Vestdijkkroniek. Jaargang 1984
(1984)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||
P.J.L.M. Hammann
| ||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||
vuuraanbidders.Ga naar eindnoot2. Welke bronnen gebruikte hij? Voor de taferelen die in de dertigjarige oorlog spelen, boek twee van de roman dus, baseerde hij zich voornamelijk op degelijke, Duitse geschiedenisboeken uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Daarbij vergeleken is een studie als The seventeenth century (1931) van G.N. Clark modern. De bronnen voor de passages die zich in de Nederlanden, voornamelijk in Leiden afspelen, zijn ons vertrouwd; voor de dokumentatie van boek één en boek drie gebruikte hij voor die tijd tamelijk recente werken als Romein, De lage landen bij de zee (1934); Geyl, Geschiedenis van de Nederlandse stam (1930-1934); Brugmans, Het huiselijk en maatschappelijk leven onzer voorouders (1914); en Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad (Leiden) (1916). Vestdijk nam kennelijk geen genoegen met een oppervlakkige bestudering van een tijdvak dat hij in een roman tot leven wilde brengen. Hij beet zich in een onderwerp vast en nam uit een groot aantal bronnen een gigantische hoeveelheid details over. Aan Theun de VriesGa naar eindnoot3. vertelde hij waarom die detaillering zo belangrijk was: Als je met dokumenteren begint, heb je al min of meer duidelijk de voorstelling in het hoofd van wat de roman zal moeten worden, maar juist in de kleinigheden en de pikante trekjes, die er vaak zo op aankomen, krijg je door de dokumentatie vaak de aardigste gegevens, (p. 68) Een voorbeeld van zo'n detail staat op p. 80 van de excerpten, waar hij het volgende noteerde: - In Oostzeel gooiden een boer en zijn zoon een ladder over 7 Mansfelders, die bewusteloos waren van honger en uitputting, schoven de hoofden door de sporten, gingen ieder op een kant van de ladder zitten, waarna de boerin met een slachtmes de keelen afsneed. In de roman keert dit detail terug op p. 380,Ga naar eindnoot4. prachtig uitgebreid met een cynische zin aan het slot: In een plaatsje oostelijk van Landau had een verjaagd boerengezin negen soldaten in het bosch aangetroffen, stomdronken. De boer was een ladder gaan halen, had de ladder over de soldaten gelegd, zoodat de hoofden tusschen de sporten doorkwamen, daarna waren de boer en zijn oudste zoon ieder op een kant van de ladder gaan zitten, en de boerin had de soldaten met een slachtmes éen voor éen de hoofden afgesneden. Teekenend leek mij vooral dat de boerin sneed en niet de boer; maar misschien was men dit in die boerderij zoo gewend, wanneer er geslacht werd. | ||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||
Dit fragmentje laat zien, dat de rationalist Vestdijk streefde naar verantwoording en historisch-bronnenonderzoek, maar dat de romanticus het uiteindelijk won; de studie verdwijnt achter het verhaal, om daaraan de eerste plaats te gunnen. Aan de hand van één bron zal ik demonstreren hoe hij te werk ging.
Georg Winters Geschichte des 30-jährigen Krieges is een dik boek dat in zwaar Duits de geschiedenis van de strijd tussen katholieken en protestanten in de zeventiende eeuw behandelt. Het moet Vestdijk hebben gefascineerd vanwege de vele platen en prenten, voornamelijk reprodukties van gravures. Bij de tien pagina's excerpten van deze bron noteerde hij: ‘in hoofdz. de platen’. Wij verplaatsen ons naar hoofdstuk drie van het tweede boek van De vuuraanbidders. Graaf Tilly is begonnen aan het beleg van Heidelberg. Dat maakt de kwaliteit van de verdedigingswerken tot een aktuele zaak; Gerard, de hoofdpersoon en de verteller van de roman, geeft als vestingbouwkundig ingenieur zijn mening over de verdedigingswerken: De poort, die ik zooeven noemde, aan de kant van de voorstad, dus in het Westen, was perfect bevestigd; hieraan had de geheele bevolking meegeholpen. (p. 252) Bij deze beschrijving baseerde hij zich op een gravure op p. 253 van Winter, die hij op p. 84 van de excerpten natekende (zie afbeelding 1 en 2); zijn informatie haalde hij uit de tekst boven de gravure: Fortificatie u. Auswercken a.d. Churf. Haupt- u. rezidenß Statt Heydelberg Vor dem Speier Thor so in Anno 1621 angefangen und von allen Inwohnern (...) volfuhrt worden. Gerard beschrijft deze verdedigingswerken als volgt: Voor de stadsmuur bevond zich een wal met bastions op de hoeken en een groot bolwerk ter hoogte van de poort, dat ver naar voren sprong; alles behoorlijk van kazematten en borstweringen met stormpalen voorzien. Dàarvoor nog een faussebrave of voorwal, en ten slotte drie kostelijke ravelijnen, waarvan de talrijke flanken door een droge, in het midden door paalwerk versperde gracht werden omzoomd. Kleine ophaalbruggen stelden de artilleristen in staat hun stukken tot in de buitenste linie te brengen. (p. 252) Hier moet ik dadelijk aan toevoegen, dat de versterkingen buiten de Speiersche Poort dan ook de eenige waren waarvan de afbeelding in een handboek had kunnen staan. (p. 252) | ||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||
Afb. 1. Gravure uit het boek van Winter, voorstellend de Speiersche Poort (p. 253). Facsimile van een gravure uit 1622 (verkleind).
Afb. 2. Tekening van de verdedigingswerken bij de Speiersche Poort, op p. 84 van de excerpten (verkleind).
| ||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||
Een aardige knipoog naar de lezer van het boek van Winter, want inderdaad is de prent de enige informatiebron op grond waarvan Vestdijk deze beschrijving heeft gemaakt. Ze vormt het begin van een reeks spannende gebeurtenissen bij de poort. Op p. 329 zijn wij getuige van een aanval op de vesting door de katholieke troepen. Gerard en zijn vriend Zadko bevinden zich midden in de vesting. Zie hoe de gravure en de schets ervan de schrijver inspireerden... De Speiersche poort leek vrijwel onbewaakt. Op de brokkelige trap, die naar de groote toren leidde - aan de Zuidkant - was de dochter van de poortwachter zichtbaar, schrikachtig en coquet, een waterkruik in de hand. Haar vader vocht mee, zij had hem en de andere soldaten water gebracht. Daar het middelste ravelijn zich in handen van de vij and heette te bevinden, liepen wij regelrecht naar de poort in de buitenwal, waarnaast het middelste bolwerk verrees. Wij liepen hier gebukt, want op de bergen vuurden scherpschutters, naar de laag inslaande kogels te oordelen. Eerst toen wij bij het gedeelte van de voorwal waren gekomen, waar de ophaalbrug toegang verleende tot het middelste ravelijn, werd de stand van zaken eenigermate duidelijk. (p. 329) Even later trekken beide vrienden onder leiding van een kapitein verder. Terwijl Pleikardt nog sprak, waren wij de ophaalbrug overgeloopen; daarna beklommen wij de smalle aarden treden naar het middelste ravelijn. Telkens vlogen er kogels over ons hoofd. Schuin achter ons verrees het middelste bolwerk; aan weerskanten van het spitse torentje waren mondingen van kanonnen zichtbaar, daarnaast hoofden van soldaten, wegduikend wanneer een kogel floot. Vrouwen, die gewonden of dooden droegen, kwamen ons tegemoet. De pekpannen wierpen de meest beweeglijke schaduwen, die men zich denken kon: dansende musketloopen, hoofden, gedaanten, een wijzende arm. (p. 330) Voordat de griezelige gebeurtenissen plaatshebben, waarbij plotseling een duivelsvaandel uit de toren van de poort wappert, wordt ons nog verteld: Het ravelijn lag niet precies in het verlengde van de lijn, die het midden van het bolwerk met de groote toren van de Speiersche Poort verbond. Bovendien stonden wij iets opzij, zoodat de bovenhelft van deze toren nagenoeg in zijn geheel voor ons zichtbaar was. (p. 332) Voor de persoonsuitbeelding van zijn romanfiguren heeft Vestdijk ook gebruik gemaakt van het boek van Winter. Zo maakte hij met betrekking tot het uiterlijk van Brunswijk de volgende aantekeningen in zijn excerpten: Christian v. Brunswijk; lang, smal gezicht, jongensachtig, beteuterd | ||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||
opvliegend, alsof hij zal gaan huilen, iets gebogen neus, spitse kin (p. 86) Aangezien nergens een beschrijving van het gelaat van Brunswijk wordt gegeven, kan het niet anders of deze aantekeningen zijn gemaakt naar aanleiding van de gravure op p. 245 (zie afbeelding 3). Hoe dit portret en deze aantekeningen werden uitgewerkt tot een prachtige beschrijving van deze excentriekeling, is te lezen op p. 423 van de roman. Zijn donkerrood gezicht verschijnt nog vaak in mijn droomen: het wàs een gezicht voor droomen, maar dan min of meer komische droomen, zij het ook met een zweem van angst op de achtergrond. Hij zag eruit alsof hij zich zoojuist hersteld had van een daverende lachbui en nu plotseling een erg zure smaak in zijn mond waarnam, waaraan hij nog wennen moest. Het speet mij dat hij zijn helm niet afzette. Maar ook zoo, half bedekt, onder helm en handschoen en veer en de uiterste rand van zijn lang, golvend haar, prentte dit gelaat zich bij de toeschouwer in als de meest onverwachte vertastbaring van vechtlust, die zich denken laat. Hij had de haakneus van een roofridder, om niet te zeggen roofmoordenaar; maar voor het overige leek hij meer op een beteuterde en opvliegende kwajongen, die zijn zin niet heeft gekregen en die men nu ieder oogenblik, huilend, trappelend, vloekend (binnensmonds; zijn moeder zou het kunnen hooren), in de zon kan zien vliegen, om daar wat te breken. Een aantal biografische gegevens uit de excerpten is letterlijk in de roman terug te vinden. (‘der tolle Christian’) (excerpten p. 67) | ||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||
Afb. 3. Gravure uit het boek van Winter, voorstellend Christiaan van Brunswijk (p. 245).
| ||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||
Het meest uitgebreid schrijft Vestdijk over Brunswijk aan het einde van het tweede boek, wanneer Gerard is betrokken bij de slag van Fleurus. Als wij de gegevens uit de excerpten vergelijken met romanfragmenten, is goed te zien hoe hij zich enerzijds letterlijk van deze gegevens bediende, maar hoe anderzijds zijn verbeeldingskracht in staat was ons een komplete veldslag voor ogen te toveren. Chr. trachtte tevergeefs zijn muitende groepen naar de Nederrijn te brengen. Toen uitnoodiging van de Nederlanden om 3 m. in dienst te komen. In Ned. stond de zaak niet best: beleg van Bergen-op-Zoom (Spinola). M. moest door de Sp. Ned. Deze aantekeningen zijn in de roman verwerkt op de bladzijden 418 tot en met 425. Die moet men herlezen, ik citeer een paar fragmenten. De eigenlijke slag was daarentegen reeds om twee uur afgelopen (...) (p. 418) | ||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||
Ik heb enkele fragmenten uit één bron vergeleken met enkele passages uit de roman. Het zal duidelijk zijn dat een nauwkeurige vergelijking van alle bronnen, de excerpten en de roman kan aantonen hoe rationalistische studie en romantische verbeelding bij Vestdijk samenvloeien en resulteren in een meeslepend boek. Ik denk dat onderzoek naar Vestdijks bronnen verhelderend kan werken voor het begrijpen van zijn schrijverschap.
Haarlem, november 1983 | ||||||||||||||||||||
De bronnen van De vuuraanbidders
| ||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||
|
|