soldaat. Juist de verschillende niveaus waarop de personages in Mnemosyne zich bewegen, maakt het mogelijk de wisselwerking én het verschil tussen goden- en mensenwereld te laten zien. Wie, zoals Cornets, geen onderscheid maakt tussen god en mens, doet geen recht aan de in dit epos zo belangrijke tegenstelling tussen hoog en laag.
Op deze plaats in het gedicht is er dus geen sprake van hybris bij de student. In de achtste zang maakt hij zich hier wél schuldig aan: hij eigent zich de hele schepping toe, herschept het al geschapene en stelt zich daardoor boven de goden, de oorspronkelijke scheppers. Deze overmoed wordt hem noodlottig, hij valt vanaf zijn door hemzelf geschapen hoogte te pletter.
Dat dit pas in de éen na laatste zang gebeurt en niet eerder heeft belangrijke consequenties voor het betoog van Cornets. Zoals ik al eerder schreef, dienen de goden (of planeten) om de fasen in het ontwikkelingsproces van de student aan te geven. De opeenvolging van goden bepaalt (determineert) hoe het de student zal vergaan en hun volgorde leidt onontkoombaar tot zijn hybris in zang VIII. Niet ‘iets in hem’ (1982:24) kiest voor hybris, hij kan niet anders. Op deze hybris volgt, ook weer noodzakelijkerwijs, de straf die tot zijn dood leidt. En zelfs deze straf heeft hij nodig: pas als hij stervende is komt de student tot de ware berusting, bereikt hij het ideaal van de mystisch-introspectieve mens uit Vestdijks De toekomst der religie, hij wordt één met het al.
Van ‘determinisme en contingentie’ is dus geen sprake. Als de levensloop van de student al volkomen gedetermineerd is is de hybris dat óok. De hybris is geen breekpunt maar een gevolg. De mogelijkheid om een andere richting uit te gaan dan je lotsontwerp van je vergt, kan niet, zoals Cornets beweert, door de hybris geschapen worden. De hybris is niets anders dan een gevolg van alle tot dan toe gemaakte keuzes. De hybristheorie hoeft niet te worden gered, hybris heeft niets te maken met een onberedeneerde keuze.
Voor het beslissende moment in de levensloop van Hercules, Schiltkamp of Leroy zal een andere verklaring gevonden moeten worden. De opmerking van Cornets dat een mens, wil hij in zijn totaliteit mens zijn, ook zijn eigen ontkenning moet kunnen zijn, wat ook geldt voor astrologische bepaaldheid, geeft wellicht beter aan in welke richting gezocht moet worden.