Vestdijkkroniek. Jaargang 1975
(1975)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Waarom ik nooit in Doorn ben geweestGa naar voetnoot*
| |
[pagina 47]
| |
Het huis te Maarn, dat een rol speelt in Fantoches (1949) uit De fantasia en andere verhalen en in Een moderne Antonius (1960)
hebben, met een niet geringe schok van herkenning in de essaybundel De leugen is onze moeder het stuk ‘Het bospad en de Ayrtons’ las. Daarin ontvouwde Vestdijk tot mijn genoegen zijn boslevensbeschouwing zo indringend, dat het stuk voor een deel een reflectie op De zwarte ruiter leek, althans op de wijze van bosbeleving daarin. En de beschouwing over de voortdurende bedriegelijkheden van het bos en de daaruit volgende onzekerheden - ze maken de wereld blijvend raadselachtig al kun je het raadsel rationeel oplossen - liep uit op een filosofie over de betrekkelijkheid van alle waarneming en kennis: alles is hetzelfde en niet hetzelfde. En de Alpen leveren vervolgens nieuw materiaal voor beschrijving van de wereld waarin het panorama zich niet aan het panorama houdt. De ervaringen van Vestdijks romanpersonages in de Alpen zijn trouwens in veel opzichten niet ongelijk aan die van zijn bosmensen. Misschien mag men zeggen: de romanwereld die Vestdijk heeft nagelaten is een berg- en boswereld, althans een berg- en boswereld in zijn visie: vol wisselende gezichten en steeds veranderende uitzichten, waarin dezelfde dingen steeds anders zijn, de duur der dingen een opeenvolging van uiterste seconden is - als ik die uitdrukking wat vrij mag gebruiken - en de zekerheid van het definitieve niet bestaat. Wie zo denkt moet als schrijver een jager worden en de som van het vele dat het resultaat van de jacht is, moet een bos zijn waarin literaire speurders nooit alle wegen zullen leren kennen. In het genoemde essay citeert Vestdijk Goethe. Wie Vestdijks werk bestudeert kan in wanhoop alleen maar dat citaat beamen: ‘Alle Gestalten sind ähnlich und keine gleicht der andern’. | |
[pagina 48]
| |
Wie in het boek Vestdijk in kaart de biografische gegevens doorleest, stuit tot 1940 bij Vestdijk op een trekdrift die hem nomadischer doet lijken dan toen cultureel vereist was: Den Haag, Amsterdam, opnieuw Den Haag, verhuizing binnen Den Haag, Utrecht, Bilthoven, Den Haag (de laatste drie plaatsen bewoont hij binnen het jaar), Putten, Scheveningen, en dan eindelijk, het is 15 april 1940, Doorn. En al zal hij binnen de plaats nog twee keer verhuizen, alleen gijzelaarschap en gevangenschap zullen hem nog buiten Doorn brengen. Vestdijk leek thuis gekomen, al heeft hij in een veel later verschenen essay, ‘Het dorp van de donder’ niets nagelaten om zich zo on-Doorns mogelijk voor te doen. Maar het lijkt erop, dat alle hem bekende inwoners on-Doorns zijn: het dorp lijkt bewoond door een verzameling immigranten, die de straten alleen gebruiken om elkaar te ontlopen of hoogstens elkaar van verre te groeten. Alleen Donar heeft er een thuis. Waardoor Vestdijk juist in Doorn en niet in een andere bosrijke plaats terecht is gekomen, weet ik niet. Ik vermoed, dat, eenmaal de bossen erom ontdekt, Doorn geaccepteerd is: het dorp en daarmee zijn huis en daarmee zijn schrijfkamer lag midden in een streek die zijn romanwereld uitmaakte. Bij elke wandeling moet hij in de grote metaforische gestalte van zijn literaire jachtgebied terecht zijn gekomen. De wereld waaraan hij, al schrijvend bouwde, lag als beeld niet ver van zijn schrijfkamer vandaan. Proust omringd door zakken vol koekjes, zou ik bijna zeggen. Vestdijk moge zich ondoorns gedragen hebben, de plaats hebben omgebouwd tot dorp van de donder, hij heeft de bossen ook nog omgeschapen tot beeld, gelijkenis en bevestiging van zijn romanwereld. Kortom, hij heeft, als elke goede schrijver, van de bekende wereld niets heel gelaten. Het kan erop lijken dat ik nu de tentoonstelling ‘Vestdijk en Doorn’ die nog geopend moet worden, al voor gesloten heb verklaard. Ik heb echter niet meer willen doen, dan enigszins aangeven, waarom ik Doorn en Doornse bossen voor mijzelf tot gesloten gebied heb verklaard. Mijn in het begin omschreven fantasieën in bossen kunnen de armzaligheid van mijn verbeelding illustreren; ik was hoogstens in staat in bossen er iets bij te maken, maar niet de bossen om te scheppen. Voor Vestdijks eigen boswereld was in mijn leegte alle plaats. En ik geloof te mogen zeggen, dat die wereld zich nog steeds meer in mij vertakt heeft. Een relatie tussen de Doornse bossen en, om het zo uit te drukken, Vestdijks bossen, is er niet behalve in de verbeelding van de romanschrijver Vestdijk. Maar die verbeelding kennen wij slechts in de producten ervan: zijn literaire werken. Alleen voor de visie- en verbeeldinggelijke was, dunkt mij, een bezoek aan Doorns bossen enigszins zinvol, al zou die denkbeeldige bezoeker het waarschijnlijk met zijn wereld te druk hebben om zich in de verbeeldingswereld van een ander te verplaatsen. Voor mij zouden de bossen gewoon bossen zijn - dat ‘gewoon bossen’ wordt met alle respect uitgesproken - en ik zou waarschijnlijk geforceerde pogingen doen zwarte ruiters te ontdekken of moderne bekoorders of een denkbeeldige ontmoeting met Alice van Voorde te arrangeren. Een bekende reactie bij confrontatie met de plaats van oorsprong van een romanwereld is: ‘Is dat nu alles?’ De opmerking zegt weinig over ‘dat alles’, maar alles over de spreker en diens gebrek aan fantasie. Een meer adequate reactie zou zijn: dat is het niet. Buitenplaatsen als De Ruiterberg en Ruiterstein hebben slechts het eerste deel van de naam gemeenschappelijk. Waren ze maar gelijk. Een literaire gids zou bezoekers door Doorn kunnen loodsen door bossen en langs buitens | |
[pagina 49]
| |
Het buiten Hyde Park, dat in 1942 is afgebrand. In Bevrijdingsfeest is de plaats van handeling een versmelting van Hyde Park en De Ruiterberg. Het afgebrande buiten komt ook voor in De Schandalen.
| |
[pagina 50]
| |
Het buiten De Ruiterberg bij Doorn dat als model gediend heeft voor ‘Ruiterstein’ in De Zwarte Ruiter.
steeds herhalend de eerste zin van De zwarte ruiter, zin die voor deze tentoonstelling geschreven lijkt: ‘Dit is de plek waar het gebeurde’. Men kan mij beschuldigen van overbenadrukking van wat genoemd is de ‘autonomie’ van het literaire werk. Ik zal die beschuldiging niet weerleggen, al zou ik graag de autonomie van de verbeelding nog meer accentueren. Wie mij van dogmatisme verdenkt, zou kunnen veronderstellen, dat ik door veel te lezen mijn reismogelijkheden in Nederland wel erg beperk: de verboden gebieden van de literaire enclaves liggen overal: je kunt niet naar Oegstgeest heen, laat staan terug, de Noordzee behoort aan A. Roland Holst en zelfs het gebied achter de horizon daarvan, het hek van het Oosterpark dient vermeden en sinds vorige maand kun je ook al niet meer in Groningen, althans niet aan de universiteit daarvan komen. Er nog vanaf gezien dat herschepping van een bekende werkelijkheid tot een complete eigen wereld zeldzaam is - er sterven altijd meer schrijvers die boeken nalaten dan auteurs die erflater zijn van een hele wereld - je kunt met mijn beheptheid bijna overal komen, want alle uitgangspunten hebben even veel of even weinig met hun literaire gestalten te maken. Ik geloof wel, dat naarmate een romanwereld zich hechter in je heeft vastgezet en je daardoor ook dierbaarder is geworden, naarmate ze dus ook in de verbeelding van de lezer steeds meer een zelfstandig leven is gaan leiden, confrontatie met het uitgangspunt beter vermeden kan worden, tenzij om tot nog grotere bewondering voor de verbeelding van de herschepper te raken. Dat laatste heb ik nagelaten, tot op | |
[pagina 51]
| |
Parklaan 6 te Doorn, het huis waar Vestdijk zich in 1939 vestigde.
heden. Voor het overige had ik als lezer met Doorn en zijn omgeving niets te maken. Maar de schrijver Vestdijk woonde toch in Parklaan of Torenlaan. Dat was voor mij nog de belangrijkste reden, Doorn nooit te bezoeken. Ik zou zeker traag langs Torenlaan nummer 4 hebben gelopen uit een nieuwsgierigheid die ik mijzelf nooit vergeven zou. Er nog vanaf gezien dat ik weinig in mij heb van een literaire pelgrim, voor wie Doorn, dat toch een genadeoord van de Nederlandse literatuur is, een soort letterkundig Lourdes moet zijn, ik meen dat schrijvers die de verborgenheid kiezen, in hun isolement gerespecteerd moeten worden. En ik zou met een nog onvergeeflijker brutaliteit door Doorn geslenterd hebben: in de hoop de bewonderde schrijver te mogen zien. Om de weerzinwekkende gedachte dat ik mij bij hem zou vervoegen, maar helemaal niet te vermelden. Verondersteld dat ik - allemaal ten gevolge van het bezoek aan Doorn - bij hem aangebeld zou hebben. De huisknecht, de tweede zilvervrouw of het bellemeisje zouden mijn naam wellicht kennen, want heeft hun meester niet eens geschreven dat hij recensies over zijn werk al jaren aan het dienstpersoneel te lezen gaf. In de schrijfkamer zou mijn naam geen enkele echo verwekken. Maar - en nu komt de belangrijkste reden waarom ik nooit een audiëntie heb aangevraagd en waarom ik nooit in deze plaats ben geweest: de ontmoeting zou in mijn ogen zinloos zijn. Ik zou de bewonderde auteur niets te vertellen hebben dan wat in zijn oren beuzelachtigheden moesten zijn. En hoe zou de ontmoeting moeten verlopen met een | |
[pagina 52]
| |
Van juli 1948 tot juli 1950 woonde Vestdijk in de Sterkenburgerlaan 10 te Doorn.
schrijver die zoveel adepten aan een directe confrontatie met hun meester ten onder heeft laten gaan. Door Vestdijks eigen werk wijs geworden, bewaarde ik afstand. Uit zelfbehoud. En schiep mij de persoon Vestdijk uit zijn werk, zoals hij zelf uit bossen zijn boswereld bouwde. Foto's activeerden dat proces nog, waarbij de gefotografeerde auteur het spel met zijn romanwereld zo ver dreef, dat hij ook nooit op enige foto op zichzelf wenste te gelijken. Wat mijn verbeelding alle kansen gaf. Zo heb ik mij tenslotte een geheel eigen Doorn geschapen, met, ongetwijfeld in het hart ervan, mijn eigen Vestdijk, dezelfde en niet dezelfde. Hetzelfde en niet hetzelfde, met die woorden in het hoofd durf ik de tentoonstelling aan, dankbaar aan de zwarte ruiter in wiens spoor ik een hele romanwereld heb mogen ontdekken. |
|