| |
| |
| |
Nol Gregoor | Het biografiese en de Vestdijk kroniek
Ik herinner mij nog goed de avond waarop een redaktieraad van ‘Adviserende medewerkers’ werd ingesteld.
U kunt deze typografiese vlakversiering vinden aan de binnenkant van de Vestdijk kroniek, waar de namen als een overbodig aanhangsel gegroepeerd staan tussen de vette koppen van Redaktie en Redaktiesekretaresse.
Het begon zo veelbelovend en voor mij zelfs onvergetelijk, die avond dat wij werden ingesteld. Ik zou die dag na een weekje Londen naar huis terug varen, en nooit tevoren is de aankomst bij de Hoek van Holland zo weldadig geweest!
Na zes uren hangerig dobberen en deinen, wachtte mij na de douane kontrôle op het perron een vrouwelijk bestuurslid van de Vestdijkkring, om mij in haar auto naar de samenkomst in Rotterdam te rijden. Naast haar plaatsnemend, werd ik geïnformeerd - nee, niet over die adviesraad - over een picnicmand die op de achterbank stond en alles bevatte wat een verpieterd Engelandvaarder weer kan opkrikken tot een aanvaardbaar vergaderniveau: gekookte eieren, harde en zachte broodjes met kaas, ham en ander beleg, een appel, een banaan, een thermosfles met sterke hete koffie. Dat dit alles speciaal voor mij bedacht en bereid was, vervulde me, nog nadeinend op die zes uur lange golfslag, met een behaaglijke loomheid en een warm gonshoofd dat bereid was op alles ja te zeggen; iets waar ik anders niet zo gauw toe kom. Een overhaast huwelijksaanzoek op die voorbank, Vestdijk zou het, met een snelle blik op de picnicmand, volledig hebben begrepen en goedgekeurd. Maar voor zoiets was ik het vrouwelijk bestuurslid toch te goedgezind.
Na zo'n droomrit door invallend duister, moet de aankomst op een vergaderadres hachelijk heten. Maar ook dát bleek prima verzorgd en in stijl: een gastvrij ruim huis met aardige bewoners, in de woonkamer de genoeglijke sfeer van vele schemerlampjes en in kring de tot adviseren in staat geachte Vestdijkingewijden. Moeilijk alleen even, tussen zovelen het nog zo verwarmende beeld van de autorit niet ongehinderd te kunnen vasthouden. Drank helpt dan een beetje. En wij waren ook - zo leek het toen - niet voor niets bij elkaar gekomen. Er waren plannen en er wachten grote en kleine taken. De Vestdijk kroniek moest voor bijdragen
| |
| |
van diverse aard toegankelijk zijn en toch ‘op niveau’ blijven. Vandaar de opzet van een krities zowel als deskundig meeleescollege ter advisering van de verantwoordelijke redaktie. Een schematiese indeling in sektoren lag voor de hand, zij het uiteraard niet exclusief: Martin Hartkamp als het over Vestdijks poëzie ging, allicht; Nol Gregoor voor de eerste vier Anton Wachter romans, Hans Visser voor de Amsterdamse Anton Wachters en de documentatie in ruimere zin. Daarmee mocht niet gedraald worden; wie was nog bereikbaar van Vestdijk's tijdgenoten? Het ging om bejaarde en hoogbejaarde mensen. Er moest dringend eens een Vestdijk-biografie komen; dat vereiste, ondanks de onvermijdelijke voorlopigheid daarvan, een grondige en degelijke voorbereiding. En dan nog gericht op de vele, vaak uiteenlopende terreinen waarop duivelskunstenaar Vestdijk aktief was geweest. Geen tijd te verliezen!
Het leek een welbestede en veelbelovende samenkomst. Met maar geringe meningsverschillen en een waardevolle eensgezindheid van de adviesraad-leden, die nu rijp waren om in groep en afzonderlijk op de binnenflap van de Vestdijk kroniek te worden afgedrukt.
Welnu. Als het de overige leden van die raad vergaan is zoals het mij is vergaan (‘zij kwamen nooit meer saam’) dan is het bij goede voornemens en die typografiese farce gebleven. Nog nooit is van redaktie-zijde een artikel, Anton Wachter betreffende, vooraf aan mij ter kennisneming en advisering voorgelegd. Elke lezer van de Vestdijk kroniek heeft het volste recht, mij voor publikaties mede verantwoordelijk te stellen; het is de grondslag waarop een adviesraad berust, het is de reden waarom mijn naam op de binnenflap staat afgedrukt. Maar het is een lachertje, een gewichtigdoenerij, dat helemaal niets voorstelt. Zo hol als een lege picnicmand.
Met dit alles wil niet gezegd zijn, dat de belangen van de Vestdijk-studie en daarmee van de kronieklezer, nu zo ernstig zijn geschaad. De ‘adviserende medewerkers’ die niet adviseren, zijn echt de enigen niet die wat intensiever en gedocumenteerder op aspekten van Vestdijk's omvangrijke oeuvre zijn ingegaan.
Maar wel meen ik - en op goede gronden - bezwaar te mogen maken tegen het niet ten uitvoer brengen van een principe dat aan mij en de andere adviesraad-leden als zeer functioneel is voorgelegd en op die basis ook werd aanvaard.
| |
| |
Ik zou daar geen letter over geschreven hebben, als dat functionele niet meer dan een overschatte en in de praktijk niet werkzame opvatting zou geweest zijn. Maar het gaat, als het een artikel over Vestdijk's poëzie zou betreffen - ik kies maar een voorbeeld - niet uitsluitend en zelfs niet hoofdzakelijk om hetgeen b.v. adviesmedewerker Martin Hartkamp daar tegenin zou willen brengen. Dat kan hij, desgewenst of desgevraagd, in een artikel van zijn hand ook afzonderlijk wel inbrengen. Van niet te onderschatten belang is echter, dat Martin Hartkamp door zijn zo grondige occupatie met de gedichten van Vestdijk, nog vóór publikatie van zo'n bijdrage, in staat wordt gesteld feitelijke onjuistheden, van welke aard ook, te corrigeren, of aanvullingen te geven in de gevallen waar hij zich beter of ruimer geïnformeerd weet.
Ik acht de Vestdijk kroniek er allerminst mee gebaat, dat zoiets als een lik-op-stuk karakter de inhoud gaat bepalen. Zo de adviesraad ergens voor is opgezet, dan toch voornamelijk om dit soort schrijverij overbodig te maken. Waarmee ik uiteraard niet doel op een discussie die de inzet van tegenstrijdige opvattingen waard is.
De rechtstreekse aanleiding tot dit artikel is de bijdrage van Hans Visser: ‘Vrouwen in het leven en het werk van Vestdijk’, in de Vestdijk kroniek nr. 32 van juni-september 1981.
Laat ik voorop stellen: ik behoor tot de hopelijk velen die een hoge waardering hebben voor de toewijding waarmee Hans Visser dit arbeidsintensieve onderzoekwerk doet. Ik heb het indertijd kunnen doen in een periode waarin met zoveel mensen die Vestdijk hadden gekend nog te praten was en ik had, op maar enkele meters afstand, Vestdijk-zelf als krities adviseur en eerste ingewijde in gevallen van twijfel. En daarbij, ik had een beperkt gebied gekozen voor mijn onderzoek. Als iets mij doet beseffen voor welke opgave Hans Visser zich gesteld ziet, dan wel de veeleisende taak waarvoor ik mij, onder zoveel gunstiger omstandigheden, geplaatst zag. Wie zegt: ‘Wij verwachten van jou de grote Vestdijkbiografie’, heeft er zich geen voorstelling van gemaakt wat daarvoor komt kijken. Het documentaire werk van Visser, het gebeurt in het zich snel versmallende gebied van wat nog achterhaalbaar is; het gebeurt dus eigenlijk te laat, met de vele risico's die daarmee samenhangen. Maar het gebeurt. Wie brengt zo'n inzet op? Geen Vestdijkbiografie zal het ooit kunnen stellen zonder het nu al indrukwekkend vele dat door Visser is
| |
| |
bijeengebracht. Gesneer naar Visser op grond van fouten of vergissingen op onderdelen, op kleine en vaak uit overbelasting ontstane vergrijpen tegen de literaire conventies, het zijn arrogante kleinzieligheden. Visser mag van de Vestdijkkring verwachten dat zij hem rugdekking geeft bij zijn moeilijke documentatiewerk, waarbij vaak om medewerking verzocht wordt in aangelegenheden die de betrokkene een leven lang als behorend tot zijn of haar privé-domein heeft beschouwd. Niet iedereen leeft met de gedachte aan de grote Vestdijkbiografie in het achterhoofd. Maar het is wél Visser's enige alibi; een alibi waarvoor hij moet kunnen verwijzen naar de in Vestdijk geïnteresseerde lezer van nu en in de toekomst. Vanuit dit inzicht vervult Hans Visser zijn opdracht. Van de Vestdijkkring.
Maar. Maar. Zo'n op zichzelf waardevolle bijdrage als van Hans Visser in V.K. no. 32, die met de titel ‘Vrouwen in het leven en het werk van Vestdijk’ zowel naar omvang als inhoud in veel te ruime contouren hangt (een titel die bovendien met ‘vrouwen in het leven’ en de verwijzing naar Vestdijk, de ongewilde en daardoor ook zo amusante variante geeft op De dokter en het lichte meisje), zo'n bijdrage zou nu eerst eens aan de ‘adviserende medewerkers’ moeten zijn voorgelegd.
Men mag de Vestdijk kroniek, en in 't bijzonder zo'n speciale aflevering, toch zien als een voor verdere studie te raadplegen tijdschrift, waarin b.v. een zonder enig voorbehoud gegeven informatie: Ruurtje Tuinhout-Krijtenburg (Janke uit de Anton Wachter cyclus) als een serieus te nemen onthulling dient te worden beschouwd. Nu weet ik niets van of over Ruurtje Tuinhout- Krijtenburg, behoudens met absolute zekerheid dat zij niet Vestdijk's model voor Janke is geweest. Daar kom ik zo nog uitvoeriger op terug. In de droeve weken dat de film van Vestdijk's De Koperen tuin over het scherm rolde, over het scherm spoelde mag ik wel zeggen, want geen Vestdijklezer wist nog waar méér gehuild werd, vóór het scherm of óp het scherm, kwam de Vestdijk kroniek uit met een fraai themanummer over deze ook bij Vestdijk favoriete roman. De ‘biografiese’ gevolgen van al die aandacht waren ernstig. Uit allerlei struiken en bosjes in en om die vermaarde tuin sprongen overjarige nymfen te voorschijn die beweerden op een aanvallige leeftijd Vestdijk's model voor de onvergetelijke Trix te zijn geweest. Ik heb vaak gedacht (O ja, ook vroeger wel): maak van de ‘beroemde’ schrijver Vestdijk een man die gefraudeerd heeft, bajesklant, fout in de oorlog, drugverslaafde en wel- | |
| |
aan, niemand heeft hem van nabij gekend: herinneringsbeelden, ze zijn uitgewist en er springt geen ersatz-Trix, wel of niet van koper, meer uit de struiken.
Daarom, het waardemerk van de biograaf hoort niet zijn onthullingsdrift, maar zijn voorbehoud te zijn. De hemel beware ons voor de biograaf die aan het aarzelend uitgesproken zinnetje ‘ik geloof dat ik hem een keer gezien heb, met een pet op’, al genoeg heeft om ‘biografies’ vast te leggen ‘Hij droeg altijd een pet’ of, ook heel mooi: ‘Men zag hem zelden blootshoofds’. En zoiets betreft dan nog maar de buitenkant van het hoofd.
In de Engelse literatuur heeft eens een overijverige biografe de naam bekend gemaakt van een man die Emily Brontë's model voor Heathcliff geweest zou zijn. Wuthering Heights verhaalt van een tragisch verlopende grote liefde en Emily Brontë, van wie geen enkele liefdesrelatie bekend is, moest dus een geheime liefde hebben gehad. De biografe, die boven een gedicht van Emily de naam van een man meende te hebben aangetroffen, maakte die openbaar: Emily's ‘minnaar’ was gevonden. Het bleek een vergissing die in de Engelse literatuur klassiek is geworden. Want zorgvuldig onderzoek wees uit, dat er niet ‘Louis Parensell’ maar Love's Farewell boven het gedicht stond; niet eens in het handschrift van Emily zelf, maar in een slordig neergeschreven notitie van Charlotte Brontë, die met haar eigenmachtige ingrepen in het werk van haar eerder overleden zuster, voor heilloze verwarringen heeft gezorgd. Nadien heeft geen biograaf zich het buitenkansje van deze even amusante als zielige vergissing laten ontgaan; tot in de laatste aan de Brontë's gewijde monografieën kan men het voorval aantreffen. Aangevuld met ‘vondsten’ als geheime ontmoetingen van Emily met een ‘dynamische jonge boerenknecht’ in een holte van de Yorkshire moors; een incest-verhouding met broer Branwell, of een lesbische dito met jongere zuster Anne. (Margaret Lane: ‘The druglike Brontë dream’, (1980). De formule: Emily schreef over een grote liefde, dus had ze een minnaar, wie? - is een formule die een al te gretige biograaf welhaast conditioneert voor zijn ‘vondst’. Het is deze instelling die als geen andere het verrichten van zuivere biografiese arbeid kan ondermijnen; de beoefenaar daarvan in de trechter van de begripsvernauwing kan voeren. Het kan niet de taak van de biograaf zijn, zó lichtvoetig en
lichtvaardig op weg te gaan naar de roman. Onthullingsdrift, kritiekloos bedreven, leidt tot ontwaarding van de biografie; zij
| |
| |
brengt op zich waardevolle gegevens binnen de troebele sfeer van de mythe vorming. Men mag veilig aannemen dat voor de correcties die op deze gebieden nuttig en werkzaam kunnen zijn, een tijdschrift à la de Vestdijk kroniek nog te bescheiden van omvang zou zijn. Maar nu denk ik uiteraard niet alleen maar aan de Vestdijkstudie.
Het is echter wél ten behoeve van de Vestdijkstudie, dat ik mij genoodzaakt zie, enkele correcties aan te brengen bij Hans Visser's bijdrage ‘Vrouwen in het leven en het werk van Vestdijk’. Liever ware het mij geweest, dit als adviserend medewerker in voorafgaand overleg met Hans Visser te kunnen doen, dus nog voor de publikatie in de Kroniek. Uit het voorgaande kan duidelijk zijn, dat ik, mits ook in praktijk gebracht, een adviesraad zeker niet overbodig acht.
Janke. Uit mondelinge mededeling van Vestdijk weet ik, dat zijn model voor Janke een dienstmeisje was dat Gerritje van der Zee heette, werkzaam bij het gezin Vestdijk toen het nog op de Harlingse Spekmarkt woonde.
In zijn eerste informatiebrief aan mij betreffende Kind tusschen vier vrouwen, had hij Janke genoemd als laatste van ‘een afdalende reeks’ en ‘min of meer symbolisch opgevat’, aangeduid als de ‘zuiver lichamelijke sexualiteit’.
Van geen geringe betekenis dus in een zich ontwikkelend jongensleven en ik heb dan ook nijver gespeurd naar nadere gegevens aangaande Gerritje van der Zee. Wat in mijn onderzoektijd, 1958-1959, te achterhalen viel was: Gerritje van der Zee, geboren 9 juni 1887 in de Friese gemeente Barradeel. Het is een gemeente bij Sexbyrum, gelegen tussen Franeker en Harlingen. Gehuwd met Hessel Posthuma, geboren te Harlingen op 8 mei 1887 (en, naar ik later vernam, op 11 november 1969 overleden te Leeuwarden). Beiden, Gerritje en Hessel, waren dus ruim tien jaren ouder dan jongenheer Simon Vestdijk. Gerritje moet dan ook, ten tijde van Sint Sebastiaan een piepjong dienstmeisje zijn geweest, niet veel ouder dan een schoolmeisje, zeker voor die tijd geen zeldzaamheid. Hessel werkte toen nog bij een slagerij op de Grote Breede Plaats. Maar hij bleek tot beter werk bekwaam; hij werd later administrateur bij de Algemene Friese Levensverzekering Mij. en verwierf zich zelfs een plaats in de Provinciale Staten van Friesland.
Toen ik mij indertijd met Hessel Posthuma telefonisch in verbinding
| |
| |
stelde teneinde wat meer over Gerritje en haar dienstje bij het Vestdijkgezin te vernemen, kreeg ik een driftige boze man aan de lijn, die mij toeblafte dat Vestdijk de goede naam van zijn overleden vrouw met zijn smerige verhaaltjes had belasterd, dat het allemaal gelogen was en dat die Vestdijk niets anders was dan een grote schoft. Ik was door dit antwoord op mijn verzoek, dat ik mij zo anders had voorgesteld, zó verbluft, dat ik geen andere tegenspraak wist dan: ‘meneer, u heeft het over een vriend van mij’. (Ik heb mij er altijd over verbaasd, dat ik in benarde situaties opeens iets deftigs in mijn spraakgebruik krijg). Het antwoord van de heer Posthuma was kort: ‘Als u zijn vriend bent, dan bent u net zo'n grote schoft’. En hij hing op. Het was forse taal, die ik moeilijker bij de Provinciale Staten van Friesland dan bij een slagerij kon thuisbrengen (keurslagers uitgezonderd). Maar perspectief voor een voortgezet onderzoek inzake Vestdijk's model voor Janke zat er duidelijk niet meer in. Ik had voor Simon Vestdijk en Lahringen ook zo graag een foto gehad van Gerritje, want daarmee zouden de vier vrouwen die voor de opgroeiende Simon Vestdijk van zoveel betekenis waren, volledig in beeld zijn gebracht. Ik heb nog wel eens overwogen, een poging te wagen bij Hessel Posthuma jr., toen burgemeester van Opsterland. Misschien was de jongere generatie Posthuma wat milder van opvatting ten aanzien van Vestdijk's werk. Het is er niet van gekomen.
Juffrouw Wouda. De foto is onmiskenbaar die van een lerares in een schoollokaal. Zij zou Vestdijk's model zijn geweest voor ‘juffrouw Welte’ uit de Anton Wachter-cyclus, onthult ons het foto-onderschrift. Dat kan best zo zijn; ik ken Hans Vissers's bron voor het thuisbrengen van ‘juffrouw Welte’ niet. Maar hoe kan hij met zoveel stelligheid achter Juffrouw Wouda's naam de onthulling doen: Aan haar droeg Vestdijk het in 1932 gepubliceerde gedicht De jonge leerares op, als daaronder dan het gedicht staat afgedrukt met de van Vestdijk afkomstige opdracht: Voor J.D.? De vermelding dat Vestdijk het gedicht aan Juffrouw Wouda opdroeg, is in elk geval niet juist; hij droeg het op aan J.D.. Waarmee niet gezegd wil zijn, dat het gedicht niet op die juffrouw Wouda kan zijn geschreven. Een gedenkboek van de Rijks Hogere Burgerschool te Leeuwarden vermeldt onder tijdelijke leerkrachten een Mej. G.T.L. Wouda, Fransch. Sept. '15. Op die datum begon ook een leerling uit Harlingen, Simon Vestdijk, aan zijn vierde H.B.S.-jaar.
Het gedicht De jonge leerares is nu niet bepaald een portret dat men aan
| |
| |
de lerares op wie het werd geschreven, zou opdragen.
- 'k Werd niet verliefd: voor d'r examen gezakt,
Kreeg ze van mij nog veel méer te verduren. -
Nee, daar zou ik toch óók liever Voor J.D. dan Voor juffrouw Wouda boven zetten. Waarmee ik maar zeggen wil, dat portret en opdracht hier niet samen te denken zijn.
Nettie Pott. Het brieffragment klopt; maar door mij geciteerd in Sneon en Snein? Ik weet niet eens wat dat betekent.
‘Willempje’. Op mijn verzoek heeft Vestdijk indertijd in mijn exemplaar van Vrouwendienst bij enkele gedichten de namen geschreven van personen die hem tot die verzen geïnspireerd hadden. Zo noteerde hij bij De onderbroken wandeling: Ida Müller, Duitsch dienstmeisje (niet Else Böhler) en bij Een vrouw: Ida Müller (vrije fantasie). Hoe beknopt dergelijke aanduidingen ook zijn, ze tonen Vestdijk's voorzorg, persoonsverwarringen te voorkomen. Het is dan ook niet zonder betekenis, dat hij bij geen van de notities Ida Müller met ‘Willempje’ in verband bracht, maar wel noteerde bij Ruil: ‘Willempje’ uit De dokter en het lichte meisje, en bij De uitgehuwde: ‘Willempje’.
Ik heb in mijn Vestdijk-foto-archief meerdere foto's van waarnemer Vestdijk en het doktersgezin in de duinen bij Noordwijk aan Zee, dd. 28 Sept. 1928. De twee die ik van ‘Willempje’ bezit, gelijken voortreffelijk op Vestdijk's beschrijving van haar en wel zó goed, dat ik denk dat Vestdijk ze toen op zijn schrijftafel voor zich had. Maar ‘Willempje’ lijkt beslist niet op de vrouw die voorkomt op de foto's uit Noordwijk. En als ik nog op mijn geheugen mag vertrouwen, dan is deze vrouw de echtgenote van de arts waar Vestdijk voor waarnam en de moeder van de gefotografeerde kinderen.
Simone Sechez. Initialen gebruiken voor een opdracht, kan m.i. moeilijk anders worden uitgelegd, dan dat de betrokkenen weten wie bedoeld wordt en aan verdere bekendmaking daarvan geen behoefte hebben, op welke gronden dan ook. Waarom Vestdijk dan de initialen S.E. gebruikt, waar men toch aannemen mag dat hij voor de naam Simone Sechez tweemaal de S zou gebruiken, vermag ik niet te doorgronden. Alweer niet.
Fré Bolderhey. Vestdijk's model voor Fré Bolderhey was niet het neefje Antoine Waterloo, die op blz. 61 met moeder Vestdijk, Simon en zijn zusje op de foto staat en die door toewijzing van de rol van Fré Bolderhey
| |
| |
toch echt té veel lasten op zijn nog zo jonge schouders gekregen zou hebben. Hij gold toch al als het zwarte schaap van de familie.
Model voor Fré Bolderhey was een neefje Margadant, waarmee, naar Vestdijk het summier uitdrukte, ‘iets dergelijks’ aan de hand was geweest. In zijn grote romanproductie heeft Vestdijk maar heel weinig markante gegevens over mensen ongebruikt gelaten. Maar het kiekje waarop het neefje Waterloo voorkomt, is door de toewijzing van Fré Bolderhey aan neefje Margadant (familienaam van grootmoeder Mulder-Margadant) allerminst nutteloos geworden. Want de jonge Waterloo stond weer wél model voor Philip Corvage uit Ivoren Wachters - ik neem aan dat het een vergissing van Hans Visser is geweest - en zelfs mocht hij model staan voor de jongere broer van Roodenhuis in Else Böhler. Het paste niet in Vestdijk's mensopvattingen, hem zijn schelmenstreken erg kwalijk te nemen. Ik heb hem nooit anders dan geämuseerd over de streken van dat neefje horen vertellen.
Ik trof nog iets heel merkwaardigs aan in dezelfde aflevering van de Vestdijk kroniek, maar dat vond ik niet in de bijdrage van Hans Visser, doch in het gesprek dat Loet Abell en Ria den Hartog met Mieke Vestdijk voerden. Het betreft een antwoord van Mieke Vestdijk op een vraag die verband hield met de Alpenreizen van Vestdijk, de berggebieden waar hij een grote voorkeur voor had. Na het memoreren daarvan door Mieke, volgt dan ook de voor de hand liggende vraag: ‘En dat is later weer terug te vinden in zijn werk, de indrukken die hij daar opdeed?’
Nog steeds kost het mij moeite, het antwoord dat Mieke daarop gaf, niet als een raadselachtig misverstand uit te leggen.
Wat zou de vraag nu anders kunnen beogen, dan nog eens te beklemtonen dat voor die en die roman Vestdijk's reisindrukken van grote betekenis zijn geweest. Maar, bij verrassing ongetwijfeld - en wat zou ik daarbij graag de gezichten van Loet en Ria hebben gezien! - boog Mieke Vestdijk's antwoord af in een totaal andere richting. Ze antwoordde: ‘Ja, later, in 1955 of daar in de buurt, heeft hij gehoord dat hij die reizen kon aftrekken van de belasting. Maar dan was hij ook zo dat hij dan vond dat hij inderdaad een boek moest schrijven waarin dat decor was gebruikt. Vandaar dat er vanaf die tijd heel regelmatig alpenromans zijn verschenen’.
Misschien ben ik tóch, in de loop der jaren, wat té veel naar de literaire
| |
| |
aspecten van Vestdijk's werk toegewend geweest om zonder grote innerlijke onzekerheid die plotselinge sprong naar de inkomstenbelasting te kunnen maken.
Mieke moet het dan ook maar aan mijn onvermogen wijten, onvermogen in dubbele betekenis, dat haar antwoord in zo hoge mate mijn fantasie vermocht te prikkelen. In mijn verbeelding zag ik een regelmatig (jaarlijks) in huize Vestdijk terugkerende korte scène, waarin ik Mieke in de hal een blauwe enveloppe zie openscheuren, om kort daarop, hees van verontwaardiging naar boven te roepen: ‘Simon, het is weer tijd voor een alpenroman’. Mensen mensen, wat een geluk dat ik die grote Vestdijkbiografie niet hoef te schrijven, met mijn ongezonde verbeeldingskracht. Maar wél hoop ik, dat een Neerlandicus zich niet laat afschrikken, want waar vind je zo'n schitterend onderwerp voor een dissertatie? Compleet met afdrukken van al die gruwelijke formulieren waarvoor de boekdrukkunst wordt misbruikt om belastingheffingen en zich verheffend alpengebergte onontwarbaar met elkaar te verbinden.
Nol Gregoor
Noot. Bij het schrijven van dit artikel was de bijdrage die Mieke Vestdijk onder de titel ‘Een kleine punt op de i van meneer Visser’, voor de Vestdijk kroniek schreef, mij nog onbekend. Ten aanzien van de neven van Vestdijk betekent dat een verdubbeling van de noodzakelijke rechtzetting, maar zowel voor het algemeen karakter van mijn artikel, als voor enkele kenmerkende toevoegingen bij de gegeven informatie, heb ik de neefjes maar niet geschrapt. De i van meneer Visser zou er toch niet kleiner van geworden zijn. N.G.
|
|