Vestdijkkroniek. Jaargang 1977
(1977)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
J. Pop, Over De koperen tuin van Simon Vestdijk, Amsterdam 1976In de nieuwe serie Synthese, een reeks analyses van hoogtepunten uit (voorlopig alleen) de moderne nederlandse romanliteratuur, heeft Drs. J. Pop, literair medewerker van de R.O.N.O. en auteur van diverse artikelen in de Vestdijkkroniek, een boekje laten verschijnen over Vestdijks meesterwerk De koperen tuin. De opzet van de boekjes, in deze reeks inmiddels verschenen, is globaal genomen dezelfde: een hoofdstukje ‘Data’, waarin leven en werk van de auteur in een literaire en algemeen-historische context worden geplaatst, een hoofdstuksgewijze samenvatting van de inhoud van de roman, een behandeling van thema(ta) en motieven, verteltechniek, ruimte en tijd in het fictionele werk - de vaste items voor ‘indringende lezers’ dus-en een stukje receptiegeschiedenis. Het geheel wordt afgesloten met een bibliografie toegespitst op de literatuur over het boek in kwestie. In zijn inleiding stelt Pop dat De koperen Tuin een unieke plaats binnen de romanoeuvre van Vestdijk inneemt en wel voornamelijk omdat het niet duidelijk binnen één van de bekende categorieën (autobiografische, historische en contemporaine romans) zou vallen: hij bestempelt het boek als ‘een grensgeval’ (p. 8). Afgezien van het feit dat deze indeling weinig bruikbaar is-ook Pop vraagt zich af of zij ‘altijd even zinvol is’-zijn er wel meer romans van Vestdijk moeilijk in dit schema te persen, Zo de ouden zongen bijv. Uniek is het werk m.i. vooral om redenen van algemeen erkende kwaliteit (waar andere romans nogal verschillend zijn en worden beoordeeld) en het feit dat Vestdijk zelf meermalen De koperen Tuin zijn favoriete roman heeft genoemd. De hoofdstukken ‘Data’ en ‘Inhoud van de roman’ zijn nuttig, maar wat al te schematisch (De relevantie van de opzet van het eerste hoofdstuk vind ik nogal dubieus, maar dit is Pop natuurlijk niet kwalijk te nemen. Met een zo volledig mogelijke bio-bibliografie van Vestdijk is de lezer waarschijnlijk nog meer gebaat: nu mis ik bijv. De nadagen van Pilatus (1938), Ierse nachten (1946) en De redding van Fré Bolderhey (1948), alsmede alle posthuum uitgegeven werken). Belangrijker is uiteraard het hoofdstuk over hoofdthema en motieven. Als hoofdthema ziet Pop ‘de liefdeservaring van Nol Rieske’, waar Vestdijk | |
[pagina 63]
| |
zelf (Raster II, 1968, p. 263) de ‘muzikale ontwikkelingsgang’ van Nol centraal stelde. De liefde van Nol voor Trix Cuperus bestempelt Pop als een variant op het in veel werk van Vestdijk opduikende ‘Artemis-motief’ (p. 23). Deze verabsoluteerde liefde wordt aangetast door de eeuwige grote Veranderaar, de Tijd. De aangrijpende kracht van de roman zoekt Pop dan ook juist in de spanning tussen deze twee elementen (p. 25). Naast dit hoofdthema onderscheidt Pop een aantal belangrijke motieven: dat van de muziek (nadruk wordt gelegd op de overeenkomst tussen de rol die de muziek in Nols en Vestdijks eigen leven speelt en deze parallellie wordt geadstrueerd aan de hand van enkele passages uit Kind tussen vier vrouwen) dat van de ‘Tuin’, die op beslissende ogenblikken in Nols leven de achtergrond van de gebeurtenissen vormt, en dat van de bal, het attribuut van de keiharde jongens die het ver schoppen in deze wereld. Over al deze motieven maakt Pop menige interessante opmerking, maar ik mis een volledige analyse van de polyinterpretabele titel van de roman (in de titel van de engelse vertaling, ‘The guarden where the brass band played’, is bijv. slechts één betekenis weergegeven) en voorts is Pops terminologie nogal verwarrend, omdat hij de term motief op twee verschillende manierenGa naar eind1. gebruikt. Als belangrijkste persoon uit de roman ziet Pop de verteller Nol, gekenschetst als een ‘gesloten jongeman die er redelijk in slaagt zich in zijn overwegend welgesteld-burgelijk milieu te handhaven’ (p. 40). De geringe diepgang in de relatie met zijn moeder is een ‘foreshadowing’ van de mislukking van de relatie met Trix. Cuperus wordt door Nol zeer uitbundig beschreven en het is ‘bijna jammer te noemen dat Nol hem zo grenzeloos bewondert’ (p. 41). Met mededelingen over Trix is Nol echter terughoudend: pas geleidelijk aan krijgt de lezer een scherper beeld van haar; dan wordt duidelijk dat zij ‘in wezen verslaafd is aan wat zij als zelfvernedering ziet’ (p. 46), nl. de omgang met ‘minne kerels’. Van Nols moeder merken wij maar weinig, zij komt niet uit de verfGa naar eind2., ‘een van de schaarse zwakkere plekken in de roman’ (p. 48). Aan Chris en vader Rieske wijdt Pop slechts enkele opmerkingen en gezien hun mindere importantie (hoewel de rol van Chris wat onderschat lijkt) is dat begrijpelijk. Te betreuren valt dat in dit hoofdstuk ‘Personages’ niet wordt in- | |
[pagina 64]
| |
gegaan op de astrologische interpretatie die Cornets de Groot van de belangrijkste figuren uit de roman heeft geleverd in een uitermate boeiend artikel in Raam 90 (1972), p. 24 vlg.Ga naar eind3. Pops opmerking dat het weinig nuttig lijkt de karakters astrologisch te verklaren, omdat Vestdijk zelf, naar hij Theun de Vries te kennen gaf, niet in de astrologie geloofde (p. 84 vlg.), is een fraai voorbeeld van een non sequitur: Vestdijk ‘geloofde’ vast ook niet in het Griekse godenapparaat, maar hij gebruikte de mythe wel degelijk in menig werk als structurerende factor. In het hoofdstuk ‘Verteltechniek’ verzuimt Pop om de sinds Spitzers artikel over Proust (Stilstudien van 1928) voor autobiografische ikromans gebruikelijke dichotomie tussen de ‘vertellende’ en de ‘belevende ik’ te maken.Ga naar eind4. Daardoor struikelt hij over de volgende zin, waarin Nol zijn gevoelens bij een huilbui van Chris probeert te analyseren: ‘Wat het was wist ik toen nog niet, maar nu weet ik het. Het was medelijden, het was wat de grote mensen medelijden noemen. Van dit onbekende gevoel genoot ik ontzaglijk’. Volgens Pop is dit een inzicht dat een kind niet kan hebben (p. 55), maar juist uit het gebruik van het bijwoord toen blijkt de distantie die de verteller van zijn vroegere ik neemt. In het hoofdstuk ‘Ruimte, tijd, handeling’ onderwerpt Pop verschillende locaties aan een onderzoek en komt tot de conclusie dat Vestdijk hier karig met gegevens is; belangrijker is z.i. het tijdsverloop in de roman: hij onderscheidt vijf segmenten en vergelijkt de roman met een muzikale compositie, ‘bijv. een romantische fuga’ (p. 62). Een bepaling van het tempo, dus van de relatie verteltijd-vertelde tijd, ontbreekt. Op zoek naar autobiografische gegevens in de roman legt Pop zich een gezonde beperking op: ‘Welke jongedame model heeft gestaan voor.... Trix Cuperus kunnen wij dus beter buiten beschouwing laten’ (p. 65). Desondanks gaat Pop nog een stapje verder dan Vestdijk zelf-die in een interview met José de CeulaerGa naar eind5. de roman halfautobiografisch noemde-en durft hij de kenschets ‘volledig autobiografisch’ wel aan (p. 69). De relevantie van de term wordt echter terstond gerelativeerd: ‘(dat) zegt dan niet meer zoveel, want waar het om gaat is de sterke persoonlijke betrokkenheid van de schrijver bij het belangrijkste motief (?) in zijn roman’. In het hoofdstukje ‘Con- | |
[pagina 65]
| |
clusie’ wordt nagegaan in hoeverre Trix met Carmen gelijkgesteld kan worden: ‘Het beeld van Trix, dat gevaarlijk dicht bij dat van Carmen komt, blijft ongeschonden doordat zij zelf een eind aan haar leven maakt. In dit beeld zit een flink stuk onvermogen in Nol verdisconteerd om zich zelf spontaan in leven en liefde te storten: wie dit wèl kan, is in zijn ogen al gauw een Carmen’ (p. 72). Tot slot geeft Pop een overzicht van de ‘receptie’ van de roman: globaal genomen is de beoordeling van de roman, die bij verschijnen zeer gunstig werd besproken (zie Oversteegen, Vestdijkkroniek 5, p. 55 vlgg.), gelijk gebleven. Resumerend: een prettig leesbaar boekje met vele juiste observaties dat echter op essentiële onderdelen, mede door het te weinig benutten van de rijkelijk voorhanden secundaire literatuur, te kort schiet.
(R.Th.v.d.P.) | |
[pagina 66]
| |
Door de redaktie van de Vestdijkkroniek is mij gevraagd om een reaktie op de bespreking van mijn boekje ‘Over de koperen tuin van Simon Vestdijk’ door dr. R.Th. van der Paardt. Hoewel over het algemeen afkerig van ‘reakties op reakties’ geloof ik wel dat er in dit geval aanleiding is tot het plaatsen van enkele opmerkingen. Deze betreffen in de eerste plaats de genoemde bespreking, maar deze niet alleen: ook over de opzet van de Synthese reeks (in deze reeks is mijn boekje verschenen) wil ik een enkele aantekening plaatsen. Voor Van der Paardts opmerkingen over aanvulling en verbetering van de gegevens in de afdelingen Data en Bibliografie ben ik hem dankbaar, al vraag ik mij wel af of het nuttig is om zo nadrukkelijk daarbij eigen voorkeur en tegenzin uit te spreken over artikelen die je eigenlijk niet hoeft te recenseren. Eveneens terecht maakt hij aanmerking op de ‘unieke plaats die Vestdijks roman De koperen tuin in diens oeuvre inneemt’ (bl. 7). Het is een omissie mijnerzijds dat deze zin op die plaats is blijven staan (de Inleiding begint ook nagenoeg met dezelfde zin). Minder overtuigend vind ik de nadruk waarmee Van der Paardt eist dat ‘de karakters astrologisch worden verklaard’ aan de hand van een ‘uitermate boeiend artikel’ in het tijdschrift Raam. Los van de vraag hoe boeiend dit artikel is, vraag ik mij af van hoeveel belang eventuele (niet controleerbare!) astrologische Spielereien van de auteur zijn voor de analyse van zijn roman, als in deze roman met geen woord op deze zaken wordt gezinspeeld. Ernstiger nog vind ik de opmerking over een door mij niet onderkend verschil tussen de ‘vertellende’ en de ‘belevende ik’. Kan de recensent inderdaad zo slecht lezen dat hij niet door heeft hoe ik dit onderscheid op ook voor niet theoretisch gevormde lezers begrijpelijke wijze juist aan de orde stel (bl. 53 e.v.)? Of herkent hij deze zaak alleen als er vaktaal wordt gebruikt en romantheoretici worden geciteerd? Eenzelfde onbegrip heeft Van der Paardt ertoe gebracht om de volgende bewering neer te schrijven: ‘Een bepaling van het tempo, dus van de relatie verteltijd-vertelde tijd, ontbreekt’. Waarbij ik mijzelf dan wel moet dwingen in ‘onbegrip’ te blijven geloven als ik nog eens herlees wat ik op bl. 60-62 heb geschreven over het tijdsverloop in en tussen de hoofdstukken, alsook over de door mij gesignaleerde ‘ex- | |
[pagina 67]
| |
pansie’ over de grenzen van één hoofdstuk heen (hfdst. IX-XI en de laatste zes hoofdstukken van De koperen tuin). Ook hier ontbreken vaktermen en dat is conform de afspraak met de Synthese-redaktie: ‘Het gebruik van literaire vaktermen dient zoveel mogelijk vermeden te worden’. Even verder citeert Van der Paardt foutief als hij beweert dat ik ‘de kenschets volledig autobiografisch wel aandurf’. Hij laat nl. de eerste drie woorden van de zin weg (+ hun verwijzing naar voorafgaande zinnen). Er staat ‘In dit opzicht’ (bl. 69), waarmee bedoeld wordt: wat de persoonlijke betrokkenheid van de schrijver betreft. Kun je zoiets nu nog nonchalance van de recensent noemen, vraag ik mij af. Aan het slot van zijn bespreking constateert Van der Paardt dat mijn ‘prettig leesbare boekje’ op essentiële onderdelen tekort schiet. Welke onderdelen dat zijn vermeldt hij niet, maar hij weet wel hoe het komt: door het te weinig benutten van de rijkelijk voorhanden secundaire literatuur. Betekent dit iets anders dan: ik heb te weinig (mij) bekende geluiden gehoord? Omdat de tot nu toe verschenen deeltjes uit de Synthese-reeks in meer recensies weinig adekwaat zijn beoordeeld, wil ik mijn reaktie graag besluiten met een tweetal korte citaten uit de door de redaktie aan alle medewerkers verstrekte handleiding: ... bestemd voor alle in werk of schrijver geïnteresseerde ‘common readers’ en in het bijzonder voor scholieren en studenten die zich voorbereiden op spreekbeurten, examens en tentamens, of bezig zijn met het schrijven van scripties, werkstukken e.d.; ... in elk deeltje: een kritische analyse van één boek, die informatief is, inzicht geeft in het werk zelf en zijn achtergronden, en die tegelijkertijd laat zien hoe men een literair werk kan benaderen en wat men eraan zou kunnen bestuderen.
Drs. J. Pop
In het volgende nummer zal dhr. v.d. Paardt op het antwoord van dhr. Pop terugkomen. |
|