| |
| |
| |
[Nummer 33]
L.F. Abell en L.G. Abell-van Soest | In het voetspoor van Lucie door de Oberstdorfer bergen. ‘Een Alpenroman’ als touristische gids
‘Mijn reisgidsen zijn niet geschreven met het doel toeristen te lokken... Mijn gidsen zijn romans... Ze hebben mij doen kennismaken met plekken waar de schimmen rondwaren van schrijvers en romanfiguren: fantasiemensen, dubbelgangers van een of meer personen die werkelijk hebben geleefd. De ene keer valt de plek waar het zich allemaal heeft afgespeeld gemakkelijker te achterhalen dan de andere. Vaak geeft de schrijver het dorp een andere naam en vertekent hij geografie, gebeurtenissen en karakters in die mate dat hij met zijn hand op zijn hart kan verklaren dat iedere gelijkenis op toeval berust. Maar soms is de auteur zo concreet en doen zijn beschrijvingen zo nauwkeurig aan, dat de pelgrim kans heeft, de heilige plaatsen terug te vinden.’
Anton Haakman: Cesare Pavese.
Terug naar de heilige plaatsen.
Haagse Post 12-9-'81
| |
| |
Afb. 1. Oberstdorf im Allgäu, Gertesbad in de roman. Een klassiek Beiers Alpenstadje, met een witte kerk in het midden en een kabelbaan naar een hoge bergtop.
| |
Oberstdorf en omgeving.
Waar het zuidelijkste deel van Duitsland als een wig in Oostenrijk dringt - ten oosten van de Bodensee - ligt vlak bij de Oostenrijkse grens, het alpine Kurort Oberstdorf. Een klassiek Beiers alpenstadje, met een witte kerk in het midden, en een kabelbaan naar een hoge bergtop.
‘Een Alpenroman’ speelt in en vooral rond Oberstdorf. (Afb. 1) Het plaatsje Gertesbad uit de roman mag men gelijk stellen aan Oberstdorf. Wel heeft Vestdijk verschillende losse elementen van buitenaf in Oberstdorf geplaatst, zoals het hotel met de Rialtobrug uit Kufstein en de Kurgarten uit Berchtesgaden, maar deze ‘Fremdkörper’ zijn niet zo overheersend dat zij het beeld: ‘Gertesbad is Oberstdorf’ kunnen verstoren. - De omgeving van Gertesbad, waar Lucie haar bergtochten maakt, benadert de werkelijkheid nog dichter; die is, behoudens een
| |
| |
enkel niet essentiëel vreemd element, exact die van Oberstdorf: ‘het landschap is vrijwel nauwkeurig dat van Oberstdorf’, zegt Vestdijk in de flaptekst van de roman. In dit landschap, het Oberstdorfer Land, zullen wij Lucie's touristische wandelingen volgen, de tochten die zij maakt als onbekommerde Kurgast, in het eerste en het begin van het tweede deel van de roman.
Lucie is een van Vestdijks liefste scheppingen. Als hij (ook weer in de flaptekst) vertelt hoe zij in zijn brein vorm aanneemt, nadat hij de twee vrouwen die voor haar model stonden gezien had, - de één en profil, bij de Zugspitze, en de ander en face, op de Königssee - zegt hij: ‘Ik bleek mij geleidelijk aan met haar te identificeren, zodat zij mijn zusterziel werd, het liefste en flinkste mens dat ik ken. Ik stond steeds achter haar om haar te beschermen, en alle tranen die zij schreide, waren de mijne.’ Het kan geen ondankbare taak zijn de bergpaden te volgen waar Vestdijks zusterziel haar voet zette.
Zoals ieder Kurort van enige faam heeft ook Oberstdorf zijn plaatselijke gids. Het is A. Hofmann's Oberstdorf im Allgäu, ein Führer durch Ort und Landschaft, mit Spezialwegekarte 1:50.000. Het werk is in iedere boekhandel daar te koop, en nu al aan zijn dertigste druk. Vestdijk gebruikte deze Führer en wandelkaart toen hij Oberstdorf bezocht. Met behulp van de kaart (zie de schetskaart op blz. 12) en de gids blijkt het mogelijk de locaties in ‘Een Alpenroman’ te traceren. De door Vestdijk met stippeltjes aangegeven plaatsnamen in de roman: het ...dal, het ...meer, blijken met deze hulpmiddelen zo goed als volledig in te vullen. En de bergwandelingen van Lucie zijn tot in détails te volgen.
Maar alvorens we beginnen met een beschrijving van Lucie's wandelingen, nog een kort woord over de roman. Hoofdpersoon is de Nederlandse fabrikantenvrouw Lucie Ebbinge, lijdend aan een hartkwaal, en voor haar gezondheid en rust uitgeweken naar een Beiers Kurort. Daar wordt haar rust voortdurend verstoord door vier aanbidders, de twee alpinisten Müller en Kühlmann (gepensioneerde duitse postbeambten), haar schoonzoon Charles van Benthuizen, en haar vroegere minnaar, de duitse arts Ludwig Ponn. Op haar touristische wandelingen zijn het vooral de twee alpinisten die haar belagen. In haar liefdesavonturen tegen wil en dank wordt zij bespied door een Beierse kelnerin, Anna Brandner, die een overgegeven liefde voor haar heeft opgevat. Geleidelijk aan ontstaat er bij Lucie wederliefde, die groeit tot zij het meisje boven alles bemint.
| |
| |
Afb. 2. Het hotel Auracher Löchl uit Kufstein, Goldene Ochse geheten in de roman. Het bestaat uit twee tegenover elkaar gelegen gedeelten, met elkaar verbonden door een wit verbindingsstuk, Lucie's ‘Rialtobrug’. In het linkergedeelte, met ‘een kronkelend ijzeren hek langs een trapje met een rond overhuivelde deur’, zijn de receptie en de eetzalen.
Deze thema's duiken telkens op bij Lucie's wandelingen, vandaar dat ik ze hier vermeld.
| |
Het hotel Auracher Löchl.
Zoals gezegd liggen Lucie's tochten in Oberstdorf topografisch vast. Dat geldt niet voor het beginpunt van die tochten, voor het hotel waarin Lucie haar intrek heeft genomen, het hotel met de Rialtobrug, Goldene Ochse geheten in de roman. Dit hotel is namelijk een van de elementen van buitenaf; het ligt niet in Oberstdorf, maar in Kufstein, in Oostenrijk, aan de Inn. Het heet in werkelijkheid Auracher Löchl.
Het bestaat uit twee tegenover elkaar gelegen gedeelten, met elkaar
| |
| |
Afb. 3. Het rechterdeel van het hotel Auracher Löchl, waarin zich de kamers voor de gasten bevinden. Dit rechterdeel grenst in werkelijkheid rechtstreeks aan de Inn. Hier liggen de kamers met veranda, waarvan Lucie er tweemaal een had.
verbonden door een wit verbindingsstuk, dat het straatje waaraan het ligt arcadevorming overwelft: de Rialtobrug, het lokaas waardoor Lucie naar het hotel gedreven werd. In het linkergedeelte (met ‘een kronkelend ijzeren hek langs een trapje met een rond overhuivelde deur’) zijn de receptie en de eetzalen, - in het rechterdeel vindt men de kamers voor de gasten. Dit rechterdeel grenst in werkelijkheid rechtsstreeks aan de Inn. Daar liggen de kamers met veranda, waarvan Lucie er tweemaal één had. (Afb. 2 en 3)
Het hotel Auracher Löchl heeft Vestdijk opgenomen uit Kufstein en geplaatst in Oberstdorf. Waar precies hij het heeft neergezet weet ik niet. Maar wel is duidelijk dat hij het zo geplaatst heeft, dat Lucie van haar veranda een typisch Oberstdorfer uitzicht op het zuiden heeft. Als zij de eerste ochtend vanuit haar kamer naar buiten kijkt, ontrolt zich voor haar het schoonste aller panorama's: ‘een zeer regelmatig, bijna symmetrisch geordend landschap, drie dalen, van elkaar gescheiden door lompe,
| |
| |
Afb. 4. De ‘Gassenkühe’, die 's morgens van de boerderijen in de stad Oberstdorf naar de gemeenteweiden worden gedreven, en 's avonds dwars door het verkeer weer worden teruggehaald. De Oberstdorfer ‘Gassenkühe’ stonden model voor de koeien die onder de ‘Rialtobrug’ doorliepen.
groene coulissen, die zich tot vrij dicht bij het stadje waagden.’ Het zijn het Oytal en de dalen van de Trettach en de Stillach.
Het hotel is ingebed in het Oberstdorfer leven. Want de koeien, die onder de Rialtobrug doorlopen, en waar de hotelgasten naar kijken, toegeeflijk en vermaakt, ‘de muisgrijzen met korte horens, zij die zoveel op de Indische zeeboe gelijken, met het heilig oog van donker fluweel’, die koeien zijn uit Oberstdorf. Het zijn de ‘Gassenkühe’, die 's morgens van de boerderijen in de stad Oberstdorf naar de gemeenteweiden worden gedreven en 's avonds dwars door het verkeer weer teruggehaald: ‘man nennt sie Gassenkühe, weil sie täglich durch bestimmte Gassen auf die in der Nähe des Ortes liegenden Gemeindeweiden getrieben werden’, zegt Hofmann's Gids. (Afb. 4)
| |
| |
Afb. 5. De Nebelhornzweefbaan waarmee Lucie vanuit Oberstdorf naar het Berghotel op de Nebelhorn ging. Vanuit de gondel had ze het uitzicht op een geweldig berglandschap dat zich boven een al plattegrondachtiger stadje verhief.
| |
Met de zweefbaan naar de Nebelhorn.
En nu Lucie's eerste tocht. Op aanraden van Anna (‘Gaat u dan met de zweefbaan naar de ...’), vertrekt ze naar één van de indrukwekkendste bergen van Oberstdorf, de Nebelhorn, met een zweefbaan, de Nebelhornbahn. Het is een ‘Grosraumkabinenseilbahn’, die begint in het stadje zelf. Vanuit de cabine, de gondel, heeft ze het uitzicht op een geweldig berglandschap, dat zich boven een al plattegrondachtiger stadje verheft. (Afb. 5) ‘Het eindstation was tevens restaurant met annex een Liegestuhl-Paradies’, schrijft Vestdijk. Het is het bergstation van de Nebelhornbahn, het Berghotel Höfatsblick, met het ‘Aussichtsterrasse mit Liegestühle’. (Afb. 6) Op een van deze stoelen zinkt Lucie weg in volstrekte lethargie. Er gebeurt verder niets. Lucie's terugreis naar Oberstdorf wordt niet beschreven. Dit is maar een inleidend uitstapje geweest.
| |
| |
Afb. 6. Lucie's ‘Liegestuhl-Paradies’, het ‘Aussichtsterrasse mit Liegestühle’ vanuit het Berghotel op de Nebelhorn. Op zulk een stoel zonk zij weg in volstrekte lethargie.
| |
Aan de Freibergsee.
Lucie's tweede tocht leidt naar één van de belangrijkste locaties van de roman. Die voert naar een meer, niet ver van Oberstdorf, waaraan het hotel waar zij Ponn ontmoet, en het café van Anna's moeder liggen. Het meer is de Freibergsee; het hotel waar Lucie Ponn aantreft is het Waldhotel, en het café van Anna's moeder is het Strandcafé am Freibergsee. (Afb. 7) Het meer is een touristisch paradepaardje van Oberstdorf. Hofmann's Führer prijst het zeer: ‘Die dunkelgrüne Farbung und rundliche Gestalt des Sees, umsäumt mit Laub- und Nadelholz, die direkte Aufbau des Gebirgshintergrundes, die Spiegelung der Bergspitzen im Wasser schenken dem Wanderer ein unvergessliches Bild’. Het meer wordt haar aangeraden door één van de alpinisten, Kühlmann, die er even lyrisch over is als Hofmann.
Lucie rijdt van Oberstdorf met een bus naar een halte, niet ver van het
| |
| |
Afb. 7. De Freibergsee met het Waldhotel, waar Lucie Ponn ontmoette, en het Strandcafé van Anna's moeder. Het Waldhotel, het grote terrassenhotel, beheerste het meer, ‘zelfs in visuele zin, want om terrasbezoekers de wandeling naar beneden te besparen had men een brede strook bos gekapt.’
Waldhotel (ook weer op aanraden van Kühlmann). Ze loopt naar het Waldhotel, het grote Terrassenhotel, ‘dat het meer van bovenaf beheerste, zelfs in visuele zin, want om terrasbezoekers de wandeling naar beneden te besparen had men een brede strook bos gekapt.’ (Afb. 8) In dit hotel treft zij toevallig haar vroegere duitse minnaar Ponn. Ludwig Ponn, die zij in München had leren kennen, toen zij daar kunstgeschiedenis studeerde en hij medicijnen, was haar eerste grote liefde geweest, en haar eerste en enige grote avontuur voor haar huwelijk. Het is Ponn die haar de raad geeft maar eens flink wat in de bergen te gaan wandelen, juist om haar hart: ‘Een hart moet geoefend worden, ook een ziek hart, ook een hart dat honderd maal zo ziek is als het jouwe. Je moet met kleine tochten beginnen, en dan steeds langere.’ Aan Ponn, de duitse arts met de iets te brede heupen en de scheiding tot in de nek, hebben we dus eigenlijk
| |
| |
Afb. 8. Het Waldhotel am Freibergsee. Achter de brede ramen van het hotel kreeg Lucie van Ponn de raad maar eens flink wat in de bergen te gaan wandelen om haar hart te oefenen.
Lucie's bergwandelingen te danken.
Na het gesprek met Ponn daalt Lucie af naar het meer, ‘dat onder het gewicht van de grauwe hemel rimpelloos in zijn krans van donkere bossen lag.’ Aan de oever loopt ze het strandcafé binnen. Het was een klein restaurant, dat ‘de voordelen had van bootjes voor het roeien en de organisatie van het zwemmen.’ (Afb. 9) Ze spreekt er de eigenaresse, die de moeder van Anna blijkt te zijn.
Vanuit het Strandcafé loopt Lucie via het Waldhotel naar Oberstdorf terug. De Freibergsee (met het hotel en het café) is daarom zo'n belangrijke locatie, omdat Lucie er - in het tweede deel van de roman - driemaal naar terugkeert: éénmaal met haar dochter Babs en haar schoonzoon Charles, en twee keer alleen. Maar in dit verhaal interesseert ons haar touristische, haar eerste wandeling.
| |
| |
Afb. 9. Het strandcafé am Freibergsee, het café van Anna's moeder, dat ‘de voordelen had van bootjes voor het roeien en de organisatie van het zwemmen.’
| |
Naar de Dietersbachalmhütte.
Een nog belangrijker plek in het boek dan de Freibergsee, is de hut van Anna's verloofde Moderegger, ‘de klassieke almhut in het hooggebergte.’ Zesmaal wordt daarheen een wandeling ondernomen: driemaal door Lucie, éénmaal door Charles en tweemaal door Anna. Ik zal me hier concentreren op de eerste wandeling van Lucie, de wandeling die ze als touriste gaat, onwetend van de noden die haar de tocht doen herhalen. Het is haar eerste echte bergtocht, die ze onderneemt om, Ponn's raad volgend, haar hart te oefenen.
Met Moderegger's hut is de Dietersbachalmhütte bedoeld, aan het eind van het Dietersbachtal. Bij het begin van haar tocht, in Oberstdorf, gaat Lucie de Mühlenbrücke over: ‘op de brug over het riviertje kruimelde zij drie broodjes in het water, alsof daar beneden zwanen voorbijvoeren in plaats van wildschuimende golven.’ (Afb. 10) Na de brug slaat ze rechtsaf en volgt het pad langs de Trettach, onderlangs de heuvelrug met de
| |
[pagina 12-13]
[p. 12-13] | |
Schetskaart van Obersdorf en omgeving; naar de Spezialwegekarte uit A. Hofmann, Oberstdorf im Allgäu, ein Führer durch Ort und Landschaft, mit Specialwegekarte 1:50.000. De stippellijnen geven Lucie's tochten aan.
| |
| |
Afb. 10. Bij het begin van haar wandeling naar de Dietersbachalmhütte, de hut van Moderegger, ging Lucie de Mühlenbrücke over: ‘op de brug over het riviertje kruimelde zij drie broodjes in het water, alsof daar beneden zwanen voorbijvoeren in plaats van wildschuimende golven.’
Trettachanlagen, naar het zuiden. ‘Op het beschaduwde pad langs de rivier liep bijna niemand. Aan de overkant beschreven de Anlagen een fraaie groene boog in de lucht, en op het hoogste punt onderscheidde zij tegen een romantische rotsachtergrond een houten leuninkje.’
De rivier de Trettach volgend, stuit ze, na een tweede brug langs gegaan te zijn - de Zwingbrücke - op een bergbeek die vanuit het oosten komend, in de Trettach uitmondt. Het dal van de beek gaat ze in, langs een buitelend stroompje, door een bosrijke, dan al rotsiger omgeving. Het pad wordt steiler, het dal wordt smaller. En na een nieuwe bocht ziet ze schuin in de hoogte het dal zich sluiten tot een rotskloof, ‘waarin wit water rumoerde, terwijl haar pad zich als op een vleugel hemelwaarts verhief, ombeschaamd verticaal.’ Ze ziet en hoort een machtige waterval; het water dondert, het schuim vliegt. De rotskloof waar ze hier in
| |
| |
Afb. 11. De Hölltobel, een door de Dietersbach in het gebergte uitgesleten kloof, de steile toegang tot het Dietersbachtal. Hier zag en hoorde Lucie de machtige waterval.
| |
| |
Afb. 12. Het gehucht Gerstruben in het Dietersbachtal, waar Lucie op stuitte toen zij de Hölltobel verliet.
beland is, is de Hölltobel, een door de Dietersbach in het geberte uitgesleten kloof. We hebben hier weer een veelgeprezen bezienswaardigheid van het Oberstdorfer Land. ‘Der Hölltobel’, zegt Hofmann, ‘eine vom Dietersbach in den Felsen gefräste Schlucht, ist eine Natursehenswürdigkeit, wie man sie ihresgleichen nicht leicht wiederfindet. Die mächtigen Wassermassen stürzen in langem, silbernem Bande in einem tiefen Kessel, aus dem von weitem schon das Donnern und Toben dieses grossartigen Wasserfalles hörbar ist.’ (Afb. 11)
Als Lucie het ‘Donnern und Toben’ achter zich laat - ze heeft haar hart met goed gevolg op de proef gesteld - wordt het pad minder steil. Wanneer het dal door de laatste rotsen is heengebroken ‘met de sprong van een zeeleeuw’, stijgt het niet sterker meer dan een duinpad. Ze komt bij boerderijen, het gehucht Gerstruben vormend, waar ze 40 of 50 koeien aantreft, ‘familieleden van de muisgrijze schatten van Gertesbad, overal verspreid aan het herkauwen.’ (Afb. 12) Ze wandelt verder, aangenaam stijgend, soms zelfs iets dalend. (Afb. 13)
| |
| |
Afb. 13. De weg door het Dietersbachtal, die leidt naar de Dietersbachalmhütte. Hier, na het gehucht Gerstruben, is het pad niet meer steil. Lucie wandelde er aangenaam stijgend, soms zelfs iets dalend.
Als ze de dalafsluiting genaderd is, komt ze bij een almhut, waar ze wil uitrusten, en als het kan iets drinken. (Afb. 14 en 15) De hut was niet zo klein; naast de deur stond een lange bank, rechthoekig daarop een tweede bank, tegen de muur van een vooruitspringend bijgebouwtje; en wat zij zocht was er ook, want op een bord stond met krijtletters: ‘Melk’. Op het weiland naast de hut stond met de rug naar haar toe een jongen met een jong stiertje aan een touw. Zijn goudblonde haren vielen hem tot op de schouders.’ En als Lucie op het dak van de hut een jong katje klagelijk hoort miauwen, en op de dwarsbank gaat staan om het eraf te tillen, verschijnt in de deuropening een kortgedrongen man met een volle, blonde baard. De hut is de Dietersbachalmhütte, de man is Moderegger, de verloofde van Anna en de jongen diens protégé Karl. Hier, bij de Dietersbachalmhütte, die hij koos als één van de belangrijkste locaties van de roman, heeft Vestdijk volgens de flaptekst in werkelijkheid Mathias Moderegger en Karl met de germaanse lokken gezien.
Na een glas melk gedronken te hebben, verlaat Lucie de hut en loopt in de
| |
| |
Afb. 14. De Dietersbachalmhütte aan het eind van het Dietersbachtal, de klassieke almhut in het hooggebergte, waar Anna's verloofde, de ‘struikrover’ Moderegger resideerde.
richting van de dalafsluiting. ‘In het stille, wachtende landschap, fraai getooid, toch streng en levenloos geworden, - geen bomen meer, - wandelde zij verder.’ Tot ze stuit op een bordje, een ongelukkig scheef dingetje, waarop te lezen staat ‘Gleitweg’. Het wijst naar het pad dat volgens Moderegger over de Gleit naar het naastgelegen dal - in werkelijkheid het Oytal - zou leiden, en dat hij haar als levensgevaarlijk afried: ‘Er heeft op de Gleit eens een heer zijn Genick gebroken, die overal geweest was. En dan een dame alleen...’ Maar in werkelijkheid liggen de Gleitweg en de Gleit daar niet. Die lopen van halverwege het Oytal naar het Bergstation van de Nebelhornbahn op de Nebelhorn, Lucie's ‘Liegestuhlparadies’. Het vreemde element dat Vestdijk hier heeft ingevoegd komt niet van erg ver, het ligt maar enkele kilometers weg. De echte Gleit schijnt werkelijk levensgevaarlijk te zijn. Hofmann waarschuwt nadrukkelijk het pad over de Gleit (de Gleitweg) niet te verlaten: ‘Das Abgehen vom Gleitweg ist gefahrbringend und es sei hierdurch eindringlich davor gewarnt! Viele Todesopfer sind die Folgen
| |
| |
Afb. 15. De Dietersbachalmhütte. ‘Naast de deur stond een lange bank, rechthoekig daarop een tweede bank, tegen de muur van een vooruitspringend bijgebouwtje.’ Op die tweede bank ging Lucie staan om een jong katje van het dak van de hut te tillen.
des leichtsinnigen Verlassens des Gleitwegs.’ (Afb. 16 en 17)
Lucie gaat de Gleit niet over. Ze loopt alleen het begin van de Gleitweg op, en kijkt vandaar naar de hut van Moderegger beneden haar: ‘Aan haar voet lag sidderend in warmtenevel het dal. Rechts de hut van Moderegger, half en half speelgoedhut, - het riviertje, - stenen, rotsblokken, alles scherp omlijnd, en breed en royaal ontworpen.’ Dan merkt ze dat, onafhankelijk van elkaar, Anna en de twee alpinisten, Müller en Kühlmann, haar gevolgd zijn. Zo eindigt deze wandeling.
De tochten naar de twee belangrijkste locaties zijn het uitvoerigst beschreven. Aan de andere wijdt Vestdijk minder ruimte, soms maar een enkele pagina.
| |
Door de Breitachklamm over Riezlern naar de Kanzelwand.
Lucie's vierde tocht staat geheel in het teken van een achtervolging door
| |
| |
Afb. 16. Het bord met het woord ‘Gleitweg’ vindt men halverwege het Oytal. Het wijst het pad aan dat vandaar naar de Nebelhorn voert. Vestdijk plaatste deze wegwijzer aan het eind van het Dietersbachtal, en liet het gevaarlijke bergpad lopen naar het naastbijgelegen dal, het Oytal.
haar aanbidders Müller en Kühlmann. De tekening van deze langste touristische trip heeft Vestdijk summier gehouden: die beslaat maar vier bladzijden. We kunnen dan ook niet meer dan een droge beschrijving geven van deze route.
Ze besluit ditmaal (met de bus) naar de gedeeltelijk in Oostenrijk gelegen... klamm te gaan, haar een paar dagen tevoren door Müller aangeraden. Het is de bekende Breitachklamm. Door deze kloof loopt een smalle weg, een rotspad. ‘Rechts und Links des Weges (aldus Hofmann) ragen die Felswände kerzengerade zu schwindelnder Höhe empor, während tief unten mit lautem Rauschen die Breitach ihre schäumenden Wogen durch die dunklen Felsentore drängt’. Lucie laat zich overweldigen door deze kloof van onwaarschijnlijke afmetingen, ‘waarin men op een rotspad als het ware in twee afgronden staart: beneden het water in zijn ietwat kunstmatige razernij, boven een wisselend streepje hemel en een randje zon op barre rotsen.’ (Afb. 18) Ze volgt het rotspad tot waar de kloof
| |
| |
Afb. 17. De Gleitweg in werkelijkheid, voerend van het Oytal naar de Nebelhorn.
overgaat in het Oostenrijkse gedeelte, en loopt vandaar naar een bushalte, de halte Walzerschanze. Met de bus rijdt ze het Oostenrijkse Kleinwalzertal in, naar het plaatsje Riezlern, het beginpunt van een zweefbaan, de Kanzelwandbahn. (Afb. 19 en 20) Daar stapt ze in de ‘Kleinkabinenseilbahn’. Ze is van plan vanaf het eindpunt van de zweefbaan, het Bergstation Kanzelwand, terug te wandelen naar Oberstdorf, eerst over de bergkam op de Duits-Oostenrijkse grens, en dan af te dalen over een aantal steeds lagere bergen. Maar daar ziet ze vanaf, als ze merkt hoe glibberig de paden daar boven zijn. (Afb. 21) Ze gaat met de zweefbaan weer terug naar Riezlern, en loopt over het gehucht Westegg, langs het alpenhotel Schönblick, naar de Freibergsee en het Waldhotel: ‘Na enkele uren kwam ze toch nog uit bij het hotel van Ponn.’ Daar versmaadt ze de bus naar Oberstdorf, en legt de weg naar huis te voet af.
Zoals ik zei, bij deze tocht ligt het zwaartepunt op de achtervolging door Müller en Kühlmann. Gedurende bijna alle fasen van deze gevariëerde route wordt Lucie geschaduwd (of voelt ze zich geschaduwd) door de twee alpinisten.
| |
| |
Afb. 18. De Breitachklamm bij de Oostenrijkse grens. Lucie liet zich overweldigen door deze kloof van onwaarschijnlijke afmetingen, ‘waarin men op een rotspad als het ware in twee afgronden staarde: beneden het water in zijn ietwat kunstmatige razernij, boven een wisselend streepje hemel en een randje zon op barre rotsen.’
| |
| |
Afb. 19. Het Oostenrijkse Klein walzertal, dat Lucie met de bus inreed naar het plaatsje Riezlern, het beginpunt van een zweefbaan naar de Kanzelwand.
| |
In de Kurgarten.
Na haar zware tocht naar de Breitachklamm en Riezlern, neemt Lucie een rustdag. Ze installeert zich in de Kurgarten en beluistert een Kurconcert temidden van vijvers met fonteintjes, die ‘allernaiefst’ ophielden met spuiten als de muziek begon. De Kurgarten is, zoals ik al terloops opmerkte, een vreemd element; die stamt niet uit Oberstdorf maar uit Berchtesgaden. (Afb. 22)
| |
| |
Afb. 20. De Kanzelwandzweefbaan.
| |
| |
Afb. 21. Het beginstation van de Kanzelwandbahn. Lucie dacht van hier lopend af te dalen naar Oberstdorf, maar zag daar van af, toen ze merkte hoe glibberig de paden daarboven waren.
| |
Door het dal van de Faltenbach.
De dag na de Kurgarten zwerft Lucie langs paden die haar maar weinig van Oberstdorf verwijderen. Ze volgt een pad een dal in, langs watervallen, en loopt onder een zweefbaan door. Het dal is dat van de Faltenbach, de watervallen zijn de Faltenbach-Wasserfälle, en de zweefbaan is de Nebelhornbahn, die door het dal is aangelegd. (Afb. 23)
Over deze wandeling laat zich maar weinig vertellen; in de roman wordt er maar anderhalve pagina aan gewijd. Ook nu weer volgen de twee verliefde alpinisten Lucie, waarbij één van hen, Kühlmann, een ongeluk krijgt, daardoor zichzelf en zijn compagnon als romanfiguren eliminerend.
| |
| |
Afb. 22. De Kurgarten uit Berchtesgaden, waar Lucie gezeten op een bank een Kurconcert beluisterde, temidden van vijvers met fonteintjes, die ophielden met spuiten wanneer de muziek begon.
| |
Naar het Berggasthof Spielmannsau en het dal van de Sperrbach.
Lucie's tocht naar de Faltenbachwatervallen is de laatste voor ze, aan het eind van het eerste deel van de roman, naar Holland terugkeert. Als ze, in het tweede deel, weer naar Oberstdorf komt, maakt ze een lange wandeling met Anna. Op die tocht bekent ze Anna haar liefde; het is een wandeling van twee gelieven.
Ze ontmoeten elkaar in de hoofdstraat van Oberstdorf, die naar de Mühlenbrücke leidt, en gaan de brug over. Vandaar lopen ze gedeeltelijk dezelfde weg die Lucie ging naar de hut van Moderegger. Ze volgen de Trettach, gaan langs de tweede brug, de Zwingbrücke, en laten het dal van
| |
| |
Afb. 23. Een van de Faltenbach- Wasserfälle in het Faltenbachtal, het dal waar de zweefbaan naar de Nebelhorn doorheen loopt. Lucie zwierf hier langs paden die haar maar weinig van Oberstdorf verwijderden.
| |
| |
Afb. 24. De toegang tot de Hölltobel, het begin van het Dietersbachtal, het dal van Moderegger, dat Lucie en Anna links lieten liggen. ‘Zonder naar links te kijken liepen ze door.’
Moderegger, het Dietersbachtal, met de toegang daartoe, de Hölltobel, links liggen. ‘Zonder naar links te kijken liepen ze door. Langs de toegang tot het dal van Moderegger, rechtuit naar het hooggebergte.’ (Afb. 24)
‘Anderhalf uur later naderden zij het berghotel.’ het is het Berggasthof Spielmannsau wat hier bedoeld wordt (Afb. 25) Het is niet de eerste keer dat Lucie dit hotel bezoekt. De ochtend na de wandeling naar de Dietersbachalmhütte, Moderegger's hut, was ze hier al, maar omdat die tocht zeer terloops genoemd wordt, (in drie zinnen), behandelde ik die niet. Omdat het restaurant van het hotel te vol is, lopen ze door. Eerst langs een kleine kapel (‘Sehenswerte Kapelle’ volgens Hofmann's Gids), (Afb. 26), en dan, de Trettach volgend, een nauw zijdal in: de Sperrbachtobel. ‘Vlak naast elkaar, zodat de regenmantels hoorbaar langs elkaar gleden,
| |
| |
Afb. 25. Het Berggasthof Spielmannsau, het berghotel dat op de heenweg te vol bleek, maar waar Lucie en Anna naar terugkeerden vanuit het dal van de Sperrbach.
drongen zij in het zijdal door.’ Het is een wandeling die door Hofmann met verve wordt aanbevolen: ‘Beim Besuch der Spielmannsau möge nicht versäumt werden, einen Abstecher in den Sperrbachtobel zu machen. Zum Sperrbach führt ein Weg von der Wirtschaft Spielmannsau taleinwärts, am östlichen Ufer der Trettach aufwärts; bei der Einmundung des Sperrbachs östlich, dann über den Bach bergan zu den mit Lawinenschnee gefüllten Sperrbachtobel.’ (Afb. 27)
In dit smalle dal van de Sperrbach, in deze kloof in het hooggebergte, bij resten van eeuwige sneeuw, bekent Lucie Anna haar liefde. ‘Het was heel stil, het riviertje nog maar een glijdend probeersel, ruiste ternauwernood... Anna deed een stap naar haar toe... Zo dicht was ze Lucie genaderd, dat deze zich niet voorover hoefde te buigen om haar bij de arm te grijpen. Zij liet het hoofd zinken, en mompelde: “Het is omdat ik van je
| |
| |
Afb. 26. De kleine kapel die Lucie en Anna passeerden, op weg naar de Sperrbachtobel.
| |
| |
Afb. 27. Het dal van de Trettach, boven het Berggasthof Spielmannsau, waar het pad naar de Sperrbachtobel doorheen loopt.
houd”, en bleef in dezelfde houding staan, de ogen gesloten.’ (Afb. 28) Vanuit de Sperrbachtobel keren ze terug naar het berghotel. In het nu lege restaurant bezegelen ze hun liefde met een kus.
‘De kus duurde zeer lang. Op hen neer staarde het monsterachtig vergrote berglandschap in zwart en wit, de stilgezette film, die boven het buffet reclame maakte voor spits toelopende sneeuwhellingen, die waarschijnlijk niet eens bestonden. Te groot, te wit, te onaantastbaar glooiend, leken zij van een andere planeet te komen.’
Het is Lucie's laatste touristische wandeling in de Oberstdorfer bergen, de laatste die zij zonder noodzaak en zorg maakt; als ze weerkeert naar de bekende plekken, de Freibergsee, de Dietersbachalmhütte, is dat vreugdeloos. Want haar grote, maar verboden liefde werd in het dal van de Sperrbach openbaar.
| |
| |
Afb. 28. De Sperrbachtobel. In dit smalle dal van de Sperrbach, in deze kloof in het hooggebergte, bekende Lucie Anna haar liefde.
| |
Bibliografische verantwoording.
De meeste gegevens verschafte A. Hofmann, Oberstdorf im Allgäu, ein Führer durch Ort und Landschaft; mit Spezialwegekarte 1:50.000. Verl. Buch - und Offsetdruckerei Karl Hofmann, Oberstdorf, 30. Aufl., 1976. Mevrouw Vestdijk vertelde mij dat Vestdijk een oudere druk van deze Führer gebruikte toen hij in Oberstdorf materiaal voor Een Alpenroman verzamelde.
Belangrijke feiten geeft verder de flaptekst van de 1e druk, die bestaat uit een brief van Vestdijk aan Lubberhuizen van De Bezige Bij, over het ontstaan van de roman. Dat de Goldene Ochse in werkelijkheid het hotel Auracher Löchl uit Kufstein is, vindt men bijv. daar vermeld.
Enkele gegevens stammen uit Vestdijks aantekeningen over de roman in het Letterkundig Museum. Dat de koeienoptochten in Oberstdorf plaats vonden, dat de Kurgarten die uit Berchtesgaden is, en Moderegger's hut de Dietersbachalmhütte, vond ik daar.
De schetskaart werd door Hans Noordermeer getekend naar de kaart uit Hofmann's Führer.
|
|