| |
| |
| |
De Jeugdpsychologische Roman en Vestdijk (1)
Dr N. Beets
Waarom ik dat dikke boek toen opnam, bekeek en besloot het mee te nemen, is ook nu nog een raadsel. De mannen die enkele dagen voor ons uit de jungle te voet waren ingetrokken, hadden allerlei persoonlijke bezittingen weggeworpen, om geen extra lasten te moeten dragen. De plaatselijke Siamezen hadden natuurlijk alles wat naar hun gading was allang weggegrist, zodat er nog maar weinig te graaien viel. Maar er lagen nog stapels boeken, deels half verscheurd. Wie een soldatenbijbel of Prayer Book wilde hebben, kon bij deze officieuze uitverkoop terecht. Leesstof lag zo maar langs de jungle-weg. De weg waarvan velen zich afvroegen of deze hun way-of-no-return zou zijn...
Het was een extra zware uitgave, niet zo maar een pocket-book. De titel trok mij aan: For whom the bell tolls, Ernest Hemingway. Ik was in mei 1943 nog niet aangetast door slopende honger- of tropenziekten. Vooruit dus maar. Pik maar mee. Weggooien kon je altijd wel weer. De tropische jungle was gastvrij tegenover elk wegwerpartikel, inclusief de mens. Want de mens - in handen van de vijand - was een wegwerpartikel. Zo sterk dat in 1977 vele graven in de jungle geheel onvindbaar geworden zijn. God-weet-waarom ik dat boek meenam. Vasthouden aan een stuk leescultuur? Dwaasheid. Wie neemt er nou in de ene oorlog - en wàt voor één - een heel brok andere oorlog, de Spaanse burgeroorlog, mee? Was ik zo bloeddorstig? Ik had er in ieder geval in die tijd geen flauw idee van dat er ver weg, in Holland, een mij onbekend schrijver leefde, die Vestdijk heette. Had ik het geweten dan had het me niets gezegd. En dat bleef lange jaren zo. Totdat een vreemd lot me ondanks alles in Nederland deed belanden, in 1946. Toen kreeg ik de handen vol met een hernieuwde kennismaking met de vreemde inboorlingen van dat hoogst eigenaardige land dat ons, de onvrijwillige immigranten zullen we maar zeggen, als ‘vieze koloniale uitbuiters’ beschouwde. En daartegen bestond doodeenvoudig geen verweer, omdat we afgeleerd hadden een vuist te maken.
Repatrianten - zo werden we euphemistisch genoemd - of beter gezegd: ontheemden, leden aan eigenaardige bewustzijnsvernauwingen. En daarom merkten we enerzijds veel, anderzijds ook weinig op. Ik heb daar een verklaring voor die niet juist behoeft te zijn. Ieder van ons moest tot straf zo laag mogelijk op de maatschappelijke ladder proberen maar weer opnieuw te beginnen om er dan op eigen verdienste ‘te komen’ in die na-oorlogse uiterst vriendelijke, maar diepweg
| |
| |
afwijzende en feitelijk vijandige, vredes-wereld. Wat je vroeger had gedaan of was geweest telde niet meer mee. Je had het vege lijf gered en daarmee basta.
Natuurlijk wil ik met deze vreemde inleiding ergens naartoe en nu kan kort gezegd worden waarnaar ik toe wil: ik begon toen maar opnieuw te studeren, vanuit een geweldige geeuwhonger naar leesstof. Hemingway was niet genoeg geweest. Tot mijn verbazing promoveerde ik na enige jaren met tot onderwerp de psychologie van de leeftijd van tien tot veertien jaar. Daarbij kwam ik Vestdijk totaal niet tegen. Dat was geen ramp, want ik had me ondertussen kostelijk vermaakt met Tom Sawyer, ontdekte Niels Lyhne maar het ontging me dat Sigmund Freud reeds veel eerder Jacob Peter Jacobsen's ontwikkelingsroman hoog genoteerd had onder zijn favoriete romanschrijvers. Ik was ook verrukt van Dostojewski's novellen, waaronder Een Kleine Held en Netouchka. Met dit alles zocht ik het dus buiten de grenzen van een klein land.
Toen het feestrumoer van de promotie verdwenen was en een handelseditie van het proefschrift onder de titel De Grote Jongen was verschenen, bleek er een addertje onder het gras te liggen. Dat was Vestdijk. Een overigens welwillend recensent, dr. H. Faber, thans hoogleraar te Tilburg, vond het jammer dat Vestdijk's Anton Wachter geheel aan mijn aandacht was ontsnapt. Ik had niet zo ver van huis hoeven te gaan. Wel, toen zat er voor mij niets anders op dan verlaat op zoek te gaan naar Anton Wachter. En die was uitverkocht. Een bevriend boekhandelaar wist echter bij de Uitgever nog een beschadigd exemplaar - een pil waarin de eerste vier delen bijeengebonden waren - te achterhalen. De ene pil en de andere, ziedaar de verbinding tussen Hemingway en Vestdijk. Zo maakte ik dus via een eigenaardige kronkel tegen wil en dank kennis met Vestdijk.
Al gauw ontdekte ik dat Faber gewoon gelijk had gehad. Naast die anderen die mij over de leeftijdsperiode tussen de tien en veertien hadden ingelicht, bleek Vestdijk in Surrogaten voor Murk Tuinstra en Terug tot Ina Damman een formidabele ontwikkelingspsychologische informant.
| |
De psychologische en ontwikkelingspsychologische roman
Voordat we ons nader concreet met Murk en Ina kunnen bezighouden willen we kort nagaan wat enig historisch speurwerk oplevert. De omstreeks dertienjarigen komen literair-historisch niet zomaar uit de lucht vallen. De leeftijdsperiode wordt soms apart tot onderwerp gekozen - Een kleine Held bij Dostojewski, Tom Sawyer en Huckleberry Finn! - maar veelal als onderdeel van een Bildungsroman die een gehele levensloop, of althans de hele jeugd bestrijkt, gekozen. Bij Vestdijk neemt de leeftijdsperiode van tien tot veertien een nogal centrale positie in, in de acht delen van de Wachterserie.
De Wachterromans nemen op hun beurt een plaats in binnen de traditie der Bildungsromans, waarin de psychologische ontwikkeling van een centrale hoofdpersoon word beschreven. Daarmee behoren ze tot het wijdere verband van de psychologische roman. Veelal laat men de Bildungsroman zijn entree doen met Goethe's Die Leiden des jungen Werthers in 1774. Sindsdien voerde de bewerking van materiaal uit de eigen levensgeschiedenis in Rusland, Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Amerika, Engeland en andere landen tot opmerkelijke resultaten. Vaak ligt het accent meer op de schildering der omgeving en gebeurtenis- | |
| |
sen en dan zien we een tijdsbeeld waarin de auteur groot wordt. Veelal beschrijft de schrijver voornamelijk interne psychologische ontwikkelingen. In het eerste geval meer sociografie, in het andere geval meer psychografie maar het één verschijnt nooit geheel zonder het andere.
Dostojewski (1821-1881) is ongetwijfeld de grote psychologische romancier der 19e eeuw. Hij schreef een roman onder de titel Adolescentie en enkele novellen waarin hij de drempelpositie van het kind tussen kleinzijn en groot worden markeert: Een Kleine Held en Natouchka. In het eerste geval gaat het om een elfjarige jongen, die op een buiten logeert, tussen vrijwel uitsluitend volwassenen (zie mijn De Grote Jongen, 1954, pag. 72-78) en in de andere novelle spelen meisjes de hoofdrollen.
De andere grote Russische schrijver, Tolstoj (1828-1910)? Reeds in 1852 verschijnt Kinderjaren, gevolgd door Jongensjaren en Jongelingsjaren. Als men Dostojewski een intuitief-psychologisch schrijver wil noemen, dan blijkt Tolstoj een meer uitgesproken beredenerend-psychologisch auteur. Hij is ook een naturalist. Van de hand van Maxim Gorki (1868-1936) kennen we ook een triologie: Jeugd (1913), Ontvreemde mensen (1917) en Mijn universiteitsjaren (1923). De ontwikkelingsroman werd een gevestigd genre in Rusland.
De moderne roman meldt zich in Denemarken onmiddellijk al op Europees niveau. De nieuwe periode in de Deense letteren wordt ingeluid door Jens Peter Jacobsen (1947-1885), een bioloog die twee psychologische romans schreef, Fru Marie Grubbe, een historische roman, en een eigentijdse onder titel Niels Lyhne, die men ontwikkelingspsychologische roman moet noemen. Hoezeer deze auteur uit een klein land buiten de grenzen aandacht trok, moge blijken uit de grote bewondering die Rilke voor hem toont (zie: brieven aan een jonge dichter) en het feit dat Sigmund Freud hem tot zijn geliefkoosde auteurs rekende. Het werk van de tuberculeuze Jacobsen verscheen in 1880, een eeuw na Goethe's Werther en in de tijd dat bij ons De Tachtigers zich meldden (zie: De Grote Jongen, pag. 63-72 over Niels Lyhne).
Een van de meest indringende schilderingen van een episode in een jongensbestaan is van de hand van de Oostenrijker Robert Musil (1880-1942). Zijn Die Verwirrungen des Zöglings Törless werd gepubliceerd in 1906, de auteur was drie- en twintig toen hij de korte roman schreef, en het duurde enige tijd voordat deze werd uitgegeven. Zelf wenste hij zijn werkstuk geen ontwikkelingspsychologische roman te noemen. Het ging hem om de ontwikkeling van bepaalde ideeën. Niettemin mogen we als lezer toch spreken over een uitgesproken vroegpuberale ontwakingsproblematiek.
Invloeden van Freud op Musil zijn niet rechtstreeks aan te wijzen. Maar wel is er een opvallende overeenkomst in de thema's die hen bezighouden. Ook Musil blijkt gefascineerd door het spel van tegenstrijdige dynamische en onbewuste motieven en krachten, dat Freud zozeer in beslag nam. Musil beschrijft de verwarringen en ontredderingen bij een jongen, omstreeks dertien jaar oud, die geconfronteerd wordt met tedere en agressief-destructieve neigingen, ambivalente gevoelens van haat en afkeer enerzijds en zich aangetrokken gevoelen anderzijds. Musil's psychologisch inzicht in bewustwordingsprocessen is onthullend.
| |
| |
Rondom 1900 werd het denken omtrent het menszijn - getuige Freud, getuige Musil - beheerst door de diepmenselijke problematiek der dubbel geslachtelijkheid, de ambivalente gevoelens en neigingen, de androgyne persoonlijkheid. In één persoon huizen elkaar tegenstrevende machten en krachten, het gevoelsmatige contra het verstandelijke, het vrouwelijke contra het manlijke. Het ligt voor de hand dat de problematiek die dit meebrengt zich vroeger of later, weinig opdringerig of overweldigend, zal kunnen melden. De leeftijd daarvoor ligt in de sleuteljaren tussen de tien en vijftien. Musil en Vestdijk hebben dit goed begrepen, evenals die andere auteurs die zich de een indringender dan de ander met die leeftijdsperiode hebben beziggehouden. De grote menselijke opgave is dan altijd: om het onverzoenlijke te verzoenen. Elke psychologische roman, dus in het bijzonder ook de ontwikkelingspsychologische, houdt zich met dit thema - het mag ook het integreren van het onverzoenlijke in het eigen bestaan worden genoemd - bezig. We zullen een vergelijking van Vestdijk met Musil op dit punt in beraad houden.
Ook Frankrijk liet zich niet onbetuigd. Voor ons doel lijkt Le Grand Maulnes van Alain Fournier (1886-1914) uit 1913 het sprekende voorbeeld. Ook in deze roman speelt de problematiek der ontwakende volwassenheid de voornaamste rol, terwijl het jongensleven nog volop centraal staat. We zien hoe een dubbele en samenhangende ontluiking van romantische vriendschap èn verliefdheid het voornaamste onderwerp is. Maar de psychologische diepgang is niet groot. Zou het sneuvelen in de oorlog van de jonge auteur een rol hebben gespeeld bij de posthume roem die hem ten deel viel? Bleef hij eigenlijk teveel een veelbelovend schrijver? Het komt mij voor dat deze roman over de jongelingsjaren de welverdiende bewondering vooral zou moeten danken aan de sfeerbeschrijvingen in de dorpsomgeving waarin het jongensbestaan zich afspeelt. Merkwaardige mengeling van romantiek en naturalisme. Törless imponeerde mij vanwege de existentiële en psychologische diepgang, Maulnes komt op mij over als een poëtisch boek.
In dit verband is het misschien goed om ook naar de in Zwitserland schrijvende Herman Hesse te verwijzen. In vele novellen komen jeugdgestalten voor tegen een romantisch-naturalistische achtergrond. De kinder- en prille jeugdjaren hebben ook Hesse (geboren 1877) geïnspireerd tot gevoelige en indringende observaties.
De erudite Romain Roland (1886-1945) schreef een ontwikkelingsroman onder de naam Jean-Christophe in 10 delen, verschenen tussen 1904 en 1912. Maar de grote franse klap kwam met A la recherche du temps perdu van Marcel Proust (1871-1922) dat in 9 delen verscheen tussen 1913 en 1927. Bekend is dat Vestdijk Proust's werk zeer bewonderde.
Dat het aantal auteurs dat ontwikkelingspsychologische romans schreef, en in het bijzonder de leeftijd van tien tot veertien, vijftien jaar zorgvoldig observeerde, hiermee is uitgeput, kan niemand volhouden. De Amerikaan William Saroyan tekende in The Human Comedy dat in 1942 verscheen de veertienjarige Homerus Macauly met zijn jongere broertje Ulysses. Onvergetelijke romanfiguren, waarin de beste Mark Twain tradities voortleven. Homerus staat in zoverre in het volwassenen-leven, dat zijn telegrambestellersbaan noodzakelijk is voor het levens- | |
| |
onderhoud van het gezinnetje Macauly. Saroyan's roman is in feite een homefront oorlogsroman. Voorlopig moeten we het bij deze opsomming van een aantal buitenlandse auteurs, wier belangstelling uitging naar de leeftijdsperiode die psychologisch van cruciale betekenis is, maar laten.
| |
Nederlandse letterkundige bijdragen..,.
Welbewust maakten we eerst een buitenlandse verkenning van ons onderzoekgebied. Nederland heeft immers erg veel buitenland. Vestdijk's ontwikkelingspsychologische romanreeks van 8 delen kent ook in Nederland vele voorlopers. Om dicht bij hem zelf te blijven: zijn eigen Kind tussen vier vrouwen dat in 1933 persklaar was maar niet kon worden uitgegeven. Het manuscript omvatte 940 schoolschrift-pagina's. De uitgever zag er geen heil in een zo lange roman het levenslicht te schenken. Vestdijk's oorspronkelijke roman-eersteling verscheen pas in 1972, 39 jaar later. (Zie Nol Gregoor, Simon Vestdijk en Lahringen, 1958).
In de depressie-periode na de afwijzing van zijn roman-debuut, las Vestdijk James Joyce (Ulysses?). Opvallend vind ik overigens dat Vestdijk Kind tussen vier Vrouwen in één ruk op 35-jarige leeftijd schreef, terwijl Proust's serie werd gepubliceerd nadat hij de 42 was gepasseerd. Om een beetje van de ergste schrik te bekomen, zou men willen denken, ging Vestdijk iets anders doen. Hij begon al in januari 1934 aan Meneer Vissers hellevaart te schrijven en misschien gaf hem dat wel de mogelijkheid om iets van de Vier-Vrouwen frustraties weg te werken. Maar ook die roman bleek weer niet zo geschikt voor een roman-debuut. Dan wordt het tenslotte Terug tot Ina Damman.
Vestdijk debuteert met een roman waarin het sociale en liefdesleven van jongens en meisjes uit de onderbouw van een HBS het hoofdthema uitmaken. Ze zijn dertien tot vijftien jaar oud. Ze doorliepen zeven klassen van de lagere school. Blijkbaar kan een uitgever het zich veroorloven om een roman uit te brengen waarin de omgangsverhoudingen tussen jongens en meisjes van rondom de dertien nogal centraal staan. De schrijver had toen nog geen naam als romancier. In de samenleving zou dan het onderwerp als zodanig toch zeker enige weerklank moeten kunnen vinden. En dat deed het ook. Kennelijk kunnen zeer velen zichzelf in Vestdijk's kinderportretten herkennen.
Laten we de chronologie van het verschijnen nu even buiten beschouwing, dan moeten we opmerken dat Vestdijk in twee romans - Surrogaten voor Murk Tuinstra en Terug tot Ina Damman - hoofdtrekken van de leeftijdsperiode tien tot en met veertien jaar heeft geschetst. Anton en Murk zijn in ‘hun’ roman 10 tot 13 jaar en leerlingen van de 5e, 6e en 7e klassen. Anton en Ina zijn leerlingen der lagere klassen van een middelbare school. Een formidabel aantal leespagina's wordt hiermee aan de zogenaamde puerale levensperiode gewijd. Voor een auteur van een proefschrift over die periode is het dus wel aangewezen, om Vestdijk naast andere letterkundige informanten de volle aandacht te schenken.
Voordat we dat doen willen we echter Vestdijk's nederlandstalige voorlopers althans noemen. Hen leren kennen zou veel plaatsruimte en tijd vergen. We willen vermijden dat de indruk ontstaat dat slechts buitenlanders hun sporen verdienden met het schrijven over die verwonderlijke tussenperiode in het mense- | |
| |
lijke bestaan, waarin een kind nog wel kind is, maar óók geconfronteerd wordt met bewustwording der dubbelzinnigheden die een volwassen bestaan kenmerken.
Schrijven over nederlandstalige auteurs levert problemen op die we niet kenden toen we over buitenlandse auteurs berichtten. Zij bevonden zich allen op een europees niveau. Niels Lyhne en David Copperfield, Maulnes en Tom Sawyer zijn romanfiguren die de grenzen van hun geboorteland zeer ver overschreden. Met Anton Wachter en Werther Nieland (het geesteskind van Simon van het Reve) is dat niet het geval.
Terwijl een Europese Gemeenschap politiek gezien slechts zeer moeizaam van de grond komt, bestaat een geestelijke culturele en litteraire gemeenschap al zeer lang. Iedere boekhandel die men binnenstapt getuigt daarvan. David Copperfield en Tom Sawyer zijn ‘internationale jongens’. Ze zijn op vreemde wijze wereldburgers. Als lezer hebben we ze onszelf toegeëigend. Daarom denk ik over ‘de jongen van die leeftijd’ niet langer locaal, provinciaal of nationaal, maar internationaal en grenzenloos.
Toch is er iets eigenaardigs. Anton Wachter is een jongetje uit een provinciestadje in Friesland van voor de eerste wereldoorlog. Maar Dostojewski's kleine held is ook een provinciaals knaapje en Alain Fournier's scholieren bezoeken eveneens een dorpsschool in de provincie. En van Tom Sawyer kan men nu wel zeggen, evenals van Niels Lyhne, dat hij in een andere omgeving en tijd opgroeide dan Franse of Russische kleine litteraire beroemdheden... niettemin bieden deze zo geheel verschillende figuren in hun jongensbestaan gemeenschappelijke aangrijpingspunten. Ze vertonen iets essentieel-jongensachtigs en persoonlijkmenselijks, dat grenzen van ruimte en tijdsbestek te buiten gaat. Ze bieden aangrijpingspunten voor ons inlevingsvermogen, we kunnen met ze meeleven en meevoelen en hun denken is ons niet vreemd.
Wie een indruk wil krijgen over wat een nationale literatuur op dit gebied oplevert - in ons geval de Nederlandse - zal beseffen dat Vestdijk's hollandse voorlopers van andere kwaliteit kunnen zijn dan de tot nu toe genoemden. Van Europees' niveau rekenen we een Multatuli, Couperus, Du Perron en Vestdijk, maar misschien zijn we daarmee aan de zuinige kant.
Om Vestdijk als Nederlands auteur van psychologische romans, waarin in het bijzonder ook kinder- en jeugdleven word beschreven, te kunnen waarderen, moeten we nagaan hoe het genre zich in onze literatuur ontplooide. We blijken ons nationaaal dan niet onbetuigd te hebben gelaten. Sinds 1782 - Goethe's Werther - levert de Nederlandse literatuurgeschiedenis heel wat op, meer dan we aanvankelijk dachten.
Het nieuwe tijdperk - dat van de moderne literatuur - kan men laten beginnen (Knuvelder) met Rhijnvis Feith (1753-1824). Hij was bekend met de eigentijdse Engelse, Duitse en Franse literatuur. Zijn Julia (1783) en Ferdinand en Constantia (1785) vertegenwoordigen een nieuw geluid. Vervolgens gebeurt er iets opmerkelijks. Vrouwelijke auteurs initiëren in belangrijke mate de psychologische roman. De emancipatie van de vrouw heeft zich in schrijverkringen vroeg en krachtig ingezet. Na Elizabeth Maria Post (1755-1812), die o.a. een ‘uiterst
| |
| |
tedere en gevoelige vriendschap tussen vriendinnen’ beschreef (Knuvelder III, pag. 86-88), nemen Betje Wolff (1738-1804) en Aagje Deken (1741-1804) het heft stevig in handen. In 1782, bijna tweehonderd jaren geleden, verscheen wat men nu een best-seller zou noemen: Sarah Burgerhart. De eerste moderne psychologische roman werd door vrouwen geschreven (Kn. pag.103).
De weg was vrij gemaakt voor Anna Louisa Geertruida Toussaint (Bosboom-Toussaint, 1812-1886), in wier handen de psychologie der hoofdfiguren een verfijnde uitwerking krijgt. Mejonkvrouwe De Mauléon (1847) wordt zelfs een meesterwerk genoemd waarin ‘de psychologie der personnages wordt uitgebeeld rond één duidelijk centraal gehouden hoofdmotief’ (Kn. III, pag. 257). Het is de moeite waard om even stil te staan bij wat Knuvelder schrijft over Majoor Frans (1874). ‘Het is een talentvol boek over een liefdesprobleem, geplaatst in het wijdere kader van de vrouwenemancipatie, die juist in die dagen begon op te komen.’ Kunnen we overigens niet beter zeggen: flink begon door te zetten of opnieuw een goede stap vooruit maakte? Maar dit terzijde.
Leo van Zonshoven, een der hoofdpersonen, omschrijft de psychologie zoals die door de auteur wordt beoogd theoretisch als volgt: ‘Het is de analyse van eene vrouwengestalte, die niet als een marmer beeld uit één stuk gehouwen is en dat men in ettelijke seconden kan laten photographeren. Het zijn waarnemingen omtrent een karakter dat uit zeer verschillende, bijna tegen elkaer inloêpende trekken is samengesteld; het zijn ontdekkingstochten in een vrouwenhart, dat diep en bewegelijk is als zekere onpeilbare waterkolken en waarvan men alle verschijnselen met oplettendheid moet gadeslaan; fijne schakeeringen of schijnbaar nietige détails mogen niet worden overzien, of wij staan voor onoplosbare raadsels’ (pag.337). Ik denk dat menig modern romancier hierin een opgave herkent, waar hij zich bij aan zou willen sluiten. De dynamiek der psychische krachten stelt ons voor de opgave ‘tegen elkaar inlopende trekken’ te onderscheiden. Dat slaat op de moderne psychoanalytische problematiek van polyvalentie en ambivalentie.
Eduard Douwes Dekker (Multatulli, 1820-1887) is natuurlijk befaamd vanwege zijn Max Havelaar (1860) maar een psychologische studie van de kinderziel zal men eerder aantreffen in De geschiedenis van Woutertje Pieterse. Een studie, met Multatuli's eigen woorden, ‘naar den eisch der positivistische zielkundige wetenschap in de 19e eeuw’ (Kn. III, pag. 381). De auteur beoogt een naturalistischpsychologische roman te schrijven.
Marcellus Emants wordt echter de eigenlijke vader van de individualistische, psychologische en realistische schrijfkunst genoemd (1848-1923). Na 1900 neemt dit psychologische realisme steeds duidelijke trekken aan. De mens zoals hij is wordt onderwerp van studie. Dit gebeurt in de literatuur (Knuvelder IV, pag. 195) maar we weten dat een psychologisch realisme zich vooral ook in de psychologie zelf manifesteert. Freud's begrip omtrent de mens begint na 1900 bovengronds en ondergronds tot zeer velen door te dringen. Tegelijk met of in het voetspoor van de realistische inzichten die Nietzsche omtrent het bewuste en het onbewuste koesterde.
Dit realisme laat zich niet in twee woorden - bewust en onbewust - vangen. Het omvat in ieder geval wat al eerder werd aangestipt: de mens is een dubbelzinnig wezen, rationeel en irrationeel, idealist en realist, geneigd tot goed èn tot
| |
| |
kwaad, vooruitstrevend èn terughoudend en ga zo maar door... In de theorieën omtrent de dubbelzinnigheid en dubbelgeslachtelijkheid vervolgt men de structuur ervan tot in de biologische cel-structuren. In de tijd waarin het magistrale levenswerk van Sigmund Freud gestalte begon aan te nemen, was de problematiek van de dubbelgeslachtelijkheid - bi-sexualiteit - onderwerp van heftige en diepzinnige discussies (Zie Ellenberger, 292, 501-3, 605, 708-9, 788-9). Literatuur en psychologie nemen beide een mens als vat-vol-tegenstrijdigheden tot uitgangspunt.
Nog diep geworteld in de romantiek was Frederik van Eeden (1860-1932) wiens De Kleine Johannes (1885) echter gevolgd werd door een tweede en een derde deel, daarmee een ontwikkelingsroman voltooiend. Maar wat staat Johannes nog ver af van een latere Anton Wachter of de jeugdige Nol uit Vestdijk's De koperen Tuin. Het kind Johannes is nauwelijks een kind van vlees en bloed, hij is lichtvoetige droom en gedachte, meer idee dan werkelijkheid.
Niet onvermijdelijk mag blijven dat Lodewijk van Deyssel (1864-1952) zich geschaard heeft onder de letterkundigen die eigen kinder- en jongensjaren met veel psychologisch inzicht beschreven hebben. Hij deed dat in zijn Gedenkschriften (1924).
Met Louis Couperus bereiken we weer een hoofdstuk apart (1863-1923). Hij heeft geen consistent portret van een opgroeiend kind neergezet. Dat we hem hier noemen is gebaseerd op zijn betekenis voor de realistische psychologische roman. De problematiek der dubbelzinnigheid, van de ambivalentie, van de twee-geslachtelijkheid, wordt bij hem soms zeer expliciet. Knuvelder wijst op het verhaal Dionyzos dat voor de psychologie die Couperus hanteert belangrijk is: ‘Dionysos is een androgyne godheid, Hermafroditos komt er op opvallende wijze in voor; ten dele moet het boek wel als allegorische autobiografie gelezen worden, meent Van Tricht.... Knuvelder laat vervolgens een misverstand voortbestaan. In plaats van de min of meer logische gevolgtrekking te maken, dat de psychologische twee-geslachtelijkheid (psychologisch hermafroditisme) voor Couperus’ psychologie van wezenlijke betekenis zou zijn, schakelt men al te gemakkelijk over in dit geval naar benadrukking der ééngeslachtelijkheid, psychologische homo-sexualiteit. Er op wijzen - zoals Van Tricht zou hebben gedaan, volgens Knuvelder (IV, p.121) - dat ‘direct na 1900 een belangrijke literatuur over het homoseksuele vraagstuk het licht zag’ ziet gemakkelijk voorbij aan het kader waarin dit plaats vond. Dat was binnen het raamwerk van theoririën omtrent de bi-seksualiteit. Op andere manier gezegd: in het ene geval spreken we over een of-of theorie omtrent de mens, in het andere geval over een èn-èn theorie. De mens is of homo- of heterofiel tegenover: de mens is zowel het ene als het andere vanuit zijn wezen, vanuit zijn natuur. Er ontstaan veel misverstanden als we deze zaken niet uiteen weten te houden. Couperus' werk verdient, dacht ik, vanuit het perspectief der bi-sexualiteits-discussie te worden benaderd.
Dit is dan meteen ook het perspectief waarin we twee sleutelromans van de Anton Wachterserie moeten plaatsen. De jonge Anton Wachter is in zijn gecompliceerde psychologische problematiek van dertienjarige moeilijk anders te begrijpen dan vanuit dubbelzinnige gevoelsrelaties: die tot Murk Tuinstra (en diens surrogaten) en die tot Ina Damman (en haar surrogaten). Anton worstelt, om in
| |
| |
de termen van Adler (in 1910) te spreken met een psychologisch hermaphroditisme (Ellenberger, pag. 605) en met de problemen van vrouwelijke anima en manlijke animus in zijn eigen wezen, om met Jung te spreken (Ellenberger, pag. 708). De drie vooraanstaande vertegenwoordigers van een nieuwe richting in de psychologie - dieptepsychologie - gaan alledrie van een dubbelgeslachtelijk wezen uit. Freud deed dit immers óók! En we betogen hier dus dat zowel Couperus als Vestdijk in hun literaire werk deze theorieën omtrent de mens geen geweld aandeden.
Kort moge worden vermeld dat Jac. van Looy (1855-1930) in Jaapje (1917), Jaap en Jacob, dus in drie delen, ontwikkelings-historische perspectieven aan de hand van zijn eigen levensloop schilderde. Aart van der Leeuw (1876-1931) liet ons Kinderland na (1914).
Alle genoemde auteurs vonden in de eigen levensgeschiedenis belangwekkende stof voor hun schrijverschap. Naarmate ze meer psychologische feeling, intuitie of kennis bezaten, konden ze realistischer en geloofwaardiger over kinder- en jeugdleven schrijven.
| |
De modernsten
Een zeer bijzondere positie willen we aan Charles Edgar (1899-1940) toewijzen. Misschien ook wel omdat hij zo tekeer ging tegen ‘het provincialisme’ in het schrijverschap. In zijn Land van Herkomst (1935) kunnen we onder meer een autobiografische ontwikkelingsroman zien. Ongetwijfeld komt daarin ook de leeftijdsperiode van tien tot veertien jaar er niet bekaaid af. Het zou bijzonder interessant zijn om de dertienjarige Anton Wachter uit Lahringen eens te vergelijken met de evenoude Ducroo tussen zijn speelmakkers in het voor-oorlogse Batavia. Daarover zou heel wat op te merken zijn.
Kort na de tweede wereldoorlog verscheen De paarden van Holst (1947) van de hand van Gerard van Eckeren (Maurits Esser, 1876-1951). Wie jong was in de door de auteur beschreven jaren herkende er veel uit eigen jeugd in terug. Maar de onthullende ervaring met betrekking tot de voor-puberale leeftijdsperiode was het lezen van Werther Nieland (1949) van Van het Reve, de auteur die sindsdien zo veel van zich liet horen. De hoofdfiguren zijn rondom de twaalf jaar oud. Wie een poging wil ondernemen om meer over Anton Wachter te zeggen dan gebruikelijk is in literaire critieken, ontkomt in 1977 niet aan de opgave om ook de jonge Werther (waarom Werther? Ligt hier een associatie met Goethe?) binnen zijn aandacht te houden.
| |
Preview
Het was dus Dr. H. Faber, momenteel hoogleraar in Tilburg, die mij indertijd op het spoor van Vestdijk zette. Een confrontatie met Anton Wachter overtuigde mij van zijn gelijk. We hebben dus nu een ereschuldje af te lossen tegenover Surrogaten voor Murk Tuinstra (1948) en Terug tot Ina Damman (1934). Ik heb indertijd teveel over de grenzen heen gekeken en niet opgemerkt dat Vestdijk's kinderen uit Lahringen een zeer goed figuur in een proefschrift zouden hebben geslagen.
| |
| |
Voor wie zich blijft afvragen Wie en Wat de mens is, blijven twaalfjarigen zoiets als sleutelfiguren wier raadselachtige menszijn blijft fascineren. Welk een onzin, dat voortdurende gezwam over een mens in het industriële tijdperk die ‘een machine’ zou zijn geworden. Er is totaal niets machinaals aan een twaalfjarige of een zeventienjarige. Het machine-beeld heeft mij nog nooit iets omtrent de mens gezegd, laat staan verhelderd. Maar we kletsen elkaar graag onzin na...
Anton Wachter, Murk Tuinstra, Ina Damman en Marie van den Boogaart zijn beelden van de wordende jonge mens die men naast Niels Lyhne, de jonge Törless en de klasgenoten van Maulnes zou willen plaatsen. Wat komen we dan over de mens, die jong is en bezig groot te worden, te weten? Daarover een volgende keer. Nu alvast dit. Anton is een uitgesproken angstige jongen, die verwoede pogingen doet om zijn levensangsten de baas te worden. Soms lukt dat wonderwel en dan is hij ‘vrij’ maar vaak lukt het niet en dan zit hij vast. Hij is ook een jongen die zich stierlijk vervelen kan. Hij is een enig kind. En vaak ‘moet hij iets’ van binnenuit en van buitenaf. Soms is het weer eens broodnodig om verliefd te zijn en dan moet het er van komen, desnoods als zelfkwelling. Zo kun je bijvoorbeeld de verveling en ook de angsten dwangmatig verdrijven door verliefd te worden.
Men ontdekt dat in deze Anton Wachterromans reeds alle kiemen van Vestdijk's eigen proefschrift - Het wezen van de Angst - liggen opgesloten. De verrassing is eigenlijk dat de ontwikkelingspsychologische romans van Vestdijk ook existentiële romans zouden kunnen worden genoemd, met existentiële angst en neurotische angst tot hoofdthema. Daarmee worden ze geenszins tot filosofisch of klinisch geschrift gedegradeerd of verheven. Romanschrijver, psycholoog en filosoof zijn kinderen van hun tijd, die elk op eigen manier aspecten van het menszijn van hun tijd verwoorden. Het eerste hoofdstuk van Sint Sebastiaan, De geschiedenis van een talent gaat waarschijnlijk in het geheel niet toevallig over... De Angst! Daar begon Kind tussen vier vrouwen mee. Vestdijk... het talent... de angst?
(wordt vervolgd)
| |
Literatuur
Ellenberger, Henri F., The discovery of the Unconscious. London 1970. |
|
Gregoor, Nol, Simon Vestdijk en Lahringen. Amsterdam/'s-Gravenhage 1958. |
|
Knuvelder, Gerard, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse Letterkunde, 2e druk, Delen Drie en Vier, 1959 en 1961 |
|
Beets, N., Over Tom Sawyer, Niels Lyhne en Een Kleine Held in: De Grote Jongen, Utrecht 1954 of andere drukken. |
|
|