Vestdijkkroniek. Jaargang 1983
(1983)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek–
[pagina 1]
| |||||||||
[Nummer 38]Vestdijk en Proust: De doorwerking van ‘A la recherche du temps perdu’ in ‘De laatste kans’
| |||||||||
[pagina 2]
| |||||||||
wanneer hij tot Ina Damman terugkeert op de fietstocht, terwijl hij daar min of meer geattaqueerd is door Marie van den Boogaard, dat hij dan uitsluitend door de geur van koolzaad tot Ina Damman terugkeert. Dat heeft bij mij zeker niet zo plaatsgehad. Er is misschien een halve dag overheen gegaan. Maar ik vond het voor dit boek nou heel mooi. Ik ben dus zeer kennelijk door Proust beinvloedGa naar eindnoot6..’ Geheel onverwacht kunnen wij deze uitspraken over de invloed van Proust op zijn werk aanvullen met een aantal opmerkingen die Vestdijk daar al in 1952 over heeft gemaakt. In dat jaar heeft professor J. Plessen met hem over dit onderwerp gecorrespondeerdGa naar eindnoot7.. Vestdijk schrijft: ‘Proust is voor mijn stijl en visie van zeer veel betekenis geweest; maar dit bepaalt zich eigenlijk alleen tot Terug tot Ina Damman en in mindere mate tot de andere Anton-Wachter-romans. In de laatst geschrevene is de invloed vrijwel uitgewerkt. Het was een diep gaande schok, de lezing van Proust, ongetwijfeld door verwantschap, maar het kon geen durende invloed zijn, al wil ik altijd nog wel aannemen, dat de invloed ook in andere boeken opgevischt kan worden, wanneer men die eenmaal op het spoor isGa naar eindnoot8..’
In een artikelGa naar eindnoot9., verschenen in het Engelbewaarder Winterboek 1978 ben ik al eens uitvoerig ingegaan op de invloed van de lezing van Prousts Recherche op Vestdijks oerroman Kind tussen vier vrouwen en op de herschrijvingen daarvan in de vorm van de eerste Anton Wachterromans, met name op Terug tot Ina Damman. In de literaire chronologie is dat na Sint Sebastiaan, verschenen in 1939, en Surrogaten voor Murk Tuinstra, dat eerst in 1948 verscheen, pas de derde roman in de achtdelige Anton Wachtercyclus, maar in de tijd gezien is het de eerste Anton Wachterroman die Vestdijk na afwijzing van het grote manuscript door uitgever Doeke Zijlstra van Nijgh en van Ditmar, hieruit herschreven heeft. Vestdijk las de Recherche in de laatste periode van 1932 en schreef Kind tussen vier vrouwen direct daarna in de maanden januari-mei 1933. Het hoeft dus niet te verbazen dat de sporen van Proust in zowel het oorspronkelijk manuscript als in Terug tot Ina Damman het duidelijkst waarneembaar zijn. Om hier niet in herhaling te vervallen en ook omdat een spreekbeurt zich nu eenmaal niet leent voor een uiteenzetting aan de hand van uitvoerige (meest Franse) citaten, mag ik voor die vergelijking naar het betreffende artikel verwijzen. Daar komt bij, dat het juist naar aanleiding van wat Vestdijk aan professor Plessen schreef, aardig is om na te gaan hoe het gesteld is met de doorwerking van de ‘invloed’ van Proust in de latere Anton Wachter- en andere romans. | |||||||||
[pagina 3]
| |||||||||
Zelf vind ik de in 1950 verschenen roman De koperen tuin niet alleen Vestdijks beste, een mening die hij zelf trouwens ook toegedaan was, maar tevens zijn meest proustiaanse roman. Ook van deze roman lagen de kiemen al in het oermanuscript Kind tussen vier vrouwen! Maar voor deze gelegenheid zou ik met u willen kijken naar een roman die bijna dertig jaar nadat hij A la recherche du temps perdu gelezen had, ontstond en waarvan ik toch meen dat er de ‘invloed van de lezing van Proust in kan worden opgevischt’, zoals Vestdijk het zelf tegenover Plessen formuleerde in 1952, en wel naar zijn in 1960 verschenen achtste Anton Wachterroman De laatste kans. Ik meen aan te kunnen tonen dat hij juist in deze afsluiting van zijn autobiografische cyclus een aantal proustiaanse thema's opnieuw heeft verwerkt, parallel aan die in Kind tussen vier vrouwen en Terug tot Ina Damman. Ik meen ook, een verklaring daarvoor te kunnen geven, maar die zal ik uiteraard tot het laatst bewaren. Laat ik, voordat ik aan de bespreking van de proustiaanse elementen in de roman De laatste kans toekom, eerst een aantal belangrijke proustiaanse themata zoals die waarneembaar zijn in Kind tussen vier vrouwen en Terug tot Ina Damman hier samenvatten, toegespitst op de houding van de hoofdfiguren ten aanzien van de geliefde.
Dan is daar in de eerste plaats wat ik zou willen noemen het thema van de ‘stomme getuigen’: omgevingen, gebouwen en voorwerpen die in relatie staan tot de geliefde krijgen voor zowel Prousts narrateur als voor Anton Wachter een nieuwe dimensie. Hun liefde bezielt hen met verwachting en hoop. Het Grand-Hôtel in Balbec waar de narrateur tijdens zijn vacantie aan de Normandische kust logeert, vervult hem met afkeer; hij wordt er geteisterd door slapeloosheid. Maar zodra hem ter ore komt dat het meisje waar hij verliefd op is, Albertine, er een nacht zal doorbrengen verandert zijn houding tenaanzien van het gebouw geheel. Qu'allait-il se passer tout à l'heure, je ne le savait pas trop. En tous cas, le Grand-Hôtel, la soirée, ne me semblaient plus vides; ils contenaient mon bonheur. [I. 932] Aanvankelijk is de Lahringse h.b.s. voor Anton Wachter een gehaat en ontoegankelijk gebouw, dat in de openingszinnen van Terug tot Ina Damman zo beschreven wordt: Het had niet eens een portiek, zo plat was het. Niets vond er houvast, alles zou er afgegleden zijn, te pletter op de lange, rode, ingesleten stoep. Bijna leek het, alsof een van de drie dimensies zoek was geraakt, en met die ene dimensie alles wat een grijsgekalkte steenklomp een voor mensen bewoonbaar huis doet zijn. [ID. 7] | |||||||||
[pagina 4]
| |||||||||
Maar nadat Anton aan het begin van zijn tweede jaar, Ina Damman voor het schoolgebouw heeft zien staan, heet het: Zijn hart klopte, ging er wat gebeuren?... [...] Nooit had de h.b.s. hem zo'n mooi gebouw toegeschenen, zo'n groot en betekenisvol gebouw... [ID. 72] Ook bepaalde attributen die bij de geliefde behoren, gaan delen in de liefde van de hoofdpersoon en krijgen haast de functie van een fetisj, zo het rode haar van Gilberte voor de jonge Marcel. Voor Anton Wachter zijn het de vlechten van Ina Damman, soms één soms twee, voltooid met één of twee strikken. Ook het witte mutsje van Ina wordt door zijn liefde voor haar betoverd, hij strijkt er wel eens haastig even langs als hij het op de kapstok ziet hangen. Een tweede belangrijke parallel in de liefde van de beide hoofdfiguren is dat de geliefde haar eigen ‘muzikale thema’ krijgt, dat de werking heeft van een ‘herkenningsmelodie’ in de meest letterlijke zin van het woord. Voor Swann, in wiens liefde voor Odette de liefdes van de narrateur hun voorafschaduwing krijgen, wordt dat de ‘petite phrase’ uit de sonate van Vinteuil. Ina Dammans muziek is de menuet in dmajeur van Haydn. Mme Verdurin [...] indiquait [Swann] une place à côté d'Odette, le pianiste jouait, pour eux deux, la petite phrase de Vinteuil qui était comme l'air national de leur amour. [I. 218] In afwezigheid van de geliefde en vooral nadat de geliefde voorgoed verloren is, wordt zij met behulp van haar muzikale thema weer in herinnering geroepen. Et avant que Swann eût le temps de comprendre, et de se dire: ‘C'est la petite phrase de la sonate de Vinteuil, n'écoutons pas!’ tous ses souvenirs du temps où Odette était éprise de lui, et qu'il avait réussi jusqu'à ce jour à maintenir invisibles dans les profondeurs de son être, trompés par ce brusque rayon du temps d'amour qu'ils crurent revenu, s'étaient réveillés et, à tire-d'aile, étaient remontés lui chanter éperdument, sans pitié pour son infortune présente, les refrains oubliés du bonheur. [I. 345] | |||||||||
[pagina 5]
| |||||||||
dagen geleden was verschenen, neen, helemaal uit dat wonderbare begin, uit de tijd van Soer nog... Duidelijk zag hij haar, duidelijker dan dit hele jaar, duidelijker dan het andere jaar, overweldigend, - en toch zo kalm, zo koel... [KVV. 541/542] [ID. 198/199] De werkelijkheid stoot af, noch Prousts narrateur noch Anton Wachter zijn in staat er greep op te krijgen. Alleen met behulp van de bezielde ‘stomme getuigen’, met behulp van het ‘muzikale thema’, soms ook met behulp van levende getuigen, zijn de hoofdpersonen in staat zich de geliefde voor de geest te halen. Zoals Albertine omringd is door de ‘petite bande’, dat zijn de ‘jeunes filles en fleurs’ die met haar de zomer aan zee doorbrengen, zo is Ina Damman steeds in gezelschap van haar beide vriendinnetjes Nellie Huisman en Mies Averkamp. Soms gelukt het de hoofdpersoon alleen het gezicht van de geliefde op te roepen door zich eerst de gezichten van deze getuigen van zijn liefde te herinneren. Want zowel Marcel (die trouwens in de hele Recherche slechts éénmaal met name genoemd wordt en daarom in de regel met de term ‘narrateur’, de verteller wordt aangeduid) als Anton lijden eronder dat zij het gezicht van hun geliefde zich niet voor de geest kunnen halen. Tout le temps que j'étais loin de Gilberte, j'avais besoin de la voir, parce que cherchant sans cesse à me réprésenter son image, je finissais par ne plus y réussir, et par ne plus savoir à quoi correspondait mon amour. [I. 400] Hoe begerenswaardig de werkelijkheid ook is en hoezeer het leven van de narrateur en Anton Wachter ook beheerst wordt door het streven naar toegang tot en in bezitname van die werkelijkheid, zodra de geliefde lijfelijk aanwezig is, valt de werkelijkheid tegen en veroorzaakt een gevoel van teleurstelling. Ma déception était grande. [...] ‘C'est cela, ce n'est que cela, Mme de Guermantes!’, disait la mine attentive et étonnée avec laquelle je contemplais cette image qui naturellement n'avait aucun rapport avec celles qui, sous le même nom de Guermantes, étaient apparues tant de fois dans mes songes, puisque, elle, [...] était si réelle que tout, jusqu'à ce petit bouton qui s'enflammait du coin du nez, certifiait son assujettissement aux lois de la vie, [...]. [I. 174] | |||||||||
[pagina 6]
| |||||||||
De ontoegankelijkheid van de werkelijkheid, het onvermogen de werkelijkheid in bezit te nemen en teleurstelling over de werkelijkheid, ze leiden ertoe dat zowel de narrateur van Prousts Recherche als Vestdijks Anton Wachter afstand doen van de werkelijkheid en tot de ontdekking komen van een andere kracht in zichzelf, de kracht van de verbeelding, die hen in staat stelt de werkelijkheid op te roepen op ieder gewenst moment en daardoor de werkelijkheid op zichzelf in feite overbodig maakt. De ‘onopzettelijke herinnering’ komt hierbij de hoofdfiguur te hulp. Dat het hier om een puur proustiaans thema gaat, hoeft wel niet aan de hand van citaten bewezen. Met betrekking tot deze passage sprak Vestdijk zelf bovendien tegenover Gregoor van ‘navolging’ en ‘invloed’ van Proust. Zelfs wie het werk van Proust niet kent, weet vaak van de beroemde Madeleine-passage, waarin de narrateur voor het eerst kennismaakt met het fenomeen van de ‘mémoire involontaire’. Door de smaak van een in lindebloesemthee gedoopt Madeleine-koekje wordt hij, als bij toverslag, terugverplaatst naar het Combray van zijn jeugdjaren. Deze onvrijwillige herinneringen openbaren zich door middel van smaak, geur of geluid en ze doen zich in A la recherche du temps perdu nog vele malen voor. Ze vormen het mechanisme waardoor het hervinden van de verloren tijd mogelijk wordt gemaakt. Een jaar nadat zij de verbintenis met hem verbroken heeft, vindt Anton Wachter Ina Damman terug, tijdens hetzelfde schoolreisje dat hij nu met Marie van den Boogaard, ‘surrogaat voor Ina Damman’, maakt. De geur van het koolzaadveldje dat zij weer passeren in combinatie met de muziek van Haydn die opklinkt uit de zoemende fietswielen doen hem tot haar terugkeren. In de trein naar huis, na afloop van het fietstochtje, roept hij haar opnieuw voor zich op, nu door middel van de ‘stomme getuigen’ van zijn liefde, de bezielde omgeving van de Singelbrug, de Stadstuin en tenslotte het station van Lahringen waarheen hij haar zo vaak heeft begeleid; de geur van stoom afkomstig van de trein doet de rest. Maar daar verscheen ze al. In lasthouding, rechterarm en schouder hoog boven haar schooltas, haar hoofd wat schuin, stapte ze op hem af, met het witte mutsje, met de vlechten (éen of twee, vergeet dat niet) en het bleke gezicht met de iets uitstekende jukbeenderen, dat nergens moeite voor behoefde te doen, niet voor de lichte spot om haar mond, niet voor het koele ogenblauw. Ja, zo | |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
was ze: Ina Damman. Ze was niet bang. Zo rustig was dat gezicht. Nu glimlachte ze, wat verlegen, afwachtend, ironisch. Nu was ze helemaal bij hem. Nu nam hij de tas... [ID. 210] Even koestert hij nog de hoop dat hij op het station ook de werkelijke Ina Damman toch nog zal ontmoeten, maar direct besluit hij: ‘Maar het was niet nodig, - nooit zou het meer nodig wezen’. ‘Terug’, zal hij thuisgekomen in zijn bruine ‘Note Book’ noteren, het markeert de geboorte van de schrijver in de jonge Anton Wachter, die de werkelijkheid voortaan niet meer nodig heeft om ‘trouw te blijven aan iets dat hij verloren had, - aan iets dat hij nooit had bezeten’. [ID 211] Zoals de kleine Gilberte voor Prousts narrateur haar pendante krijgt in de volwassen Albertine, zo krijgt de scholiere Ina Damman haar pendante in de studente Anna Heldering, die Anton Wachter in het laatste jaar van zijn studie medicijnen in Amsterdam leert kennen. Zoals de narrateur verliefd wordt op Gilberte bij de eerste glimp die hij van dit roodharig meisje opvangt en Anton zijn liefde voor Ina Damman opvat op het ogenblik dat hij haar voor het eerst voor de deur van de h.b.s. ziet staan, zo vat ook de ouderejaars student Anton Wachter als bij toverslag zijn genegenheid voor Anna Heldering op zodra zij in de collegezaal verschijnt. In al deze gevallen is het niet teveel gezegd om te spreken van een ware ‘apparition’, een ‘verschijning’. Op een ochtend, slaperig naar behoren, staarde hij, terwijl de collegezaal volliep, naar hoger gelegen rijen dan zijn gewoonte was, naar zeer hoog gelegene zelfs, en naar het blauwige licht, dat daar door de ramen naar binnen viel. Daaronder stortte het amfitheater naar omlaag, en de bezoekers stortten mee, in een veel langzamer tempo. [...] ‘Zijn hart klopte, ging er wat gebeuren?...’, zo vraagt Anton Wachter zich af op de eerste aanblik van Ina Damman en zo vergaat het hem ook nu weer. Net als indertijd op de h.b.s. hoort hij medestudenten uit om erachter te komen wie het betreffende meisje is, en weer krijgt de naam een magische klank. | |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
‘Dat is Anna Heldering’. Ook deze geliefde krijgt haar eigen ‘muzikale thema’, haar herkenningsmelodie, die wordt tot een ‘air national de leur amour’. Zij was een veelbelovend fantoom, meer niet. Fonetisch werd zij alleen nog maar vertegenwoordigd door het tweede koor uit Bachs cantate Wachet auf, die hij een half jaar tevoren in het Concertgebouw had gehoord, en waarvan hij de melodie der strijkersbegeleiding nooit had kunnen vergeten. Dit was ‘haar muziek’. [LK. 165] Wat het witte mutsje van Ina Damman voor Anton Wachter betekende, wordt overgenomen door het rode hoedje dat Anna Heldering draagt. En ook de omgeving waarin zij vertoeft wordt weer door zijn liefde bezield. Wel was hij zich altijd bewust van het bestaan van het huis waar zij woonde, van de onbekende ruimten, die met de straat voeling hielden, en die dit onveranderlijke deden op een helemaal niet onheilspellende, soms haast feestelijke manier. [LK. 261] Maar welke pogingen hij ook doet, weer is er de wanhoop omdat hij er niet in slaagt haar gezicht voor de geest te halen: Veel méér hield hem bezig, dat hij haar gezicht nooit duidelijk voor zich zag, zodat zij meer de allures had van een gesluierde vrouw, of een omsluierd beeld, dan van iemand die hij tot iedere prijs zou moeten herkennen. Ook buiten het visioen was dit zo: haar gezicht was nooit scherper dan een betekenisvolle vlek, hoezeer hij zich met de oude, beproefde middelen ook inspande. In de liefde scheen men niet te evolueren, want de moeite, die hij met Ina Damman had gehad in dit opzicht, scheen hij evenzeer trouw te moeten blijven als Ina Damman zelf. [LK. 265] Anton Wachter evolueert niet in de liefde omdat hij nu eenmaal tot diegenen behoort voor wie de werkelijkheid zich niet toegankelijk verklaart, Anna Heldering is voor hem daarom als geliefde net zo onbereikbaar als Ina Damman dat was. Hij was de mindere, bij voorbaat. Niet als smekeling der liefde, niet op sociale ladders, in theologische waardigheden of studentikoze onwaardigheden, niet gemeten aan de hoge, statig professorale sfeer die haar omzweefde, klinkende ruimten vol uitgelezen academische geesten suggerérend, moeilijk toegankelijk, toch niet geheel ontoegankelijk, - maar uitsluitend naar de kracht der persoonlijkheid. [LK. 209] | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
Als hij resoluut het besluit neemt om naar haar toe te gaan, kan het dan ook weer niet anders of deze confrontatie met de werkelijkheid, met de geliefde, loopt op een teleurstelling uit. In de tram terug naar huis realiseert Anton zich dat al. Maar reeds in de tram, die hij toch maar genomen had, merkte hij, dat de tevredenheid verminderde, uiteenstoof, langs minuscule weggetjes en gaatjes wegruiste, als in een zandloper. Minder tevreden over zichzelf, - kleine vlekjes in zijn optreden, - speelt u mooi piano? ja juffrouw, prachtig, - onzin om over zo'n makkelijk bezoek zo zelfvoldaan te zijn, - maar ook over háár minder tevreden, hetgeen zich uitte in geheime teleurstellingen, die op alles en nog wat betrekking hadden, en nooit op het wezenlijke, het grote, zijn liefde zelf. Die liefde bleef als een helder licht haar stralen uitzenden over een donkere zee van uiterst kleine golfjes teleurstelling. En hoe meer teleurstelling, teleurstellinkjes, des te meer verlangen om door middel van dat licht ook de donkere zee in iets lichtends te veranderen, - des te meer verlangen om haar terug te zien. En in dat opzicht is Anton Wachter wel gegroeid. Heeft hij er jaren over gedaan om tot het besef te komen dat Ina Damman voor hem onbereikbaar en daardoor bij voorbaat al verloren was, nu voltrekt zich het proces veel sneller. Hij laat het bij dit eerste en enige bezoek aan Anna Heldering. Hij onderneemt niet alleen geen enkele poging meer om opnieuw met haar in contact te komen, hij doet nu zèlf afstand van haar, wetend dat ook deze keer de werkelijkheid toch niet voor hem is weggelegd. Zelfs overpeinst hij al wat hij tegen haar zal zeggen mocht zij hem om een verklaring vragen. ‘Ik ben niet bij je teruggekomen, omdat ik zo beter van je kan houden [...] De eeuwigheid heeft ons voor elkaar bestemd, daar valt niet aan te tornen. Een liefde zoals ik voel wordt altijd beantwoord, maar alleen buiten de tijd; binnen de tijd geef je niets om me’. [LK. 259/260] Zijn korte liefde voor Anna Heldering en de vrijwillige afstand die hij van haar doet, zijn de voltooiing van een proces dat reeds in de periode met Ina Damman had ingezet: te komen tot het besef dat hij afstand moet doen van een liefde in de werkelijkheid voor het vermogen de geliefde op ieder gewenst moment in zijn verbeelding op te kunnen roepen. In een volledige bevrijding van zijn gehele wezen nam hij kennis van dit meisje, dat hem gezonden was om hem een levensperiode te helpen afsluiten, en dat nu al verder zweefde, hem voor, door onformuleerbare zalen en hemelen, waar hij haar niet meer kon volgen. Want ook dit wist hij: dit was heerlijk, dit | |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
was onherhaalbaar en onvergetelijk, maar had in waarheid al niets meer met het meisje zelf te maken, dat achter de maan verdwenen was en aan hem de wijde wereld overliet. Háár wijdheid, daarachter, en zijn eigen wijdheid, daartegenover, hier gewoon op de Amstel, waar met één lettervervanging een oude hoofdstad naar was genoemd: dat was weer diezelfde constellatie: Ram tegenover Weegschaal, onverzoenlijk en verzoend, - en laat ze nu maar gaan, dacht hij, terwijl hij stilstond en de maan zich tot zijn gewone proporties zag sluiten, - nu kan ze gaan, om later weer terug te komen, in welke vorm dan ook, - verdaagd tot de volgende keer. [LK. 269/270] Die vorm, voor Anton Wachter = Simon Vestdijk is het de literatuur geworden. Markeerde het woord terug aan het slot van Terug tot Ina Damman, de roman die hij als ondertitel ‘De geschiedenis van een talent’ meegaf, de geboorte van de schrijver Simon Vestdijk, met de zin: ‘nu kan ze gaan, om later weer terug te komen, in welke vorm dan ook’ in zijn roman De laatste kans is de keuze van Vestdijk voor het schrijverschap voorgoed gemaakt. Het is een keuze ‘voorgoed en eenzijdig voor het talent [...] desnoods dan bij een volkomen minderwaardige persoonlijkheid’, zoals hij het in de brievenroman Heden ik, morgen gij in 1934 nog eens tegenover Marsman formuleert. Het is dezelfde keuze die de narrateur = Marcel Proust aan het slot van zijn A la recherche du temps perdu maakt. La grandeur de l'art véritable, [...] c'était de retrouver, de ressaisir, de nous faire connaître cette réalité loin de laquelle nous vivons, de laquelle nous écartons de plus en plus au fur et à mesur que prend plus d'épaisseur et d'imperméabilité la connaissance conventionelle que nous lui substituons, cette réalité que nous risquérions fort de mourir sans avoir connue, et qui est tout simplement notre vie. La vraie vie, la vie enfin découverte et éclaircie, la seule vie par conséquent réellement vécue, c'est la littérature;... [III. 895] Het is de herkenning van deze ‘verwantschap’ die ongetwijfeld bij Vestdijk de ‘diep gaande schok’ heeft veroorzaakt toen hij Proust las en waarover hij in de brief aan Plessen spreekt. Geen wonder dan ook dat van de lezing van de Recherche voor hem ‘de aandrift’, de ‘impuls’ uitging om zijn ‘eigen autobiografie’ Kind tussen vier vrouwen te schrijven. Maar dat was in 1932/33, zijn eerste kennismaking met Proust had al eerder plaatsgevonden en wel in datzelfde laatste jaar van zijn medicijnenstudie, 1927. In deze periode van zijn ‘laatste kans’ Anna Heldering leert Anton Wachter ook de laatste vriend van zijn adolescententijd kennen, Bob Neumann, aan wie bijna het gehele derde deel van deze roman, met de titel ‘De verbeeldingen’, is gewijd. Het is Bob Neumann, een erudiete dilettant, die behalve dat hij tekent, musiceert en componeert, ook | |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
schrijft en over een enorme belezenheid beschikt, die hem op het werk van Marcel Proust wijst. Vooral over Franse literatuur, waar hij nooit veel aan gedaan had, moest Neumann steeds weer opnieuw vertellen, en het had wel iets verrassends, toen eindelijk dan toch één onbetwijfelbaar groot man uit de bus kwam: Proust. ‘Dat is eigenlijk de enige romancier die we hebben’, verklaarde Neumann, waarop hij Anton waarschuwde voor de lengte van Proust. Zelf had hij het nooit verder gebracht dan de eerste twee delen. [LK. 238/239] Hij leent Anton de twee delen van A la recherche du temps perdu, maar deze is, hoewel onder de indruk, nog niet geheel aan de lezing van het werk toe en hij brengt ze dan ook kort voor zijn eindexamen en zijn vertrek uit Amsterdam aan Neumann terug. Maar hij wist zeker, dat hij alle deeltjes van de dode Proust later nog eens zou lezen, en wanneer hij in de volzinnen onderdook, voelde hij zich als een zwemmer aan het strand, die zich niet voorbereidt voor het overzwemmen van het Kanaal, maar die weet, dat in het leven het een tot het ander leidt, en dat het andere nooit is tegen te houden. [LK. 276] Vestdijk heeft Proust inderdaad herlezen en wel in de laatste periode van 1932, in de eerste maanden van 1933 schrijft hij in één ruk zijn 900 dichtbeschreven cahiervellen tellende manuscript Kind tussen vier vrouwen. Bijna dertig jaar later komt hij tot de voltooiing van zijn eigen ‘recherche’, de achtdelige Anton Wachter-cyclus, waarin hij zijn eigen leven tot aan het begin van zijn schrijverschap heeft vastgelegd. Niet alleen zijn liefdes Ina Damman en Anna Heldering, ook zijn ‘enige vriend’ Bob Neumann hebben daarin hun ‘vorm’ gekregen, die van romanfiguren. Voor Bob Neumann stond de Amsterdamse kunstenaar van joods-Duitse herkomst Bob Hanf model en in het 24ste nummer van De EngelbewaarderGa naar eindnoot10. heb ik geprobeerd de persoonlijkheid en het leven van deze ‘goedhartige Mefisto’ zoals Vestdijk hem in De laatste kans noemt, te traceren. Ik ben ervan overtuigd dat het diepgaande portret dat Vestdijk van hem in De laatste kans heeft gegeven, hem heeft terugverplaatst naar de periode waarin hij met Bob Hanf en via hem met het werk van Marcel Proust kennismaakte. Wie weet heeft hij in de periode dat hij zijn laatste Anton Wachterroman schreef, ook A la recherche du temps perdu weer eens uit de kast genomen. In elk geval meen ik dat deze terugverplaatsing in de tijd, die hem ook weer intensief met de Ina Dammanperiode confronteerde, er de oorzaak van is dat hij in De laatste kans een aantal proustiaanse thema's en wendingen weer heeft opgenomen, zoals ik die hiervoor heb aangegeven. | |||||||||
[pagina 12]
| |||||||||
Het terugbrengen van de boeken van Proust wordt tegelijkertijd een afscheid van Bob Neumann omdat Anton Wachter na zijn examen uit Amsterdam zal vertrekken. Die laatste avond praten ze samen nog weer eens veel, over de literatuur en over schrijven. Even komt nog het plan op om samen, onder het pseudonym Bob Wachter, een roman te schrijven. ‘Nou, we zullen wel zien’, zei Neumann. Op dezelfde wijze neemt de narrateur aan het eind van A la recherche du temps perdu zich voor zich aan het schrijven van een roman te zetten, waarvan hij eerder al beseft heeft dat die niet anders kan gaan dan over zijn eigen leven: ‘Et je compris que tous ces matériaux de l'oeuvre littéraire, c'était ma vie passée’. Alors, je pensai tout d'un coup que si j'avais encore la force d'accomplir mon oeuvre, cette matinée [...] m'avait, ajourd'hui même, donné à la fois l'idée de mon oeuvre et la crainte de ne pouvoir la réaliser...’ [III. 1044/1045] Een hele belangrijke overeenkomst tussen de roman A la recherche du temps perdu van Marcel Proust en Simon Vestdijks biografie zoals hij die heeft neergelegd in de Anton Wachterreeks, vormt de structuur van beide, die retrospectief is. De karakterisering door Abrams van A la recherche gaat ook op voor de Anton Wachtercyclus: ‘and it ends [...] with the event to which all the huge work has been pointing - the event of its own beginning’. Beide romans eindigen met het plan om de roman te gaan schrijven. Typerend is in dit verband, wat Gregoor als eerste heeft gezien, het gewijzigde motto dat Vestdijk aan zijn manuscript Kind tussen vier vrouwen heeft meegegeven. Aanvankelijk koos hij daarvoor een citaat van Charles Péguy dat luidt: ‘Rien n'est mystérieux comme ils sourdes préparations qui attendait l'homme au seuil de toute vie. Tout est joué avant que nous ayons douze ans’. Later heeft Vestdijk dat vervangen door dit citaat uit het zevende deel van de Recherche, Albertine disparue: Il me faudrait comme un voyageur qui revient par la même route au point d'où il est parti, traverser en sens inverse tous les sentiments par lesquels j'avais passé avant d'arriver à mon grand amour.Ga naar eindnoot11. | |||||||||
[pagina 13]
| |||||||||
Gebruikte afkortingen en edities
Een artikel met correcties en aanvullingen op de relatie tussen Simon Vestdijk en Bob Hanf, als beschreven in het Engelbewaarder-nummer over Bob Hanf, is in voorbereiding. |
|