| |
| |
| |
[Nummer 10]
De redding van Fré Bolderhey als symbolische roman
L. Pepplinkhuizen en J.E.P. de Smit
Inleiding
In onze reaktie op de behandeling van dit boek door prof. Beets hebben wij aangekondigd een analyse te zullen leveren van de symbolische aspecten van De Redding.
Wij hebben ons voorgenomen dit in twee afleveringen te doen.
Een verslag van ons onderzoek is al eerder gepubliceerd in Forum der Letteren, december 1973; een jaar later hebben wij een verantwoording gegeven in hetzelfde tijdschrift van de gebruikte methodiek. Vanwege de tijdrovendheid van een dergelijke arbeid zijn wij nog niet toegekomen aan een hernieuwde bestudering, zodat ten aanzien van genoemde artikelen in het hiervolgende geen koerswijziging in onze gedachtengang zal zijn te bespeuren. De vitaliteit van de jeugd is dus toch niet zo groot als prof. Beets aan het slot van zijn laatste artikel over Fré in de Vestdijk-kroniek veronderstelt.
Hierbij moet nadrukkelijk worden opgemerkt dat onze benadering geenszins tegen de zijne indruist, maar moet worden gezien als een aanvulling. Vóór Beets en onszelf heeft niemand zich grondig met dit boek beziggehouden; althans niet middels een publicatie.
Het heeft ons zeer verheugd, dat wij na de verschijning van onze analyse in Forum der Letteren van mederedacteur Abell vernamen, dat deze roman gebaseerd is op ervaringsmateriaal van Vestdijk zelf. Zeer waarschijnlijk paste Vestdijk actieve imaginatie bij zichzelf toe. Dit is een techniek voor het oproepen van beelden. Ze bestaat hierin, dat men rustig en ontspannen zit en zich mentaal bezighoudt met bepaalde problemen. Na enige tijd suft men weg en bemerkt dat levendige voorstellingen langs het ‘geestesoog’ zijn gegleden. Verwant hiermee zijn de zogenaamde hypnagoge hallucinaties bij het inslapen. Enkele zeer belangrijke wetenschappelijke ontdekkingen van o.a. Kekulé met zijn benzeenringstructuur zijn hier onopzettelijk aan te danken. De ervaringen van deze active imaginaties en mogelijk dromen uit dezelfde tijd heeft Vestdijk in zijn roman neergelegd. Dit gegeven maakte het voor ons eens te interessant om de oorspronkelijke analyse aan de lezers van de Vestdijk-kroniek voor te leggen.
Van de besprekingen, die aan de onze zijn voorafgegaan, vinden wij die van Abell ‘Vestdijk weg uit het bagno’ het verdienstelijkst. Stolk heeft Fré Bolder- | |
| |
hey in verband gebracht met de psychiatrie. Dit is ook het gebied van waaruit wij mede opereren; om het wat exacter uit te drukken: onze denkwijze sluit zich aan bij de diepte-psychologische richtingen, met name de analytische of ook wel complexe psychologie van C.G. Jung, hoewel hij bepaald niet de enige is die op dit terrein waardevol materiaal heeft geleverd. Doordat wij ons toch voornamelijk en met name bij deze roman op hèm hebben gebaseerd, willen wij nu enkele punten die bij de analyse van de roman relevant bleken te zijn, hier wat nader uitwerken.
Interpreteren is een intellectuele act, die de statements van de schrijver verbindt. Het houdt dus in een interferentie die in zeker opzicht het actuele materiaal te boven gaat. Voor ons soort interpretatie geldt, dat door verschillende momenten erin een onderliggende eenheidsstructuur moet worden blootgelegd. De wijze van interpreteren dient in overeenstemming te zijn met het actuele niveau van het gepresenteerde. Met andere woorden: men moet geen oneigenlijke methoden gebruiken men moet geen sterren bestuderen met een microscoop. Zo moeten we de dingen om ons heen (objectieve wereld) anders benaderen dan die in ons (subjectieve wereld). Het merkwaardige is eigenlijk, dat het subjectieve echter wordt uitgedrukt met behulp van het objectief gekende en dat wordt dan ook meestal symboliek genoemd: de psyche drukt zich uit in het objectief gekende, in de dingen om ons heen, die echter de zaken zelf niet meer voorstellen, op zijn hoogst in een ver verwijderd verband daarmee staan. Dat er in de holistische opvattingen over symboliek toch een oorspronkelijke identiteitsrelatie moet bestaan valt buiten deze inleiding. De fenomenoloog tracht het direct gegevene zonder kennis te vatten: het vóórwetenschappelijk schouwen.
De attractie van de fenomenologie bestaat hierin dat zij de vele mogelijkheden ontvouwt van ervaringen en het zijn in deze wereld. Maar wat te doen met beelden die betrekking hebben op een andere wereld, op begrippen, gevoelens die nooit met een directe waarneming kunnen corresponderen, waarin de ‘Dingerscheinungen’ de dingen niet meer voorstellen, maar naar vreemde horizonten verwijzen.
In verband met de interpretatie willen wij nog even wijzen op het feit dat wij ons in de communicatie met de medemens bedienen van het verbale en daarvan ook meester zijn. Het ‘zelf’ drukt zich uit in beelden, het kent geen taal. Het is opvallend dat de psychoanalyse zich ook voornamelijk bezighoudt met het ik, de afweermechanismen ervan e.d., dat de analytische psychologie van Jung zich meer richt op het zelf. Men legge bijvoorbeeld twee leerboeken van de verschillende richtingen naast elkaar, het één is zonder plaatjes, het ander staat er vol mee. De struktuur van deze roman kan onzes inziens dan ook alleen blootgelegd worden door duiding van de beelden: de taal van het zelf!
Het lijkt ons wenselijk nu iets over de analytisch-psychologische gedachtengang te laten volgen.
Zoals bekend heeft Jung zich druk beziggehouden met het verzamelen van droombeelden, vaak op onnavolgbare en voor het oog van de buitenstaanders soms zinloze wijze.
Vestdijk zelf noemt hem dan ook een blinde verzamelaar. Deze verzamel- | |
| |
woede is zowel kwantitatief als kwalitatief bewonderenswaardig; kwantitatief vanwege het aantal van vermoedelijk 80.000, kwalitatief vanwege de systematische analyse, die geleid heeft tot de ontdekking van een specifieke struktuur binnen de reeksen van droombeelden van eenzelfde dromer. Voor Jung waren dromen uiterst informatief, niet op zichzelf maar uitsluitend in relatie met een serie. Als men de opeenvolgende dromen van iemand met elkaar in verband brengt, kan daaruit een geestelijke ontwikkeling blijken, een ontwikkeling die zich dus onmerkbaar onbewust heeft afgespeeld. Bewust bestaat er geen greep op. Dit proces, deze groei, wordt wel het individuatieproces genoemd.
Met betrekking tot genoemd proces en de roman is het nuttig een onderscheid te maken tussen identiteit, identificatie en individuatie.
Identiteit is een à priori gelijk-zijn, zelfs karakteristiek voor de primitieve mentaliteit, de eigenlijke basis van de ‘participation mystique’ en is een heel duidelijk overblijfsel van de allereerste stadia van de kinderlijke ontwikkeling, waarin geen onderscheid lijkt te bestaan tussen subject en object, met name tussen moeder en kind.
Deze allereerste fase, ook wel die van het zogenaamde primaire narcisme of aduale stadium waarin het gevoel van totale fusie van het subject en zijn omringende wereld ook wel als oceanisch wordt beschreven, kan bij bepaalde psychotische toestanden, zoals ook in deze roman, een gevaarlijke aantrekkingskracht vormen. Gevoelens van conflictloze eenheid, van een absolute totaliteit en omnipotentie kenmerken een dergelijke regressie. Buitengewoon fraai wordt dit in de roman uitgewerkt.
In een iets engere zin spreken we bijvoorbeeld ook van beroepsidentiteit, hetgeen wil zeggen dat de eigenwaarde voor de persoonlijkheid wordt afgemeten of gelijkgesteld aan de algemene waarde die het beroep in de ogen van de wereld heeft.
Na het aduale stadium vindt o.a. de identificatie plaats, wanneer de differentiatie tussen subject en object tot stand komt (separatie-individuatie fase). In het kort gezged komt het erop neer, dat bepaalde persoonlijke eigenschappen van voornamelijk de ouders onbewust als het ware worden geïncorporeerd, en geassimileerd, dus zonder dat fusie van ‘zelf’ en ‘niet zelf’ plaatsvindt, hetgeen van essentieel belang is voor de groeiende persoonlijkheid. Volgens Jung zijn de vele identificaties die de opgroeiende persoonlijkheid met zich meedraagt, een noodzakelijk kwaad; zij vormen voor een deel ook de zogenaamde persona, letterlijk masker. Met andere woorden het ‘gezicht’ of het gedrag dat men tegenover de buitenwereld laat zien. Hieruit blijkt al dat de identificaties inderdaad dienen daar waar het individu nog niet zelf volgroeid is; zij steunen voorlopig slechts de eigenlijke persoonlijkheid.
De individuatie veronderstelt dan ook, althans bij Jung, dat de identificaties, voor zover tegenstrijdig, dienen te wijken, zodat de eigenlijke persoonlijkheid naar voren komt.
Individuatie komt uiteraard in conflict met die delen van de persoonlijkheid
| |
| |
die oneigenlijk zijn met betrekking tot het zelf, waarin aangeboren eigenschappen, archetypische patronen e.d. hun neerslag en gestalte vinden. Het is duidelijk dat het Jungiaanse begrip individuatie verband houdt met dit ‘zelf’ en niet met de totale levensloop.
Het zelf houdt verband met de diepste menselijke gevoelens, waarvan veelal ervaren wordt, dat ze eeuwige waarde hebben. Ze lijken zich uit te strekken buiten de tijdelijkheid van dit bestaan. Daaraan waarde toekennen betekent een loslaten van veel van de ik-idealen. Dit zelf is niet direct rationeel vatbaar; het wordt meer gevoeld dan begrepen. Technischer gesproken: het is eerder een ideële grootheid dan een instantie zoals het ik. Ook gaat het bij het zelf uiteraard minder om actuele zaken in het leven dan om potenties. Het zelf bepaalt in de gunstigste situatie met (be)hulp van het ik de vorm waarin de totale persoonlijkheid gestalte krijgt. De ‘reddende held’ bijvoorbeeld wordt ridder in de ene, minister in de andere cultuur. Het is duidelijk dat het ik hier als bemiddelende factor wordt gezien. Zelfbeelden en zelfidealen vindt men terug in de beeldrijke mythen en sagen van vele volkeren, men denke aan grote helden, wijze mannen, enz. Individuatie in deze zin heeft dus betrekking op het loslaten van vele egoidealen en identificaties die deze idealen gesteund en gevormd hebben en vindt dan ook meestal in de tweede levenshelft plaats. Het loslaten van identificaties, het terugkeren naar een ‘oeroud’ in aanleg gegeven authentiek zelf, betekent in eerste instantie een terugval naar de stadia van vóór de separatie-individuatie fase. Dit kan enerzijds een sterke aantrekkingskracht uitoefenen, anderzijds treden ‘oer’-angsten op. Beide factoren betekenen een gevaar voor de voortschrijding van het proces.
Nu dan het individuatieproces zelf. Men kan stellen dat de drang ertoe een ieder is aangeboren; het ongedifferentieerde wezen streeft naar steeds hogere differentiatie en zelfrealisatie. Niemand kan de invloed hiervan ontgaan, men veronderstelt dan ook dat het individuatieproces archetypisch is. Echter, welke uitdrukking het proces neemt, varieert van persoon tot persoon. Het zelf gaat spreken in vele beelden, hetzij in dromen, hetzij losgemaakt door technieken als de actieve imaginatie, doch hoe snel en hoe succesvol dit proces identificaties en andere neurotische mechanismen kan doorstaan is onzeker. Jung zelf typeert het individuatieproces als ‘Die Bewuszte Auseinandersetzung mit dem gröszeren inneren Menschen oder dem eigenenen Seelenzentrum’. Men zou eraan toe kunnen voegen, dat velen geroepen zijn doch weinigen uitverkoren.
Het proces kenmerkt zich door een bepaald verloop in duidelijk te onderscheiden fasen. De ogenschijnlijke aanleiding vormt gewoonlijk een conflict met de buitenwereld. Het eigen aandeel in het conflict wordt vaak ontkend en geheel geweten aan de situatie rondom. Men zou kunnen spreken van de fase van het ontbreken van inzicht, van zelfkritiek. Men verbergt voor zichzelf bepaalde trekken en eigenschappen. Dit wordt in dromen en hallucinaties nogal eens beeldend uitgedrukt als een schaduw, een persoon van dezelfde sexe als de dromer. Hoewel het gezicht onherkenbaar is, volgt hij de dromer op de voet. Kennisnemen van deze schaduwkanten van de persoonlijkheid deed Jung spreken van ‘Einsicht in den Schatten’.
| |
| |
De zogenaamde schaduw is een voorbeeld van wat Jung een archetypisch beeld noemt. Dit laatste begrip archetype kunnen we waarschijnlijk het beste definiëren aan de hand van een min of meer gebruikelijke formulering: a priori energy field configurations which express themselves in typical representational images and typical hum emotions and behaviour patterns'. Het woord archetype duidt dus op een origineel model en is een integratief concept. De wetten van het lichaam, van het eigenlijke a priori gegevene, worden door middel van beelden, gedragspatronen en emoties in het geestelijke uitgedrukt. Het archetype duidt dus op een fenomeen, liggend op de grens van het fysische en het psychische. Het bezit transformerende eigenschappen: conflicten worden door archetypische patronen opgenomen, geassimileerd en in duidelijke, de mensheid reeds veelal lang bekende beelden de bewuste psyche teruggegeven (zie bijvoorbeeld ons artikel over ‘Gummivingers’). Zo vormt het eigenlijke zelf, waarover we in de vorige alinea's spraken, een archetype. Het zelf is ingebed in de grotere structuur van het zogenaamde collectief onbewuste, waarvan alle archetypische patronen deel uitmaken. De groeiende persoonlijkheid heeft zowel te maken met de oeroude eisen van haar collectief onbewuste, collectief genaamd omdat verondersteld wordt dat dit aangeboren is bij allen, als met haar historisch gegroeide persoonlijke onbewuste problematiek, waarbij identificaties een rol spelen en al datgene wat op zovele manieren door zovele psychologische scholen onderzocht en belicht is. Voor ons is belangrijk in verband met de roman, dat in uiterste nood de mens terug kan grijpen op dit collectief onbewuste. Dit geeft eeuwige oplossingen maar ook eeuwige complicaties. In beeldenseries, met andere woorden door middel van symbolen, wordt een brug geslagen tussen het collectief onbewuste, de persoonlijke onopgeloste onbewuste problematiek en het (bewuste) ik. Deze
symbolen hebben dan ook een sterke integratieve functie. Ze worden door de mens dan ook met diepe huiver of anderzins met sterke emoties ervaren. Dit is het zogenaamde numineuze aspect waar Jung op doelde.
Men zou kunnen zeggen, dat de schaduw een symbool vormt dat met het archetype van de verandering samenhangt: het representeert een mentale koerswijziging. En in dit geval is het de aanvang van het individuatieproces. Dit is een zeer verwarde fase, waarin allerlei schijnbaar echt onoplosbare problemen stormenderhand op het individu afkomen. Is de schaduw een personifiëring van iemand van dezelfde sekse, het beeld van de tweede fase wordt beheerst door iemand van de andere sekse. Derhalve spreekt men dan van de anima, ook wel zijn vrouwelijke ziel of, iets exacter, de personificatie van vrouwelijke psychologische tendenties, die hem verder kunnen helpen zijn zelf te bereiken.
Anima en schaduw blijven niet binnen het terrein van de geest. Ze overschrijden de grenzen, dat wil zeggen: ze worden meestal geprojecteerd op de medemens, wat een gevoel van herkenning en vertrouwdheid geeft. De anima is niet alleen een positief gewaardeerde figuur, ze bezit zowel goedaardige als boosaardige aspecten. Deze fase kenmerkt zich dan ook door een innerlijke verscheurdheid.
Een einde komt hier pas aan in de derde fase van totaliteit, waarin men ingeleid wordt door de ‘wijze oude man’. Deze schept dan uiteindelijk de mogelijkheid tot een nieuwe psychische oriëntatie. Het eigenlijke zelf verschijnt dan in
| |
| |
de vorm van alom-tegenwoordigheid, suggereert en manifesteert zich als een reusachtig symbolisch menselijk wezen, dat de hele kosmos omsluit en bevat.
Laten we nu terugkeren naar Fré Bolderhey. De titel is in zekere zin misleidend. Die informeert de lezer namelijk niet over wat zich werkelijk in het boek afspeelt. Van de redding is alleen sprake in de geest van de hoofdpersoon en dat is niet Fré Bolderhey, maar Eddie Wesseling. Deze wil zijn zieke neef Fré redden, dat wil zeggen verlossen van diens geestesziekte. Fré zelf treedt zelfs helemaal niet op: van hem komen we alleen iets te weten door hetgeen Eddie over hem denkt. Om deze reden kunnen we ook moeilijk zeggen, dat we hier met een folie à deux te maken hebben, daar dit een intiem contact tussen de beide personen zou veronderstellen. Of Eddie Wesseling zelf schizofreen zou zijn, is een interessante vraag, doch moeilijk te beantwoorden. Kennelijk is het wel Vestdijks bedoeling geweest, doch vanuit strikt psychiatrisch standpunt hebben we hier eerder te maken met een ‘identiteitspsychose’ dan met een typisch schizofreen proces.
We zullen nu trachten een interpretatie te geven van de symboliek in deze roman. We gaan daarbij als volgt te werk. Van elk hoofdstuk stippen we die punten van de inhoud aan die voor onze interpretatie van belang zijn. Vervolgens beschrijven we de symbolische implicaties ervan. (De paginanummers hebben betrekking op de uitgave als Lrp van de Bezige Bij).
| |
De drie zwemmers
Inhoud: Eddie Wesseling staat met zijn vader op een warme zomeravond vanaf het balkon van zijn grootmoeders huis naar het stadsbeeld te kijken. Plotseling ziet hij drie mannen in zwembroekjes aan komen hollen en het water van de kade induiken. Merkwaardigerwijs merkt alleen Eddie dit vooral op. Later op de avond komen zijn moeder en grootmoeder thuis. Eddie vangt van hen een gesprek op over het abnormale gedrag van zijn neef Fré Bolderhey, die schizofreen is. Eddies moeder vertelt, dat het allemaal begonnen is, toen er een paraplu op zijn hoofd werd stukgeslagen. Eddie vat verering op voor de oudere neef, die prachtig piano speelt en wiens buitensporig gedrag omstraald werd door het prestige van het ongewone (pag.11).
Symbolische annotaties: In de loop van het verhaal wordt al spoedig duidelijk, dat Eddie psychotisch is en een aantal hallucinaties heeft gehad. Dit kan dan ook de verklaring vormen voor het feit, dat hij de drie zwemmers wèl ziet en de vader niet. In Eddies geesteswereld gaat dit drietal een belangrijke rol vervullen. Zwemmen duidt op de relatie met water, hetgeen in het algemeen wel symbolisch is voor de duistere gedeelten van de psyche; de afdaling in het water is een zeer algemeen beeld, dat we uit sprookjes, hymnen en zelfs de Bijbel kennen. De duik in het water, vaak in een diepe put, waarvan op de bodem een schat ligt, bijvoorbeeld een parel, is een algemene voorstelling van het zoeken van de bewuste mens naar het heilbrengende aspect van de schatten van het onbewuste. De duik
| |
| |
in het water door de drie studenten kan men onzes inziens eveneens zien als een voorstelling van de poging van de vermogens van het bewustzijn om de rijkdom van het onbewuste te ontdekken. Een afdaling in de diepten van de eigen geest dient vooraf te gaan aan een hogere geestelijke ontwikkeling. Opvallend is hier reeds dat Eddie passief toekijkt. Dit aspect van Eddies persoonlijkheid speelt overigens een belangrijke rol in de roman. Het passief toekijken herkennen we ook in iets andere vorm als Eddie kennelijk niet wil luisteren naar de gesprekken van de volwassenen. Hier leren we hem kennen als een typisch introverte jongeman; hij zou immers op zijn eigen wijze moeten gaan nadenken over de dingen die hij gehoord heeft. Het duidelijkst blijkt dit uit de zinsnede op pag. 13, waarin het drietal tot symbool wordt verheven, dat wil zeggen een beeld dat archetypisch emotioneel geladen wordt: ‘De drie zwemmers - drie belichamingen van het Ongehoorde’. Op het drietal als symbool komen we nog nader terug.
| |
Het bezoek
Inhoud: Als Eddie de volgende ochtend wakker wordt, is de dienstbode in de kamer aan het werk. Eigenlijk schaamt hij zich ervoor zich in zijn hansop aan haar te vertonen, maar hij doorstaat haar blik, zich verbeeldend dat hij de kracht daartoe ontleent aan een interessante zenuwziekte, net als zijn neef Fré, die in zijn nachtkleding piano had gespeeld ten aanschouwen van vreemde dames. Hij meent zelfs dat hij Fré is. Tijdens het ontbijt valt zijn oog op een namaakporceleinen poppetje, dat een meisje voorstelt met een witte rok, een blauw keurslijf en een witte halsdoek. Het staat naast een bruine beer. (Details die later van belang zullen blijken te zijn). Eddie mag van zijn grootmoeder mee op visitie bij de familie Bolderhey. Daar komt het gesprek al spoedig op Fré. Tante vertelt over haar moeilijkheden met de geesteszieke zoon. Dokter Verwoerd, de psychiater bij wie Fŕe onder behandeling is, is er - evenmin als de andere medici en een magnetiseur - in geslaagd Fré te redden. Eddie neemt zich nu voor zich daarvoor in te spannen.
Symbolische annotaties: In dit hoofdstuk komen geen hallucinaties voor, maar er gebeuren wel enkele dingen, die voor het verdere verloop van belang zijn. Eddie gaat zich nu uitdrukkelijk met Fré bezighouden. Er treedt zelfs een voorbijgaande vereenzelviging met de neef óp; deze fusie duidt helaas al op een weinig hecht zelfbeeld; er is hier al gevaar voor het vormen van primitieve identiteitsrelaties.
Het optreden van Fré Bolderhey vertoont een aantal overeenkomsten met dat van de schaduw. Wij steunen daarvoor onder meer op de opvatting van M.L. von Franz in ‘Der Individuationsprozess’. Op grond van die overeenkomsten en de verschijning van de anima in een later stadium, menen wij dat de Fré Bolderhey-van-de-hallucinaties in de volgende hoofdstukken inderdaad staat voor de schaduw, die bevrijd, ontbolsterd en geassimileerd moet worden. We zien nu al dat de schaduw van dezelfde sekse is als de dromer. Verder is er hierboven al op gewezen, dat de duik in het water kan gelden als de voorstelling van de bewuste poging om het onbewuste te leren kennen. Hierna volgt het zich realiseren van de
| |
| |
schaduwkanten van de persoonlijkheid: in dit tweede hoofdstuk treedt reeds een tijdelijke versmelting met Fré-de-schaduw op. In ieder geval dringt hij zich aan de bewuste persoonlijkheid op en zijn invloed lijkt onontkoombaar.
| |
De paraplu's.
Inhoud: Eddie wandelt bij regenachtig weer door de stadswijk waarin de woning van zijn grootmoeder is gelegen. In de stegen ziet hij jankende kleine kinderen. Hij passeert een schoolgebouw, waar juist de leerlingen naar buiten komen. Die versperren hem schreeuwend en zingend de weg. Er breekt een massaal gevecht onder de kinderen uit. Het gaat er steeds feller aan toe en plotseling ziet Eddie, dat er boven het kluwen met regelmatige tussenpozen een zwarte paraplu wordt opgeheven, om vervolgens met mokerende kracht neer te dalen, steeds opnieuw. Daarna wordt er mee gestoken. Als de leerlingen uit elkaar gaan blijken er grote scheuren in de paraplu te zitten. Eddie vraagt een dienstdoend agent de jongens te verbieden. De agent zegt echter niets gezien te hebben. Eddie meent te weten, wie ze zo te pakken hebben gehad, namelijk Fré Bolderhey, maar bedenkt dat dit onmogelijk is, immers ogenschijnlijk was er niemand geweest om de slagen in ontvangst te nemen. Daarna zie hij drie beschaafde jongemannen aan komen lopen. Een, met een strohoed op, heeft het hoogste woord. Uit hun conversatie valt op te maken, dat deze biologie studeert. Eddie realiseert zich, dat zij weleens de drie zwemmers zouden kunnen zijn. Enkele dagen later ziet Eddie vanaf de vierde etage van een warenhuis, waar hij met zijn moeder naar toe is gegaan, weer een paraplu. Hij merkt op dat die volkomen zelfstandig te werk gaat bij het aframmelen van een groep jongens.
Symbolische annotaties: Het beeld van de paraplu is geen archetypisch symbool. Daarvoor is het te zeer gebonden aan een bepaalde cultuurfase. De zwarte kleur duidt in ieder geval op een somber en dreigend karakter. Deze duistere numinositeit blijkt trouwens voldoende uit de rol van de paraplu's. Om Vestdijks bedoeling met dit voorwerp te achterhalen, kan men zich het beste richten op het laatste hoofdstuk van de roman. Wanneer Dokter Verwoerd, na aanvankelijk een verkeerde diagnose gesteld te hebben, tot de conclusie komt, dat Eddie toch hallucineert, denkt hij bij zichzelf: ‘Waar de paraplu's het voor het zeggen hebben, is onbegrip bijna een deugd’.
Onzes inziens zou Verwoerd daarmee de dreiging van de schizofrenie, het geestelijk abnormale kunnen bedoelen. De paraplu immers ‘bracht waanzin aan uit het onzienlijke, en indien daar, onder al die jongens, ook maar één Fré Bolderhey mocht zijn, op de tweesprong tussen ziekte en gezondheid, de zwarte paraplu zou hem de weg opdrijven, die ook de jongens wilden dat hij zou gaan: weg van hen, verloren, verstoten in het onnoembare rijk dat aan zijn poorten voorgoed wordt afgegrendeld door het volstrekt en prijzenswaardig gemis aan menselijk mededogen’.
Voor de prostituée die Eddie aanspreekt, is de paraplu kennelijk een fallussymbool: ‘Maar als je binnen wilt komen, schat, dan kunnen we er eens over praten, over die paraplu’. Eddie en zij begrijpen elkaar niet! Aansluitend aan het laatste willen we opmerken, dat een paraplu in dromen nogal eens de fallus
| |
| |
representeert en het openen ervan erectie. Tegelijkertijd verwijst de paraplu naar bescherming tegen de vrouwelijke, vruchtbaar makende regen. (Het was een regenachtige dag). De tekst geeft echter een wenk naar een verwante interpretatie.
Op pag. 142: ‘Voor de tweede maal snorde de paraplu langs hem heen, hem rakend met zijn zwarte vleermuisvlerken, met de vleermuisnagels van zijn ritselende baleinen’.
De vleermuis representeert vaak de vampier, de bloedzuigende castrerende vrouw van de nacht. Bij sommige Indianenstammen is dit dier tevens aankondigster van de regen. De paraplu dus hangt Eddie als symbool van sexualiteit en bron van ongeëvenaarde psychische moeilijkheden letterlijk boven het hoofd.
Sommige Tibetaanse sprookjes wijzen ook op het aspect van de onaardse of zo men wil de onderaardse wijsheid die de vleermuis toegedacht wordt. Vanuit dit gezichtspunt kan men een relatie leggen met het beknobbelde voorhoofdd van de later optredende Cecily. Deze Cecily bezit naast erotische aspecten immers ook heel duidelijke kenmerken van een wijsheid die men niet direct van een meisje op deze leeftijd zou verwachten. In het Taoïsme wordt vergroting van wijsheid door middel van schedelhypertrofie gezien als een imitatie van het gedrag van de onderaards verblijvende vleermuis: het gewicht van de hersenen zou de oorzaak zijn van het met de kop omlaag zitten. Bovendien wordt deze hypertrofie en de daaruit voortvloeiende verwerving van lange levensduur dikwijls geassocieerd met erotische praktijken: de vleermuis dient voor de bereiding van een tot zinnelijkheid prikkelend middel.
De iconografie ondersteunt deze interpretaties.
Uit het voorgaande wordt wel heel duidelijk dat de trias paraplu - vleermuis - Cecily zowel duidt op sexuele problematiek als op on-alledaagse wijsheid, zaken waarvan de jonge Eddie zich nog niet bewust is.
Een symbolische betekenis die in het geheel van de roman gezien zeer toepasselijk is, heeft het getal vier. Wegens het frequente terugkomen binnen enkele bladzijden lijkt toeval ons uitgesloten. Bijvoorbeeld: op pag. 40 van de roman komt een passage voor, waarin Eddie vanaf de vierde etage van een warenhuis de activiteiten van de paraplu gadeslaat. Het viertal is vanouds een mythologische voorstelling van de menselijke geest; ook de cirkel is dit, doch in tegenstelling tot deze cirkel zijn verschillende elementen herkenbaar. (bij de alchemisten de elementen: aarde-water-vuur-lucht, die de totaliteit opbouwen).
In het viertal is de totale eenheid van de cirkel nog herkenbaar, doch desintegratie behoort tot de mogelijkheden. In de labiele evenwichtstoestand van het viertal treedt makkelijk een breuk op, waaruit zich een drieëenheid afsplitst. Deze drieëenheid is duidelijk dynamisch en operationeel en gedraagt zich vijandig ten opzichte van het vierde. Dit herkent men in vele sprookjes, dromen, enz. Ook hebben wij reeds kennis gemaakt met een drietal in het eerste en tweede hoofdstuk.
De ingewikkelde problematiek van drie- en viertal zijn door Jung onder andere psychologisch-dynamisch benaderd in zijn ‘Psychologische Typen’, waarin hij spreekt van de vier mogelijke instellingen van het bewustzijn (intuïtie, waarne- | |
| |
men, denken en voelen) waarvan er één hoofdfunctie is, die niet in strijd is met twee nevenfuncties maar het vierde echter duidelijk vijandig is.
In ‘Symboliek van de Geest’ wordt het probleem meer symbolisch/archetypisch benaderd, bijvoorbeeld n.a.v. onze christelijke drieëenheid.
Met het viertal hangt samen het begrip ‘mandala’; dat is een Hindoewoord voor magische cirkel. Die bestaat in een vanuit het middelpunt in vieren gedeelde cirkel. In het centrum bevindt zich de ‘grote man’. Dit beeld herkent men op pag. 42, waar Eddie zelf achter vier roomtaartjes troont. Men zou kunnen zeggen dat Eddie de innerlijke tegenstrijdigheden nog zoet houdt, maar ook wordt het duidelijk waarom hij met overdreven vrolijkheid de verwijten van zijn moeder beantwoordt: Eddie voelt de dreigende desintegratie, zet zich hier geforceerd overheen, wil in de symbolische handeling van het kopen van de vier taartjes laten blijken dat hij als totaliteit nog bestaat. Echter vanuit de vierde etage van het warenhuis aanschouwt Eddie de symbolische dreiging van zijn wankele psychische eenheid. Eddie's vader wil ook viermaal de voornaamste winkelstraat op en neer lopen (pag. 42), hiermee aangevend dat zijn vroege jeugd een meer volmaakte was. Uiteraard brent Jung het viertal bij uitstek in verband met het individuatieproces, dat in zekere zin het onderwerp van de roman is.
Met het individuatieproces hangt ook het volgende samen. Op pag. 29 leest men: ‘Van kleine kinderen waren er hele legers; spelend bij de goten, in stegen jankend, aan trapleuningen hangend, leefden zij in de grauwe tijdloosheid van nog niet schoolgaanden, in de glippende onaantastbaarheid van de onderste lagen van het menselijk bestaan in deze buurten, dat niet gegrondvest was op graniet, of ook maar op zand, doch op kwikzilver - kwikzilver, dat echter nergens als metallieke druppel royaal en helder het heelal weerkaatste, doch in smerige, stopverfachtige vegen het gelaat van een regenstraat besmeurde.
Het gaat hier om het woord kwikzilver. Bij Jung speelt dit een belangrijke rol in de symboliek; hij brengt het in verband met de filosofische Mercurius. Het heeft namelijk eigenschappen die sterk doen denken aan diens karakter: argentvive, aqua non madefaciens’, aqua vitae, aqua sicca en aquem subtile.
Vestdijk duidt aan dat de kleine kinderen leven in een grauwe tijdeloosheid, in een onaantastbaarheid, die de onderste lagen van het menselijk bestaan kenmerken. Men zou kunnen spreken van de diepste lagen van de menselijke persoonlijkheid gekenmerkt door tijdeloosheid en onaantastbaarheid. Dit bestaan is niet gegrondvest op graniet, dat wil zeggen er is geen hardheid, geen uiterste zekerheid, maar het is gebaseerd op kwikzilver, dat echter geen duidelijke weerspiegeling geeft. Dus geen duidelijk doorzicht of structuur laat zien van die diepste lagen. Het kwikzilver symboliseert treffend de ongrijpbaarheid ervan, of zo men wil de onbegrijpelijkheid voor het bewuste denken. Jung brengt de God Mercurius met zijn kwikzilverachtige eigenschappen duidelijk in verband met het individuatieproces. Voor hem is het zelfs de God van de individuatie. Ongrijpbaar, soms helpend, veelal tegenstrijdig, soms tegenstellingen verenigend, is deze God een voortreffelijke personificatie van de moeilijkheden van het individuatieproces. In ons artikel over ‘Gummivingers’ hebben we reeds met hem kennis gemaakt: in deze roman speelt dit archetype verder geen rol. De individuatie verloopt hier langs andere wegen.
| |
| |
| |
De leeszaal.
Inhoud: Op een ochtend gaat Eddie naar de bibliotheek. Na een moeizame bestijging van de trappen komt hij in de leeszaal op de derde etage aan. Daar observeert hij de andere bezoekers. Tegenover hem komt een klein kereltje met een fakirkop zitten. Eddie noemt hem bij zichzelf ‘het genie’ en bemerkt dat deze een boek van of over Spinoza bij zich heeft. Eddie zoekt tevergeefs het woord schizofrenie op in een oude encyclopedie. Er komt een meisje met een donkerblauw hoedje de leeszaal binnen. Het verzoek van de Joodse bibliotheekambtenares het hoedje naar de vestiaire te brengen, negeert ze en ze neemt plaats naast Eddie. Als Eddie de leeszaal verlaat, komt het genie met hem mee en spuwt op straat. Eddie bekijkt het speeksel: een karig, ietwat droog uitziend typisch spizonistisch speeksel.
Symbolische annotaties: Hier een aantal voorvallen die betekenisvol zijn voor de grote lijn van het boek. Aanvankelijk heeft Eddie voor het genie een grote bewondering. Dat is in overeenstemming met het feit, dat hij in deze fase van zijn ontwikkeling in het denken het meeste vertrouwen heeft. Zijn bewondering voor de biologiestudent wees daar ook al op. Op het genie projecteert Eddie waarschijnlijk zijn eigen denken, maar dan wel het meest mystieke. Dit laatste blijkt uit hetgeen over deze jongen wordt verteld: ‘Zijn ogen stralen de brandende wijsheid van aeonen uit’ (pag. 48). Ogen worden mythologisch inderdaad steeds met wijsheid en met de onafzienbare tijdruimte in verband gebracht. De reus Argus bijvoorbeeld draagt de naam panoptès en wordt als de sterrenhemel geduid. Hij wordt beschouwd als een gestalte die nooit slaapt.
‘Voor zover het gelaat van het genie met de diepste Indische mysteriën voeling hield, drukte het een hooghartige mensenverwachting uit’ (pag. 48). Hij bezit een boek van of over Spinoza. Hoewel deze filosoof vele kanten heeft, kan men in het algemeen wel zeggen, dat hij een rationalist is die het irrationele rationeel wil benaderen. De Joodse filosoof trachtte het mystiek religieuze met het rationele denken te verenigen. Hij zag beide als attributen van één Substantie, een volmaakt eeuwige oneindigheid, God of natuur. Deze uiterste mogelijkheid van de menselijke geest vormt een opgave, want volgens Spinoza - en hierbij citeren wij Dr. P.A. v.d. Wey, in ‘Grote filosofen over de mens’: ‘verduisteren en belemmeren vele factoren immers die geestesvrijheid, namelijk de zinnelijke aandoeningen, de passies, kortom het onredelijke. De mens moet zichzelf verlossen van zijn driften en hartstochten’. Dit laatste is nu typisch iets wat de puber Eddie afwijst. Ziende naar het speeksel: ‘een karig, ietwat droog uitziend speeksel - typisch spinozistisch speeksel’ heeft hij plotseling geen behoefte meer het genie te volgen (pag. 56). Eddie wenst niet de droge steriele weg te bewandelen; hij kiest voor de weg die juist wel zal leiden langs de hartstochten. Let wel: tegelijk met het Spinozagenie ontmoet Eddie ook het meisje met het donkerblauwe hoedje. Zij schaart zich aan zijn zijde en ook zij negeert de aanwijzingen van de Joodse bibliotheekambtenaresse. Contact met zijn toekomstige anima is gemaakt.
Hierbij willen wij ook nog even wijzen op de symbolische betekenis die speeksel in het algemeen bezit, namelijk die van zielsubstantie.
| |
| |
Overigens kennen we meisjes met blauwe hoedjes ook uit de wat lichtvoetigege roman van Fabricius, waarin het behoede meisje eveneens op wat minder diepgaande wijze tracht te bevrijden en een nieuwe levensweg te wijzen.
Op de symboliek van het hoedje en het afleggen ervan komen we nog terug.
| |
De kettingbrug.
Inhoud: Drie dagen later gaat Eddie weer naar de bibliotheek terug. Als hij daar aankomt, stroomt juist een groepje jongelui in opgewekte stemming naar buiten. Even later komen ze weer naar binnen en stormen de trappen op. Ook Eddie gaat naar boven. De trap naar de derde etage blijkt echter niet meer te bestaan en is vervangen door houten stellages, waarop getimmerd wordt door werklieden. Niemand durft ze te bestijgen. Boven staat Cecily, die plotseling roept: Eddie Wesseling!. Wie volgt! Daardoor aangemoedigd begint Eddie de bestijging. Via de stellage komt hij op een kettingbrug en bereikt de derde verdieping. Dan is het hek van de dam en de hele bende stormt naar boven. Iedereen volgt Eddie naar de leeszaal. Daar vormen zich twee partijen, één voor en één tegen de reparatie van de trap. Er wordt gevochten en met boeken gesmeten en het meubilair wordt vernield. Eddie schaart zich bij de voorstanders van de kettingbrug, maar als het hem te erg wordt, vlucht hij door een glazen deur een met kiezelstenen bedekt plat op. Vandaar neemt hij een merkwaardig landschap waar.
Na enige tijd gaat hij de leeszaal weer binnen. Daar is inmiddels alles weer tot rust gekomen en van de strijd is geen spoor meer te zien. Hij gaat weer naast het meisje met het blauwe hoedje zitten en denkt vermoeid na over wat zich heeft afgespeeld. Hij realiseert zich, dat hij Fré Bolderhey nooit zal kunnen redden. Cecily stelt hem voor om naar buiten te gaan, omdat het stinkt in de leeszaal. Eddie heeft er nu ook genoeg van en gaat met haar mee. Wanneer hij naar beneden loopt, ziet hij dat de trap gerepareerd is. Op haar verzoek kust hij Cecily.
Symbolische annotaties: Dit hoofdstuk bestaat vrijwel geheel uit de beschrijving van hallucinatoire beelden. Ze beginnen wanneer Eddie het gebouw van de leeszaal binnengaat en eindigen als hij op zijn plaats naast Cecily blijkt te zitten.
Er zijn twee dingen die een uitleg behoeven, in de eerste plaats het gaan naar de leeszaal en wat zich daar afspeelt, in de tweede plaats het landschap dat Eddie vanaf het plat van de bibliotheek waarneemt.
Opvallend is dat de leeszaal moeilijk bereikbaar is. Deze leeszaal representeert volgens ons het bewuste denken. Daar zijn ook in encyclopedieën de resultaten van het menselijke denkvermogen opgeslagen. Hoe moeilijk Eddie's geestelijke toestand is geworden, hoe moeilijk het is om nog helder te denken, om eenvoudigweg de dingen op een rijtje te zetten, blijkt nu: jongelui dringen naar binnen, ze maken er een chaos van, met andere woorden het bewustzijn wordt bestormd door allerlei complexen. Dat de jongens complexen voorstellen wordt onder meer aannemelijk door hetgeen Cecily vertelt over de bezoekers van de leeszaal (pag. 83).
| |
| |
Complexen zijn verdrongen emotionele onderwerpen, die aanhoudend psychische storingen en neurotische symptomen kunnen veroorzaken. Er zijn er vele die de verbinding met de anima verhinderen en er zijn er die de verbinding bevorderen. Zeer beeldend beschrijft Vestdijk hoe tweeërlei complexen, één voor en één tegen integratie van het bewuste denken en kennen, Eddie's geest bestormen. In zo'n situatie kan de anima zich niet laten gelden en Eddie zoekt Cecily dan ook tevergeefs in deze chaotische toestand (pag. 63). Eddie vlucht, hij gaat het plat op en aanschouwt aandachtig het landschap. Maar voor dat Eddie dit landschap waarneemt, ziet hij een paar duiven, in het algemeen de symbolen van vrede, doch juister gesproken van transcendentie, dat wil zeggen het te boven gaan, en in dit geval zeer duidelijk van de chaos, tegenstrijdigheden en conflicten. In deze kortdurende rusttoestand is het Eddie gegeven iets van zichzelf, zijn diepste verlangens en gevoelens te beschouwen.
Het landschap dat Eddie ziet bestaat uit zee en land. De zee is hier weer duidelijk beeld voor het onbewuste en het land voor het bewuste. Het water verschaft zich toegang van het ene bekken in het andere. Het onbewuste dringt voortdurend door in het bewuste. Het bewustzijn is ‘als een eilandenrijk uit een fabel, waar op het ene eiland een eenhoorn zit en op het andere de leeuw met het lam en op het derde de getemde draak, die de prinses bewaakt en op een vierde de prins, die de draak lief heeft gekregen en de prinses niet meer behoeft te redden’.
Hier zien we weer vier losse eilanden, waaruit de verbroken eenheid blijkt. Er is geen integratie.
De symboliek van deze eilanden loopt ver vooruit op de inhoud van het boek. De eenhoorn, archetypisch beeld voor het strijdbare, geestelijk alles penetrerende, zit op een eiland alleen. De prins heeft de draak lief gekregen en behoeft de prinses niet meer te redden, wat volgens de archetypisch bepaalde fabel- en mythenwereld wel moet. Hier zien we al dat Eddie er niet naar verlangt de prinses als animafiguur uit het verslindende aspect van de grote moeder te redden.
Met de anima en haar tegenstandster, deze grote moeder, zullen we verder nog wel diepgaand kennismaken. Pas wanneer, zoals dat in de mythen betaamt, de redding volbracht is, kan een man een volwassen relatie met een vrouw aangaan. Verslaat de held de draak niet, dan blijft hij in de macht van het moederlijke.
Het andere beeld op het eiland met de leeuw en het lam lijkt zo op het eerste gezicht vredig. Maar duidt wel op een zeer geringe strijdbaarheid. Het zou kunnen betekenen dat de koning der dieren, zo symbolisch voor de mannelijke heersende dominerende kracht, afziet van het doden van het (offer)lam. Het diepe verlangen van Eddie naar vrede, naar vereniging van tegenstellingen zonder strijd of offer blijkt hieruit wel zeer duidelijk. Er blijkt een zeer geringe strijdvaardigheid, weinig heldhaftigheid, weinig bereidheid te lijden, met andere woorden de passiviteitswensen zijn wel zeer groot. De inwendige beweging van het water krijgt vat op Eddie (pag.68): ‘Stromen was het onuitsprekelijke wonder, waardoor de zee gekenmerkt werd: het was hem of iedereen dit wist, maar of hij alleen het had ontdekt’.
Het lijkt wel of Vestdijk hier zijn romanfiguur het Jungiaanse begrip van het collectieve onbewuste laat omschrijven.
| |
| |
Alles beweegt (Panta rei) door weinigen beseft en in ieder aanwezig. De ontroering van Eddie lijkt ons in deze roman zeer oprecht en doet denken aan de zogenaamde oceanische gevoelens van Roland. Deze gevoelens worden tevens in verband gebracht met de eerste levensfase (zie inleiding).
Typisch is dan ook voor deze oceaan, dat daarin alles mogelijk is, er bestaat geen vaste structuur of stabiliteit, kleuren vervloeien en worden door andere vervangen.
Nog wel schenkt het aanschouwen van zijn diepste wezen Eddie kracht en rust. Hij weerstaat nu nog de kracht zich te verenigen met deze zee.
|
|