Het is volstrekt duidelijk dat Wadman en Visser niet opgewassen zijn tegen deze taak. Uit hetgeen Wadman over Vestdijk gepubliceerd heeft blijkt zonneklaar dat hij weinig of niets van hem begrijpt. En men kan zich afvragen of Visser wel ooit op de gedachte gekomen is dat een biograaf inzicht moet hebben in het werk van zijn auteur.
Trouwens, nog niemand kent en begrijpt op het ogenblik het oeuvre van Vestdijk, en er zullen zeker nog decennia verstrijken voor men diens werk volledig heeft doorvorst.
III. De tweede taak van de biograaf is het verzamelen van biografische gegevens. Dit documentaire materiaal moet zo volledig mogelijk zijn. Een begrijpelijke eis, die dan ook door verschillende theoretici van de biografie - o.m. Lee en Romein - uitdrukkelijk geformuleerd wordt.
Aan de eis van volledigheid kunnen Wadman en Visser nog lang niet voldoen. Visser mag dan een indrukwekkende hoeveelheid materiaal bijeengebracht hebben, zeer veel gegevens zijn, zoals mij bekend is, nog steeds onbereikbaar. Een deel daarvan, en zeker niet het minst belangrijke, zal nog tientallen jaren voor de biografen verborgen blijven, omdat vrees voor het kwetsen van personen en een inbreuk op de privacy zich tegen openbaar maken verzet.
IV. De derde taak is het selecteren en interpreteren van het verzamelde materiaal. Er is voor dit werk een scherp critisch vermogen vereist. De biograaf moet in staat zijn te bepalen welk document van belang is voor de biografie en welk niet; hij moet bovendien kunnen oordelen over de bewijskracht van zijn bronnen: hij moet ze juist weten te interpreteren.
Het selecteren en interpreteren van hun materiaal gaat boven Wadmans en Vissers krachten, - het proefhoofdstuk is er één doorlopend bewijs van.
Over de bewijskracht van hun bronnen schijnen zij zich weinig het hoofd gebroken te hebben. Het begint al direct met de eerste paragraaf: ‘Hoestende en niezende Hadji's’. Dit deel berust zo goed als helemaal op een verslag op rijm van Vestdijk senior, dat Simons reiservaringen als scheepsarts op de ‘Kota Inten’ beschrijft; het draagt als titel ‘Epos’. De biografen nemen al te gemakkelijk aan dat de woorden van vader Vestdijk de mening van Vestdijk junior vertolken. In een noot vermelden zij:
‘De volledige titel van het rijmstuk luidt: Epos door Drs. S. Vestdijk beschrijvende de reis van het Motorschip “Kota Inten” van Rotterdam naar Oost-Indië v.v. 1929-1930.’ De berijming is ouderwets retorisch, gebrekkig en vaak kreupel, maar juist daardoor rijst het vermoeden dat de tekst heel dicht staat bij de niet-bewaarde brieven, zodat vaak niet valt uit te maken waar Junior ophoudt en Senior begint.’