Vestdijkkroniek. Jaargang 1977
(1977)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
BoekbesprekingenJ. Kamphuis: Simon Vestdijk en de Kerkgeschiedenis K. gaat er in zijn beschouwing van uit, dat het in de kerkgeschiedenis niet alleen over gedachten, ideeën en overtuigingen gaat, maar om levende mensen en wat hen beweegt, vandaar ook dat de kerkgeschiedenis de verbeelding van romanschrijvers gaande heeft gemaakt, van christenen en niet-christenen onder hen. Dit laatste vormt uiteraard de overgang naar Simon Vestdijk en diens preoccupatie met kerkhistorische stof. Na een summier overzicht van Vestdijks veelzijdige activiteiten komt K. tot zijn eigenlijke onderwerp. Hij tracht Vestdijks positie te bepalen ten aanzien van dit soort romanmateriaal: Vestdijk wil eenGa naar eind* ongelovige heten, hij is als ongelovige in godsdienstige zaken met de erbijbehorende godsdienst-historische complicaties geïnteresseerd. Hij tast de strijd om de waarheid aan alle kanten af. Echter niet, zoals vele anderen, op zoek naar dé waarheid. Vestdijk komt, aldus K., in zijn historische romans niet op ons af als een religieus zoeker.Ga naar eind1. Men krijgt de indruk, dat K. Vestdijk tot onderwerp van zijn beschouwing heeft gemaakt, omdat hij in de kringen van K. als een vijand wordt gezien: ‘Belangrijker is dat Vestdijk in de nederlandse geestesgeschiedenis een uitermate belangrijke en voor de christelijke kerk in dit land een onheilspellende plaats inneemt’. K. brengt dit onheilspellende in verband met de invloed die Vestdijk van Nietzsche onderging (cf. Vestdijks uitspraak tegenover Theun de Vries: ‘De lectuur van zijn werken heeft mij van de godsdienst in de traditionele zin van het woord afgeholpen’).Ga naar eind2. Deze boodschap van een moraal zonder God draagt Vestdijk in zijn romans uit, maar als ongelovige zeer nieuwsgierig naar het verschijnsel religie. In zijn godsdiensthistorische romans bevredigt Vestdijk zijn eigen nieuwsgierigheid naar de religieuze mens.
Vervolgens wijdt K. aandacht aan twee romans, waarin de godsdienst een belangrijke rol speelt, Het vijfde zegel en Het proces van meester Eckhart en concludeert dat Vestdijk in deze romans kiest voor het standpunt van de mysticus. Hierbij legt K. (uiteraard) verbanden met Vestdijks opvattingen in De toekomst der religie (de voorkeur voor de | |
[pagina 60]
| |
atheïstische, mystische heilsweg van het oorspronkelijk Boeddhisme, dat zich niet eens begeeft in de vraagstelling of er al dan niet goden bestaan, omdat de goden eenvoudigweg niet interessant zijn). Omdat De toekomst der religie in dezelfde periode ontstaan is als De Vuuraanbidders acht K. het zinvol beide werken met elkaar te vergelijken, zich hiermee op hetzelfde gladde ijs begevend als de Heer en Mevrouw Abell in menige Vestdijkkroniek, aangezien het methodisch op zijn minst problematisch is een fictioneel werk te toetsen aan een niet-fictioneel werk. Ook K. geeft zich hier te weinig rekenschap van. K. ziet in de levensloop van de hoofdfiguur, Gerard Criellaert (wiens naam overigens consequent verkeerd gespeld wordt, nl. met één 1), een ontwikkeling van de metafysische godsvoorstelling van het christelijk geloof naar het volstrekte atheïsme. K. verwijt Vestdijk een vertekend beeld van het gereformeerde geloof, nl. door God voor te stellen als ‘een groot Rekenmeester, die zijn werktuigen, de branders, de mensen uitverkoos of verdoemde volgens de wetten ener hogere natuurkunde’, een ‘mathematische god’ dus. Dit beeld acht K. strijdig met de leerregels van Dordrecht, die inzetten met een belijdenis van de liefde Gods: ‘Hierin is de liefde Gods geopenbaard, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verga, maar het eeuwige leven hebbe’. Uit de door Vestdijk gegeven karikatuur zou blijken dat Vestdijk de christelijke religie haat. Uit zijn afkeer van het contraremonstrantisme vloeit overigens niet logisch een partij kiezen voor de remonstranten voort (wat je immers wel zou verwachten, Vestdijk was van remonstrantse huize, K. legt daar ook nogal de nadruk op), wel kiest hij in zoverre voor de laatsten, dat hij hun verdraagzaamheid zeer hoogacht. Maar waarom, vraagt K. zich dan af, geen verdraagzaamheid ten opzichte van het contra-remonstrantisme, als je toch indifferent staat ten aanzien van de godsdienst? Het antwoord ligt natuurlijk voor de hand: Vestdijk heeft niet zozeer bezwaar tegen de inhoud van het geloof, maar tegen de houding van de aanhangers, nl. een onverdraagzame. K. toont dan vervolgens aan dat Vestdijk (tenminste wat betreft De toekomst der religie) zich ook wel degelijk richt tegen het geloof dat deze houding mogelijk maakt. | |
[pagina 61]
| |
Resumerend: K's beschouwing handelt eigenlijk niet zozeer over Vestdijks historisch-religieuze romans, zoals hij in het begin doet voorkomen, maar is veeleer een (hernieuwde) aanval op Vestdijks opvattingen in De toekomst der religie.
H.B. |
|