Het ‘najagen van kortstondig gewaardeerde stoffelijke gemakken’ heeft het ideaal, de utopie verdreven.
Het valt te begrijpen, dat een schrijver als Theun de Vries moeite had met het tekort aan socialiteit van zijn correspondent. Op 12 september 1939 kreeg hij uit Doorn te horen:
‘Het is waar, dat de “sociale” zin bij mij vrijwel geheel ontbreekt; ik heb hier verder geen last van, maar geef graag toe, dat dit tegenover sommige problemen een handicap kan worden.’
Men vindt deze uitspraak op blz. 9 van de brievenpublikatie Achter het boek VI ('s-Gravenhage 1967). Wie meer van deze formuleringen wenst, leze in dezelfde uitgave de brieven onder nrs. 36, 40 en 41. In deze laatste zegt Vestdijk dat hij zijn ‘oncollectief’ zijn als een ‘(natuurlijk) gemis’ beschouwt. Die belijdenis verhindert hem niet zijn afkeer onbewimpeld uit te zenden. Onze mederedacteur Abell, die in zijn studiejaren een scriptie aan De vuuraanbidders heeft gewijd, stuurde deze naar de schrijver. Daarop kreeg hij een waarderend epistel terug, waarin de lapidaire mededeling voorkomt:
‘Inderdaad is mijn sympathie voor de “sociale religie” tot nul geworden.’ Dat was op 26 juni 1952!
Daarmee zijn we terug - of terecht - bij het tweede of sociaal-religieuze type van het tweede boek.
Zoals men weet, speelt het verhaal van dit gedeelte in Duitsland, voor 't grootste deel in en om Heidelberg. Blijkens mededelingen van Vestdijk zelf was zijn oorspronkelijke plan een roman over de Dertigjarige oorlog te schrijven. In de loop van enkele maanden breidde de opzet zich uit over de Nederlandse Gewesten en de daar woedende Tachtigjarige. Al is er veel reden om de aanvankelijke bedoeling in verband te brengen met de oorlogsomstandigheden - het is dan midden '43 -, de aandacht van de schrijver werd tegelijkertijd geboeid door het fenomeen van de religie. Daarom mag verondersteld worden dat de intenties van de auteur vooral en in toenemende mate bepaald werden door de ontwikkeling van dat fenomeen, de functie ervan temidden van bloed en vuur. In het tweede boek vooral komt de lezer wat dat betreft, aan zijn trekken.
Het vangt aan met een zin die op zichzelf al verschillende lagen heeft. Om te beginnen is er sprake van een ‘soldaat van fortuin’ die op weg is naar ‘zijn eigen beloofde land’. De knipoog van de auteur naar zijn lezer, beiden gebukt onder de Teutoonse furor, is herkenbaar. Het beloofde land appelleert aan bijbelse lectuur en brengt ons bij de motieven