2., hij kent de verschillende winkelmeisjes niet meer uit elkaar en hij pleegt in het park de ene aanslag na de andere op Elses maagdelijkheid, zodat haar ganzes Kleid verkreukelt (p. 129). Hoewel Johan het Duitse volk ‘het onzuiverste ras, dat Europa bevolkt’ noemt (p. 189), moet hij toegeven dat hij dit volk ‘nooit gehaat, nooit veracht’ heeft (p. 11). Zelfs schrijft hij met begrip over de studiegenoten die ‘zich bij tientallen fascist lieten maken, toen de omwenteling in het Germaanse broederland haar beslag gekregen had’ (p. 26). Dat wil evenwel niet zeggen, dat hij zich van zijn verwantschap met dit volk bewust wil zijn. In tegendeel: iedereen die hem erop wijst, hoezeer hij met deze Duitsers overeenkomt, wekt alleen maar agressie bij hem op. Wanneer Eg Johan pest door uit te roepen: ‘Die Duitse meid! Heil Hitler!’ en zijn rechterarm omhoog steekt, ranselt Johan zijn broer buiten zichzelf van woede af (p. 85). Hij wil niet weten dat hij bij dit volk thuishoort. Vrijwel onopgemerkt - en dat geldt niet alleen voor Johan zelf, maar ook voor vele lezers - deelt hij de lezer mee hoe ‘Duits’ hij in feite is. Als hij met opgestoken arm ziet hoe de S.A.-ers de fotozaak binnengaan waar de mooie jongetjes gechloroformeerd wachten, meldt hij dat hij verlekkerd staat te kijken (p. 212). Van de S.A. in het pension is Rothmann ‘verreweg de sympathiekste’ (p. 217), een term die op zo iemand nauwelijks toegepast kan worden; ‘het type van een vage idealist die geen vlieg kwaad zal doen.’ Nou moe. Onder invloed van zijn omgeving gebruikt Johan in zijn bechrijving van Else complete naziterminologie (p. 217). Hij verzet zich maar weinig tegen hun bekeringsijver; hij sluit zelfs een soort vriendschap met deze Edelgermanen (p. 220). Eenmaal in S.A.-uniform onderscheidt Johan zich in niets meer | |
[pagina 72]
| |
van zijn pas verworven kameraden: ‘en dan stak ik maar weer een arm op, of een been vooruit, en schreeuwde mee.’ Ook hij staat in de houding, met nog steeds opgeheven arm (p. 223). ‘Wij zongen langzaam en religieus’ het Deutschlandlied (p. 224). Na afloop van de rede over raszuiverheid ‘geen applaus, maar mijn longen werden opnieuw op de proef gesteld: “Sieg Heil!”’ (p. 225). Tijdens de Europarevue wordt er ‘Heil Hitler’ en ‘Sieg Heil’ geroepen, en ‘werktuiglijk schreeuwde ik mee, met mijn hand omhóóg’ (p. 232). Het valt niet te ontkennen, dat Johan zich als nazi ontpopt. Met de ideologie van de nationaal-socialisten bemoeit hij zich niet, maar hun manier van doen is geheel die van Johan. Vandaar de benaming ‘Unpolitische’; geen verwijzing naar Th. Mann, maar de letterlijke aanduiding van Johans instelling. Af en toe dreigt het tot hem door te dringen wat er werkelijk met hem aan de hand is. Wanneer hij in zijn cel opschrijft hoe Eg hem (al voordat er van Else sprake is!) treitert door de Hitlergroet te brengen, reageert hij daar twee maal op: door na die groet van ontzetting thee te morsen, en door na het opschrijven van deze scène de naam van de groet door te krassen. In ieder geval is Johans afkeer van Eg daarmee wel verklaard: zijn broer had hem feilloos door, gezien de afloop van het boek. Niet alleen de kreet ‘Heil Hitler’ kan Johan buiten zichzelf van woede maken, een andere Duitse term is daar evenzeer toe in staat. Het gaat om het woord ‘Schützkaffee’, dat hij tot twee maal toe uit de mond van Else meent te horen en dat dezelfde agressieve reactie uitlokt wanneer het opgeschreven wordt als ‘Heil Hitler’. Ik denk dat de agressie tegen ‘Heil Hitler’ moet voorkomen, dat Johan inziet dàt hij gedesintegreerd is; en die tegen ‘Schützkaffee’: wat zijn desintegratie inhoudt. De eerste keer dat hij Else Böhler ‘Schützkaffee’ hoort schreeuwen, bevindt hij zich met haar in het park. Te midden van de vrijende paartjes moet Johan Elses droom over allemaal katholieken aanhoren. Zijn ware verlangen schiet naar boven: de herinnering aan een geile blonde prostituée die op en neer wipt. Het woord ‘Schützkaffee’ lijkt wel de aanduiding te zijn van het schotje tussen Johans bewuste en onbewuste. De paniek die hij voelt wanneer het openspringt, kan hij alleen maar onderdrukken door het zo vlug mogelijk weer dicht te gooien. Als de woorden ‘Heil Hitler’ en ‘Schützkaffee’ apart al deze uitwerking hebben, hoe agressief moet Johan dan niet worden als beide gecombineerd worden. In zekere zin gebeurt dat aan het eind. Johan is dankzij zijn kameraden in uniform aanwezig bij het S.A.-feest, waar | |
[pagina 73]
| |
Else optreedt. Wanneer hij haar achter de coulissen opzoekt, herkent ze hem niet; hij is immers tot dan toe uiterlijk in ieder geval een beschaafd mens geweest. Pas wanneer Steinmann haar verteld heeft wie ze voor zich heeft, geeft ze hem te kennen dat ze nu eindelijk ziet wie hij altijd geweest is: ze brengt de Hitlergroet en Johan hoort haar weer ‘Schützkaffee’ roepen. Deze combinatie van de twee aanslagen op zijn pogingen, het onbewuste onbewust te houden, is te veel voor hem: in een flits ziet hij in dat hij zich in geen enkel opzicht onderscheidt van zijn gastheren. De confrontatie met zijn eigen walgelijke ik kan hij niet aan; hij wil één kant van zichzelf uitschakelen, zodat alleen de goede, positieve Johan overblijft: hij schiet zijn beeld, de S.A.-er in zijn bruine uniform, dood. Dat Steinmann het beeld van Johan Roodenhuis is, blijkt overduidelijk uit zijn naam. Als Johan zijn negatieve kant heeft uitgeschakeld, spreekt het vanzelf dat hij onmiddellijk na de moord het schotje weer dichtgooit. Daarom maakt hij er geen bezwaar tegen, dat zijn advocaat jaloezie als drijfveer probeert aan te voeren (p. 5), terwijl hij vóór de moord nog zeker wist dat hij niet jaloers was op Steinmann (p. 236). Door zichzelf te zien als de gekwelde minnaar en zich vast te klampen aan de mening dat hij Else altijd heeft geidealiseerd, kan hij zichzelf weer gaan zien als positief en zo zijn zelfvertrouwen terugwinnen. Nu was Johan Roodenhuis ook beslist niet naar Duitsland gegaan om te ontdekken wie en wat hij eigenlijk was. In tegendeel; hij dacht in dat land veilig te zijn voor onaangenaam gewroet in zijn ziel. Wanneer Peter hem psychoanalytisch onder hander neemt, roept hij ‘Heil Freud’ heel wat meer geërgerd dan ‘Heil Hitler’ later tegen zijn S.A.-vrienden. Peter heeft hem er met zijn Freudiaanse geanalyseer van bewust willen maken, dat hij voor zijn moeder gevoelens koestert die hij wel met haat probeert te verdringen, maar die heel zijn handelen bepalen. Met name tegenover Else: zij is voor hem eigenlijk niets anders dan een vervanging van de moeder. De onbewuste gevoelens die hij voor zijn moeder heeft, heeft hij voor Else ook. Zijn liefde voor haar is misschien minder diep dan die voor zijn moeder, maar daar staat tegenover dat ook zijn schuldgevoelens minder hevig zijn, aangezien het bij haar geen ‘verboden’ liefde betreft. Als we aannemen dat Duitsland de desintegratie symboliseert, wordt ook duidelijk waarom Else zich in Nederland bevond tijdens de machtswisseling in haar vaderland; zij hoort niet in dat gespleten land, zij is een eenheid. Haar integratie houdt in, dat ze een ideaal heeft en haar hande- | |
[pagina 74]
| |
len daarbij aanpast. Nu is haar ideaal wel erg burgerlijk: in het wit voor het altaar trouwen en de vele kindertjes katholiek opvoeden, maar ze houdt er consequent aan vast. Tekenend is, dat ze in de sterrenbuurt met zijn vele straten en pleinen maar één weg kent: die naar de kerk. De manier waarop zij haar ideaal nastreeft, lijkt eerder hollands/geïntegreerd dan duits/gedesintegreerd. Het zal dan ook geen toeval zijn, dat haar manier van lopen zo vaak als ‘molenwiekend’ wordt aangeduid en dat ze tijdens de Europarevue Nederland voor haar rekening neemt. De blonde, bolwangige en -ogige Duitse Else is Nederlandser dan de Nederlandse Johan met zijn nazi-sympathieën, een omkering die wordt geïllustreerd door de verwisseling van kostuum: Johan in S.A.-uniform, Else in Volendammer broek. Dat Vestdijk Johan zijn einde laat vinden in het Duitsland van de jaren '30 is dus geen toeval. Gezien zijn desintegratie is dat het enige land waar hij thuishoort. Else Böhler, Duits dienstmeisje is geen roman over een mislukte liefde of een schets van de Duitse politieke situatie, maar het verslag van iemands wanhopige pogingen om niet te hoeven zien hoe hij eigenlijk is. Daarom is Else Böhler, Duits dienstmeisje geen virtuoos geconstrueerd intellectueel spel, maar een openbaring van de menselijke psyche. Alles wat Johan Roodenhuis vertelt over zijn laatste levensjaar heeft ten doel een beeld van hem te geven zoals hij zou willen zijn, niet zoals hij werkelijk is. Koste wat het kost probeert hij te voorkomen dat ook maar één lezer hem doorziet. Net zoals zo vele personages van Vestdijk verzet Johan Roodenhuis zich tegen identificatie met het kwaad dat hij in anderen ziet, maar dat uit hemzelf voorkomt. |