Vestdijkkroniek. Jaargang 1975
(1975)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
De ondergang van Eddie Wesseling (II)Ga naar voetnoot*)
| |
[pagina 3]
| |
episoden hebben zijn vitaliteit uitgeput. Hij beseft dat hem een bijna onmogelijke taak te wachten staat: Fré te moeten redden van de ondergang. Eddie's wereld wordt nog gekenmerkt door zingeving en doelgerichtheid èn een stukje werkelijkheidszin.
Bekeken vanuit de gezichtshoek der tussenmenselijke verhoudingen gaan twee jonge mensen Eddie's lot bepalen: Fré en Cecily. We kunnen ook zeggen, dat Eddie met demonische machten gaat worstelen, die zich in de gestalten van leeftijdgenoot-jongen en leeftijdgenoot-meisje aan hem voordoen. Ontwikkelingspsychologisch gezien is het geboeid-raken door leeftijdgenoten - de peergroup - gebruikelijk en normaal. De lotsbepaling-door-de-ander neemt in dit psychotisch wordende bestaan echter groteske vormen aan. Grenzen tussen normale en pathologische ontwikkeling vervagen. Wat we normaal zouden willen noemen is, dat ontredderingsverschijnselen pogingen oproepen om tot herstel van evenwicht te komen. De verontrustende desintegratie roept herintegratie op. Het stervensproces roept een verlangen om in leven te blijven wakker. | |
Demonische machtenIn de hoofdstukken Cecily, meisje en Dierentuin komt Eddie onder invloed van de aantrekkingskracht die een meisje en een jongen op hem uitoefenen. De invloed van vaders en moeders wordt door deze ‘nieuwe’ machthebbers overschaduwd, zoals dat overigens ook in meer gebruikelijke ontwikkelingsprocessen het geval pleegt te zijn. Wat opvalt is dat psychotisch-zijn nu onderwerp-van-gesprek is. De hele leeszaal-episode was een strikt eenzame ervaring. ‘Na zijn ervaringen in de leeszaal voelde hij zich niet meer tegen de eenzaamheid opgewassen.’ Het alleen-gelaten-worden is erger dan alles (pag.78). Het gesprek met Cecily - dus de dialoog - doorbreekt een monologische ervaring. Eddie is nu grotendeels in gesprek met een meisje, waarbij we in het midden moeten laten of er een daadwerkelijke gesprekspartner is of niet. In het laatste geval zouden we kunnen spreken van een dialogue-interieure. Werd Eddie in de leeszaal aangesproken door een jonge vrouw die een man-jongen zocht? ‘Terwijl haar lippen hun beweeglijk spel volvoerden en zich langzaam verwarmden, als kleine dieren aan het eind van de winterslaap, was het hem of hij meer van de grote stad begreep dan op zijn langste wandeling door letterkundige en politieke wijken. Haar kamfergeur had het bittere van levenskennis, haar lichaam, dat hij tegen zich aanvoelde, riep de herinnering op aan grote, winderige pleinen, waar nooit iemand stilstond, waar iedereen toegankelijk was voor iedereen, en waar iedereen alle anderen ontvluchtte. Tederheid, iets van medelijden, voelde hij alleen voor dit lichaam: omdat het zo lang gelopen had over die pleinen, belaagd wellicht, steeds zonder liefde, en steeds in het teken der liefde’ (pag.81). Was Cecily een leeszaal-hoer? Maar nu die dialoog, dat gesprek. Het eerste onderwerp dat tussen de twee besproken wordt is zenuwziekte. Eddie pest Cecily door haar nagelbijtster te noemen. Ze erkent dat ze een nagelbijtcomplex heeft. Al heel gauw komt dan de vraag of zij weet wat schizophrenie is. Welnu: ‘Bij schizophrenie zit je ónder de complexen. Ze lopen om zo te zeggen van je af en kruipen op anderen, als | |
[pagina 4]
| |
ongedierte’ (pag.83). Cecily wordt zoiets als een houvast tegen alles wat nog erger, alles wat niet-Cecily is. Houvast dat nodig was, omdat ‘de leeszaal en Cecily de rest van de wereld betoverd hadden tot een ondragelijke eentonigheid, als een verblindende lamp, waartoe de mot tegen beter weten in terugkeert, omdat die lamp de duisternis pas tot ware huiveringwekkende duisternis heeft gemaakt’ (83/84). De volgende dag ontmoet hij Cecily opnieuw. Men zou dit de dag van de complexen kunnen noemen. Beter: het spreken over de complexen. Want Vestdijk schiet los. Eddie en Cecily mogen van hem de draak steken met de hele complexenmythologie. Cecily heeft naast nagelbijt- ook een zoencomplex. Eddie koestert een Cecily- en een neefcomplex. Anderen hebben een filosofencomplex, veldheerscomplex of gebroken-hart-complex. Een leeszaalassistent kan een niet-een-klein-ambtenaartje-willen-wezen-complex hebben. Eddie wordt er kribbig van. ‘...op die manier is iederéén stapelgek... heb ik het boterhammencomplex, want ik begin honger te krijgen, en mijn vader heeft het vadercomplex, want hij is mijn vader, en mijn grootmoeder heeft het moordenaartjescomplex... hoewel zij verder een lieve en volkomen normale vrouw is’ (89/90). De romancier-essayist Vestdijk neemt hier duidelijk een loopje met een heersend mode-verschijnsel uit zijn studententijd, in leken- en artsenkringen, waarin men te pas en te onpas over complexen sprak. Het vadermoordcomplex sluit de rij af. ‘Het vadercomplex is een van de ergste complexen, maar het betekent iets anders dan jij denkt. Je praat als een kind’ zegt Cecily. ‘Wat betekent het dan?’ ‘Dat je je eigen vader vermoorden wilt’. ‘Ben je nu helemaal stapelgek!’, bruiste hij op, ‘ik mijn eigen vader vermoorden! Verdomme! Ik ben gek op mijn vader! Het is je in je hoofd geslagen!’ zegt Eddie dan (90). Langs deze omweg komen we terug bij de ouders, in Freudse zin bij het Oedipuscomplex. Maar waar het in feite om gaat is niet zozeer om complexen dan wel om het probleem van macht-uitoefenen over elkaar. Eddie beseft dat hij overheerst wordt. Hij voelt zich uitgeleverd aan machten die sterker zijn dan hijzelf is. De erkenning daarvan is zoiets als een moment-der-waarheid: ‘Oog in oog stonden zij; en hij kneep haar in de pols, en het zweet stroomde hem over het gezicht. Eindelijk was het ogenblik gekomen, het vreselijke ogenblik. Zij was zijn meerdere. Zij wist alles.’ En zij dringt aan: ‘Vertel dan op! Als je niet durft, geloof ik, dat je zelf Fré Bolderhey bent, in plaats van Eddie Wesseling! Zo'n angst om iets te vertellen kan alleen op jezelf slaan. Je bent òf laf, òf krankzinnig. En dat wil ik niet, want ik ben verliefd op je! Vertel op!’ Eddie houdt haar pols omvat - ‘knijpend zonder te weten dat hij kneep’ - en vertelt haar dat Fré zijn achterneef is, zenuwziek, en ‘iedereen hem erger vindt dan een moordenaar.’ (91/92). Nu sluit Cecily hem - op straat - in haar armen en ons vermoeden dat hij een in wezen goedhartige min-of-meer publieke vrouw heeft ontmoet, neemt vastere vormen aan: ‘Er waren maar weinig mensen, die op hen letten. En dan nog: In deze grote stad behoorden zulk een uitbarsting en zulk een troost tot de dingen, waarvan men de ogen afwendde, niet uit fijngevoeligheid, maar omdat zij volslagen onbelangrijk waren, zolang het overspannen paar niet in het water sprong, waarna men op zijn gemak naar hen kon kijken over een brugleuning’ (92). Met de bekentenis omtrent Fré heeft hij zich geheel aan haar uitgeleverd en | |
[pagina 5]
| |
‘hij voelde zich nors gestemd, ontgoocheld en achterdochtig. Wat zou zij nú weer zeggen? Hij was geheel in haar macht, het was maar beter dit onder ogen te zien’. Ze zou willen, zegt ze dan, dat hij zò om haar zou kunnen huilen. ‘Dan kun je lang wachten’ mompelt hij dan stuurs. Ze maakt een afspraak met hem voor een bezoek aan Artis. Met geweld rukt hij zich van haar los en hij rent blindelings weg. Niettemin weet hij dat ze nu macht over hem blijft uitoefenen.
Hij zal haar om drie uur opnieuw ontmoeten. We zien eerst een glimp van een doodgewone jongen, die op een krentenbroodje kauwend in de tram naar meisjes wil kijken. Hij bereidt zich op een krachtproef voor. Hij meent dat hij zijn jongensachtige verleden nu achter zich heeft gelaten. Suppoosten blijken Cecily wel te kennen en willen hem voor haar waarschuwen doch ze loodst hem naar binnen. Hij is op zijn hoede maar ‘haar niet vijandig gezind; hij wist alleen, dat zij bezig was hem tot de hare te maken, tot een huisdier, een pop, en dat wilde hij niet...’(99); De gebeurtenissen in de dierentuin zijn in feite niet veel anders dan een herhaling van die in de leeszaal. Opnieuw een bizarre transformatie van een gewone naar een psychotische wereld, nu echter begeleid door een verbrokkelde dialoog. Beren en apen nemen de plaatsen in van mensen. Beren zijn zoiets als levende voorwerpen voor Cecily. Ze zou met een beer naar bed kunnen gaan, zegt ze. omdat een beer niet tragisch maar helemaal gewoon en betrouwbaar is. (102). Met een aap niet, want die kan niet anders dan angstig zijn. Cecily laat een beer voor zich dansen en merkt op dat dit bijna hetzelfde is als wanneer je mannen voor je laat dansen (104). Binnen de gebeurtenissen in de dierentuin speelt ‘ergens op wachten’ een voorname rol. De kern van dit wachten is een uitverkoren zijn om iets bijzonders te ondergaan. Dat is het zich voor een vrouw in stukken laten hakken. De passage is interessant: ‘Wanneer je je eenmaal voor mij in stukken laat hakken, of langzaam laat splijten, lichaam en ziel, zodat hier een stukje Eddie is en daar een stukje Eddie, dan maak ik alles weer heel, en neem je in mij op. Ik ken boeken waar dat allemaal instaat. Het is het geheim van het leven. De meeste mannen denken dat ze zichzelf moeten blijven, helemaal heel, en machtig in zichzelf. Het resultaat is, dat het sufferds worden. Een man moet zich weggeven, zich uit elkaar rukken, tot de laatste vezel, ondanks de vreselijke angst die dat kost. Dan pas kan een vrouw wat met hem beginnen’(105). In deze passage wordt nogal wat meegedeeld. Allereerst moet een man zich - zoals in oude tijden - voor een vrouw door een andere man als in een tournooi in stukken laten hakken. Van vrouwenemancipatie en in de samenleving domineren van de man gesproken! Die uit elkaar geslagen man wordt dan weer geheeld - heel gemaakt - als de vrouw de stukjes Eddie in zich opneemt. Dat is het geheim van het leven. De meeste mannen - let wel: de meeste - denken dat ze machtig-inzichzelf moeten blijven. Nu gooit Cecily (Vestdijk) het over een andere boeg: ze moeten de hand aan zichzelf slaan, zichzelf uit elkaar rukken, tot de laatste vezel en dan pas... zijn ze rijp voor de vrouw. Op deze passage mogen de psychologen en de emancipatoren hun krachten wel eens beproeven. Dat kan leuk worden. Cecily helpt ons een handje. Ze vergelijkt Eddie met een oude vent. Die kan hoogstens zijn baard uit elkaar rukken. Eddie kan wel meer, zegt ze, die kan zichzelf uit elkaar rukken. Hij doet niet anders, de laatste dagen. Kortom: om | |
[pagina 6]
| |
echt man te kunnen worden moet Eddie zichzelf vernietigen, zichzelf totaal opofferen. Voor haar.
Wandelend in de dierentuin loopt Eddie een regressieve psychotische wereld binnen. Cecily is er maar hij is desondanks alleen. De regressie en transformatie gaat ver. Als zich opnieuw een zoen tussen de jongelui voltrekt - veel anders kan men het niet noemen - houdt Eddie daarbij een stel kleine schollen in een aquarium in het oog. ‘Opeens voelde hij zich zelf zo'n schol worden, het gezicht scheef tegen dat van het meisje aan... Hij was een schol, en lag in het zand, en Cecily bereidde hem toe voor het grote feest van het uiteenrukken, waarin oude heren met grijze baarden te kort schoten. Het zand hield hem vast, en Cecily kon met hem doen wat zij wou’. Deze metamorfose-beleving roept een angst op die hij maar nauwelijks in toom kan houden. (107). Juist op dit moment wordt hij als het ware tot de orde geroepen door het verschijnen van de bekende student, die Cecily van hem overneemt, en hem eigenlijk van haar bevrijdt. De student zet de omarming voort. Wat hierna volgt is een opeenvolging van verdwijningen en verschijningen van het paar Cecilystudent. Hij meent van haar bevrijd te zijn en haar te kunnen ontvluchten. Hij probeert zich in de menigte aan het oog van achtervolgers te onttrekken. Bij de gorilla-kooi en de uitroepen der toeschouwers voelt hij zich - zoals eerder - door een machtige golfbeweging meegenomen. In een andere kooi ziet hij een grote aangeklede pop in een hansop. Ineens is Cecily er weer. Ze dwingt hem op een bordje te lezen. Hij leest dat hij bij Fré Bolderhey staat, met schizofrenie binnengebracht, ontvlucht en vervolgens als pop voorgoed opgesloten. Dan drijft ze hem naar een andere kooi en ‘daar leefde iets: geen pop, geen aap, maar een mens, een jongen van zestien jaar, die zich met grotesk vertwijfelde gebaren tegen de steenworpen trachtte te beveiligen’ (115). Als het zover is, is het genoeg. Het verweer zet in. Eddie slaat van zich af. Hij slaat Cecily in het gezicht en vlucht. Het wordt een wilde vlucht. Maar in dit voortsnellen, weg van haar, heeft hij haar onder de duim, krijgt hij haar onder contrôle. Hij reduceert haar tot wat zij is: een rotnagelbijtster. Hij maakt haar daarmee machteloos en laat haar ver achter zich. ‘Hij was een der beste hardlopers van zijn school’. In het hardlopen, in deze sterk verhoogde lichamelijke inspanning, in het de macht over het eigen lichaam hervinden, worden desintegratieve machten tijdelijk overwonnen. Hij springt op het balkon van een tram om zijn lot te ontlopen. Het gewone en alledaagse is zijn laatste toevluchtsoord. Zijn lichaam, de tram, het zich ergens heen begeven. In het gewone zoekt hij beveiliging tegen het ongewone en volstrekt absurde. | |
Tussen spel en ernstIn Het Briefje valt Vestdijk met de deur in huis. Hij bevestigt dat het thema dat van het gebruik van de macht is. Eddie gaat de machtsmiddelen waarover Cecily beschikt in een ander licht zien. Hij rationaliseert en komt tot de overtuiging dat ze alleen macht bezit ‘in vereniging met anderen en op bepaalde plaatsen’ zoals leeszaal, dierentuin en snoepwinkeltje. Onafhankelijk van tijd en plaats heeft ze echter ook macht over hem, omdat ze hem het geheim omtrent Fré Bolderhey had ontfutseld. | |
[pagina 7]
| |
Vestdijk laat Eddie in speeltermen denken. Cecily speelt een hoofdrol in een grote comedie, waarmee Eddie murw moet worden gemaakt. In psychotische processen speelt de complotvorming vaak een voorname rol. Een spelvorm, comedie, gaat als het ware vooraf aan de veel ernstiger complotvorming. Indien een schizofreen proces zou kunnen worden opgevat als een cultuurziekte, dan zou nu de relatie tussen spel en cultur om de hoek kijken. Cultuur begint niet als spel en niet uit spel maar in spel zo meent Huizinga (Homo Ludens). Schizofrenie als cultuurziekte meldt zich binnen het spelen, zou men dan kunnen zeggen, in de comedie waarin de adolescenten Fré, Cecily en Eddie hun rollen spelen. Al eerder konden we zien hoe de paraplu boven de kluwen spelende scholieren meespeelde. Is een schizofreen proces dan een vervalsvorm van het kinderlijke spelen, waarin ontbinding en agressie los komen? Mogen we de bittere en sombere, ja, de veelal dodelijke ernst waarmee thans velen in het maatschappelijke verkeer hun doelstellingen aan anderen opdringen misschien óók zien als tekenen van cultuurverval en persoonsdesintegratie? Zou het verdwijnen van een speelse humor - daarmee: van zich kunnen distanciëren - en het te pas en te onpas gebruiken van de termen macht en machtsmisbruik, een omineus teken zijn? Men moet Vestdijk langzaam lezen. Doet men dat dan komen dergelijke vragen los. In de dierentuin werd Eddie geconfronteerd met een afschuwelijk kijkspel. omdat een der twee kooibewoners een pop was geweest, en de ander levend (117). Eddie weet dat hij evengoed in de spiegel had kunnen kijken. Wat buiten hem wordt waargenomen, is evenzeer in hemzelf. Hijzelf was die levende kooibewoner.
Na zijn vlucht uit de dierentuin is hij enige tijd ogenschijnlijk weer normaal. Deze normale periode wordt gekenmerkt door handelend optreden, door doelgerichte activiteit. Grootmoeder's hitje blijkt een gezond tegenwicht voor Cecily, die hem krankzinnig wil maken. Hoofdzaak wordt nu om ‘niet bang te zijn en van vroeg tot laat handelend op te treden’. We zien het: voortdurend dingen doen, in beweging blijven. Dat is de afweer tegen de opdringende ontreddering, de poging om gezond te blijven. We zouden verbaasd zijn indien Eddie geen onrustige gejaagdheid en gedrevenheid ging vertonen! There is system in his madness. Eddie zoekt naar Cecily om haar te kunnen ontmaskeren en bestraffen in verband met het schelmenstuk - jongens en poppen in apenhokken stoppen - dat ze heeft uitgehaald. Alweer iets speels - schelmenstuk - dat nog voorafgaat aan een complot. Er is iets concreets met Fré gebeurd. Omdat hij te overgevoelig is willen vader en grootmoeder hem sparen en krijgt hij op duidelijke vragen daaromtrent geen antwoord. Maar juist daardoor gaat angst hem beheersen. Door fel aan het hitje te denken en met haar te stoeien weert hij die angst af. Tijdens een stoeipartij bijt hij het meisje in haar lip. Een goudvissenkom valt om, porseleinen poppetjes breken (dit is voer voor symbolenjagers). Ze herstellen de schade zoveelmogelijk. Eddie gedraagt zich nu als een man, geheel zeker van zichzelf. Hij ‘keek als een dokter naar het bloed, veegde ook haar lippen schoon, zoende alles nog eens opnieuw af, nam een hap brood, en begaf zich kauwende naar de keuken om zijn grootmoeder op de hoogte te stellen’ (124). | |
[pagina 8]
| |
Als Eddie enige tijd later tegenover zijn grootmoeder zit, doet hij een ‘vreselijke nieuwe ontdekking’. Het hitje betekende geen verleiding meer voor hem! Het meisje kan hem niet beschermen tegen ‘deze hel, die met onnoemelijke listen in hem was aangekweekt, voor deze folterende angst, die hij niet begreep en waar niemand hem bij kon helpen...’ (126). Zijn grootmoeder ontwijkt zijn directe vraag naar wat er met Fré is gebeurd, zich daarbij op zijn vader beroepend. De kans om met de jongen dieper op de dingen in te gaan wordt niet benut. Hij wordt hiermee geheel op zichzelf teruggeworpen. ‘Goed, dan moet ik weggaan’ zegt hij dan en staat op. Nu moet hij zelf een antwoord op zijn vragen zoeken. Wat is er gebeurd met Fré? De zoekactie begint circa elf uur 's morgens en duurt tot twee uur in de nacht.
De nu volgende zwerftocht, waarin het zoeken en vinden als een Gestaltkreis bijeenhoren, begint in de tweede helft van Het Briefje en omvat vervolgens De Naam, Het Kamertje en Het Offer. Alle gebeurtenissen in deze psychotische episode verkrijgen hun zin in het zoeken en uiteindelijk vinden van Fré. Vestdijk vertelt weinig over de eerste uren der zwerftocht. Maar net genoeg om het volgende te kunnen vaststellen. Eddie kan nog terug. Telkens nam hij het besluit naar huis terug te keren. ‘Doch een macht hield hem in beweging... En steeds was hij op zoek naar iets waarvan hij wist dat hij het allang gevonden had, met de zekerheid het weer te zullen verliezen, zodra hij met zoeken ophield. Maar om dit iets bij de naam te noemen, daarvoor was zijn angst te groot...’(127). Nu neemt Vestdijk het op zich om de angst nader te verklaren. Het gaat om een ‘angst voor wat de mensen met Fré Bolderhey zouden kunnen doen -, de angst voor het gedrochtelijke samenstel van daden, dat aan het licht zou treden, zodra Fré Bolderhey als slachtoffer en de wereld als voltrekster hun innigste verbintenis met elkaar zouden aangaan. Zodra de wereld niet alleen maar zeggen zou, het hoofd met prijzenswaardige preutsheid afgewend: dit is een gek, maar de gek zou folteren omdat hij een gek wás, daarbij de eigen gezondheid aangenaam stromende voelend door de aderen - de gek zou radbraken om te bewijzen, dat gekken zich onder die omstandigheden anders gedroegen dan een verstandig mens -, de gek zou vernederen en aanfluiten en voor zijn achterste slaan, alleen om het heerlijke gevoel van machtiger te zijn dan welke gek ook, machtiger dan tienduizend gekken, machtiger dan allen die in zware stenen gestichten krioelden of in het dwangbuis lagen’ (128). Vestdijk is in zijn psychiatrie-critiek Foudraine - Wie is van hout? - enkele tientallen jaren voor geweest. Maar vooral ook in zijn mens- en wereldcritiek, voorzover de mensen en de wereld geestelijke underdogs inhumaan behandelen. Eddie probeert het nogmaals een direct gesprek aan te knopen, nu met Fré's moeder. Tegen vieren heeft hij bij haar huis aangebeld. Ze geeft ontwijkende antwoorden maar hij mag naar het zolderkamertje waar Fré sliep. Alles draait nu om Fré. Om zijn eigen relatie tot de zieke neef: ‘Het viel niet te ontkennen, dat hij zichzelf beter leerde begrijpen dank zij Fré’. Diens ziekte zou kunnen zijn: ‘dat hij rond uitkwam voor hebbelijkheden en gevoeligheden en angsten, die iedereen had, zonder het te durven laten blijken’ (133). Hiermee wordt aangegeven waar de grens ligt tussen wat ‘gezond’ en wat ‘ziek’ kan worden genoemd. Alles wat Eddie opmerkt draagt ertoe bij om Fré als het ware van binnenuit te | |
[pagina 9]
| |
begrijpen. De fenomenoloog zegt: in-zijn-wereld te begrijpen en die wereld omvat al het-Fré-omringende, en ook zijn gevoelens en gedachten, zijn innerlijke wereld. Op de zolder ontdekt Eddie een paar kleedbustes tussen de rommel, die overigens ontmoedigend op hem werkt. Voor Fré zelf is hij eigenlijk niet bang. Eddie vindt voor alles wat hij opmerkt in Fré's kamertje, waar hij een kijkje mag nemen, een logische verklaring. Het was voor hem nu eenmaal een axioma geworden ‘dat hij Fré wèl begreep, in al zijn gedragingen, al zijn gedachten’ (135). Eddie beschouwt zichzelf als een specialist in het begrijpen van zijn zenuwzieke achterneef, waarvoor hij zichzelf overigens ‘gezond’ moet blijven voelen: ‘Hij, Eddie, geen zenuwpatiënt toch - zo weinig zenuwpatiënt, dat hij als enige op de hele wereld déze zenuwpatiënt begreep...’. We zien hoe dicht Eddie zijn neef nu nadert en hoe zijn gevoel van uniek zijn - de enige op de hele wereld! - naar voren komt. Eddie heeft macht: de macht om te begrijpen. | |
Ziek en gezondVestdijk laat Eddie in de intieme leefwereld van Fré - zijn slaapkamertje - preventieve en therapeutische gedachten denken. Eddie's begrip en zijn inzicht omvat wat men had moeten doen en laten tegenover een zo unieke jongen als zijn neef Fré was. Wat Eddie denkt klinkt geenszins ongeloofwaardig. Wat hadden de mensen moeten doen, toen Fré taartjes in de WC wegspoelde, omdat hij meende dat ze vergiftigd waren? ‘Dit leek vrij bedenkelijk. Maar in de eerste plaats had men Fré zelf hierover moeten horen, hem liefderijk moeten ondervragen. Speelde men dadelijk tegen zo iemand op, met Fré dit en Fré dat, en waarom heb je nou, en het goede geld, nu, dan kreeg men natuurlijk geen woord uit hem los, evenmin als uit een gezond mens die zo onbeheerst werd aangeblaft’ (136). Eddie zou zelf dus heel anders zijn opgetreden: liefdevol ondervragen, de ander aan het woord laten komen, geen verwijten maken, niet onbeheerst aanblaffen. Eddie nadert echter een grens. Hij wordt geconfronteerd met sporen van geweldpleging. Een kiektoestel blijkt geheel vernield te zijn. Hij denkt ook aan het geweld waarmee men Fré van zijn fiets had getrokken. Deze confrontaties met vormen van geweld brengen hem uit zijn evenwicht: ‘het gaf hem een akelig wee gevoel in zijn buik: zijn knieën knikten, en hij moest op een stoel gaan zitten. Hij kreeg er een rood hoofd van, en voelde zelf iets van die razernij in aantocht, een heerlijke razernij, een goddelijke toorn, om alles uit elkaar te slaan en te vernielen, om het eigen lichaam open te breken en de mensen de rood lillende ingewanden in het gezicht te smijten! Toen dacht hij aan Cecily die gezegd had, dat hij zich voor haar uiteen moest rukken en hij kalmeerde geheel’ (137). Het naderen van de uiterste grens houdt gevaren in. Razernij, vernielzucht, zelfvernietiging. Maar het denken aan de fatale vrouw, Cecily, is nog in staat om hem, van schrik, tegen te houden. Hij staat op, verplaatst zich, ziet boeken en heeft zichzelf weer in de hand. Zelfbescherming! Maar hij stuit nu op papieren waar wartaal op geschreven staat en wat er van te ontcijferen viel ‘was zelfs voor de meest toegeeflijke beoordelaar niet meer met geestelijke gezondheid te rijmen... Men moest al bijzonder stoutmoedig in zijn veronderstelling zijn om dît nog goed te willen praten’. Hij doet nog een poging maar ‘... hij zag wel in, dat op die manier iedere krankzinnige als nor- | |
[pagina 10]
| |
maal was te beschouwen’ (138). Eddie stuit op de grens tussen wat nog als gezond kan en wat als ziek moet worden beschouwd. Hij heeft zijn willen en kunnen begrijpen tot het uiterste uitgestrekt. De ene mens gaat hier inderdaad een ongehoord eind met de ander mee. Dit is overigens, dunkt mij, typisch voor Vestdijk zelf. Maar Vestdijk weigert - gelukkig! - om grenzen totaal uit te vegen. Hij behoort niet tot de verwarde fantasten die nergens meer grenzen zien. En die daarom kunnen verklaren dat ziek gezond is en gezond ziek. Vestdijk zou Vestdijk niet zijn als hij het hierbij zou laten. Net op het moment dat ‘een wil tot begrijpen, die het bovenmenselijke nabijkwam’ hem in de steek laat, en hij zich teleurgesteld wil terugtrekken, komt een toeval Eddie te hulp. Er fladdert een papiertje op de grond, waarop ‘een heldere gedachte, een klacht, een radeloos protest, een bevel’ geschreven staat: Red mij. Ze hebben mij opgesloten. De dokter is een aap. Hij heeft gevonden wat hij zocht. Hij moet nu gehoorzamen aan een bevel dat uit protest, klacht en gedachte geboren werd. Eén heldere gedachte is belangrijk genoeg om hem te doen besluiten zich nu geheel in te zetten om Fré te redden. | |
ComplotAanvankelijk werd gesproken over een comedie en een afschuwelijk kijkspel. In De Naam gaat het om een complot en het ontmaskeren van complottanten. Eddie moet tegenmaatregelen nemen. Fré moet worden ontzet. Hoe heette de dokter? De naam is hem ontschoten. Familieleden kunnen niet benaderd worden, die zijn mee in het complot. Hij bedenkt hulpmiddelen om zich de naam te herinneren. Dromerig woorden de revue laten passeren met een leeg hoofd? Het helpt niet. In een sigarenwinkel belt hij zijn oudtante op, hij verdraait zijn stem, zegt dat hij van de politie is. De onbeholpen poging mislukt. Zijn zwerven wordt doelloos. Hij loopt door een hoerenbuurt. ‘Zou hij het ooit wagen met zo'n vrouw mee te gaan, later?... Zonder zo'n vrouw leerde men het leven niet kennen; men bleef provinciaal, en de stad een gesloten boek’. En dat brengt Cecily in de herinnering terug. (147). In dit zwerven lopen het psychotische en het normale chaotisch dooreen. Tussen de mensen ziet hij de student en zijn moeder die een minnend paar vormen. Hij zou de overspeligen misschien moeten beschermen, in zijn eentje, tegen zijn vader, die met twee kleine rechercheurs in burger hen zou komen betrappen (149). Hij ziet het paar staan voor een grote modezaak ‘gesloten reeds, maar vol licht en kleuren en halftinten de zeeroosachtige wonderen openbarend van het diepzeebestaan der ongepeilde vrouwelijkheid’ (149). Hij zend gebeden uit, kus haar, omarm haar. Maar dan verschijnt de paraplu. Het gebeuren wordt in deze episode bepaald door een minimum aan objectiveerbare gegevens en een maximum aan overspannen hallucinatoire fantasieën. Slechts zo nu en dan krijgen we een glimp te zien van wat aandachtige toeschouwers gezien kunnen hebben. Eddie zet het op een hollen. Hij slaat angstig op de vlucht met een voor hem zeer concrete paraplu op zijn hielen. Hij realiseert zich daarbij ‘dat hij nu liep zoals Fré Bolderhey placht te doen, hetgeen het mensdom hem zo zwaar had aangerekend’ (150). De paraplu belaagt hem van alle kanten, treitert hem op geheel onverwachte momenten. Vestdijk ontneemt aan het bedreigende gebeuren het macabere door het humoristisch te beschrijven. Toch | |
[pagina 11]
| |
‘zien’ we het psychotische in Eddie's wereld als we op straat een jongen in het luchtledige zien schoppen: ‘Boos geworden, trapte hij naar de treiterig hinkelende vijand’ (151). Argeloze voorbijgangers zullen wel vreemd opgekeken hebben bij dit gedrag van een zestienjarige. Eddie schijnt ook in de buurt van het Damrak in de drukte tegen een jongen te zijn opgebotst. Er valt een geldtas, er wordt geschreeuwd, een achtervolging zet in. Hij denkt een ogenblik dat het complot hem briefjes van honderd in de zakken kan hebben gesmokkeld, zodat hij als dief gearresteerd zal worden. Hij bekijkt zijn handen en voelt in al zijn zakken. De aanvallen van de paraplu bereiken op de hoek van een steeg een hoogtepunt. De satanische belager heeft het nu op zijn ogen gemunt. Met de ogen neemt men de gehele wereld waar, dus de aanval richt zich nu op een centrale en uiterst wereldgevoelige plaats. Overigens wordt hierin een energie-hoogte-periode beschreven. We herkennen een manische episode. Vestdijk schrijft: ‘- want dit, zo overlegde hij, was toch een groot moment in zijn leven, het moment waarop onomstotelijk bewezen werd, dat hij in staat was ter wille van Fré Bolderhey een hele stad op stelten te zetten. Hij zou wel aan het kortste eind trekken op den duur, maar hij wilde er toch tot het allerlaatst met zijn hersens bij blijven. Toen dook hij in de tweede steeg, heel fris en vaardig na die vijf seconden rust’ (155). Een trefzekere beschrijving van een manisch-opgewonden top-ervaring waarin de luciditeit en de vitale frisheid opvallen. De manische vluchtepisode werd met kennelijk schrijfplezier geschreven. Eddie wordt vervolgens in de anonimiteit van een menigte opgenomen, die hem bescherming tegen de achtervolging biedt: ‘Reeds stond Eddie tussen hen in. Met zijn onmiddellijk verleden had hij totaal gebroken. Hij was een der hunnen. Hij had een nieuwe taak in dit leven ontdekt: in een steeg te staan en op een kaalhoofdig en ietwat verlopen man aan te dringen’ (155). Hij laat zich naar binnen dringen in een zaaltje, waar een meneer Robbe een inter-astrale seance houdt. Onverwachts hoort hij de naam Verwoerd. Dat is de naam die hij zoekt. Hij verlaat de zaal. ‘Hij liep op de tenen, en zijn bleek gezicht droeg een uitdrukking van vastberadenheid’. Doelgerichtheid en vastberadenheid kenmerken op dit moment de zoektocht (159). | |
Het boudoir en de potsierlijke vaderHet Kamertje valt in de zwerftocht uit de toon. Eddie begeeft zich in het hol van de leeuw, de aap-dokter Verwoerd. In Het Consult zijn zijn voorletters J.G.. Tijdens de zwerftocht zou hij op een naambordje P.L. gelezen hebben. Was Vestdijk alleen maar slordig? We kunnen niet achterhalen of Eddie het huis van de dokter tijdens het zwerven inderdaad heeft gevonden. Van belang lijkt overigens dat Eddie in zijn hallucinatoire fantasiën een huis binnengaat. De straat- en pleinruimte maakt plaats voor een binnenhuisruimte. Daarin vindt een ruimtetransformatie plaats naar een geheimzinnig boudoir, het domein van Cecily. Het gesprek met Cecily wordt hervat. We gaan vermoeden dat Eddie door een oververhitte gerijpte jonge vrouw is meegenomen naar haar huis en haar kamer: ‘Je moet niet alleen ontbolderd, maar ook ontbolsterd worden. Zal ik me voor je uitkleden?’ (167). Ontbolderd slaat op Bolderhey. Heeft Vestdijk het gefantaseerde bezoek aan het huis van de psychiater benut | |
[pagina 12]
| |
voor een ironisch-essayistische behandeling - grotesk en Hyronymus Bosch-achtig van het thema: bejegening van krankzinnigen door knotse verplegers en artsen? Of hebben herinneringen aan studentenfuiven hem meegesleurd? Hoe het ook zij: Vestdijk schept in dit hoofdstuk een te grote kloof tussen de essayist-schrijver en de geesteszieke adolescent Eddie. Dat hij een voortschrijdend ziekteproces beschrijft maakt hij in Het Kamertje nauwelijks waar. In deze Eddie geloof ik niet. We kunnen slechts een poging doen om het desintegratie-proces in Eddie's wereldje ook nu te schetsen. Wat zich tevoren in leeszaal en dierentuin aankondigde is opnieuw aanwezig in de boudoirruimte. Axolotls, de geheimzinnigste dieren die er bestaan, staan er op sterk water. Cecily moet worden als zij: ‘grandioos onbeweeglijk, donker, klein, glad, een beetje zwart-fluwelig glad. Je kunt ook zeggen dood.’ (171) In een aquarium kruipt een stervende kreeft huiveringwekkend voort en het was niet een mens, ‘het was niet eens een dier, dat hier leed - het was de stof zelf, die erger leed dan een bezield wezen lijden kon’ (181). De onderwaterwereld uit leeszaal en dierentuin is er weer. De stervende kreeft is een beeld van Fré en van Eddie. Mensen, figuren die we reeds tegenkwamen, bevolken nu de boudoir-wereld. Figuren uit de leeszaal en de dierentuin en het snoepwinkeltje. Nadat Cecily haar entree heeft gemaakt, verschijnt de student, haar verloofde. Daarna komen vier mannen, waaronder een aapachtige dokter, de vader van Cecily, ten tonele. De zenuwarts lacht met het geluid van een mitrailleur en hij wil ‘beleefd zijn in dit fijne hoerenkastje van een boudoir’ (185). Aanvankelijk speelt Cecily de voornaamste rol in de burlesque comedie die in het boudoir wordt opgevoerd. Het spelelement is weer oppermachtig. In een vorig stadium klonk er in Eddie's wereld een noodkreet van Fré, nu schreeuwt Cecily om gered te worden. Ze wil geen kimono aan, vanavond, ten genoege van haar vader: ‘Ik wil met mijn aanstaande man alleen zijn! Eddie, Eddie, lieveling, red me toch! O God, red me toch!...’(182). Ook in de boudoirwereld breekt het tumult los. Alle hamer- en brulgeweld uit de leeszaal en de dierentuin lijkt zich op één plek te concentreren, met de arts-aap in het centrum. Deze vloekt, slaat vuile taal uit en dreigt Eddie met de reflexhamer de hersens in te slaan. Cecily neemt dus niet meer de centrale plaats in, ze wordt door ‘haar vader’ verdrongen. En als Eddie diens speciale aandacht krijgt voelt hij zich daardoor duidelijk gestreeld. Hij was veel te blij ‘dat de zenuwarts zich nog steeds met hem bezighield’ (185). Wat schemert hier door alle duisternis heen? Dat iemand zich, welke afschrikwekkende kwaliteiten hij dan ook moge hebben, met hem bemoeit. Aandacht krijgen van de meest potsierlijke vaderfiguur is altijd nog beter dan helemaal geen aandacht krijgen. Eerder werd zoiets ook al van Cecily gezegd. Hij vergelijkt haar met zijn familieleden: ‘Ja, en ook dit was het ondraaglijke: zij verboden hem zich met Fré Bolderhey te bemoeien, en zij verboden of misgunden hem de middelen om zich van de gedachte aan Fré Bolderhey te bevrijden. Zo kon hij vóór- noch achteruit. Goed beschouwd waren zij erger dan Cecily, die hem althans voortstuwde, zij het ook naar de ondergang’ (125). De afstotelijke mens - de aapdokter, Cecily - stoot niet alleen maar af. Hij is ook aantrekkelijk, het één zowel als het andere, en daarmee ambigue. In Fré Bolderhey, in Cecily en in de aap-dokter-vader-figuur wordt | |
[pagina 13]
| |
Eddie met ambiguiteit, met dubbelzinnigheid geconfronteerd: met de mens met het dubbele aangezicht. Temidden van alle tumult en roestoestanden vervult Eddie zijn zending. Hij vraagt naar Fré en zegt dat hij hem komt redden. Hij krijgt nu te horen wat schizofrenie precies is: ‘het splitsen van de ziel; de ziel valt uiteen als een takkenbos, waarvan de omringende twijg wordt losgemaakt’ (189). Soms krijgt men de indruk dat schizofrenen ‘zichzelf met geweld uiteenrukken, om zo snel mogelijk het stadium der algehele ontbinding te bereiken’ (190). Fré is niet te redden, wordt dan verklaard. We gaan niet in op de Vestdijkiaanse grollen over de complexen en de psychotherapeutische praxis, die kwistig worden rondgestrooid. Ze zijn amusant en niet zonder betekenis maar ze leiden af van waar het om gaat: het proces van schizofreen worden. Het boudoir wordt het toneel van een vrije-expressie orgie, er ontstaan dionysische roestoestanden. Alles mag. Er mag naakt gedanst worden, er mag geknokt worden. Het leven is een zeer grootse aangelegenheid, Eddie bevindt zich temidden van een bachanaal. Na een dreunende slag door het huis, en als geconstateerd wordt dat Fré is losgebroken en ontsnapt, vlucht Eddie het huis uit. Fré zou de hele stad kunnen gaan vergiftigen! Een oude en verlept uitziende Cecily fluistert hem bij de buitendeur toe: ‘Probeer thuis te komen’. Twaalf uren nadat hij van huis wegging staat hij in de buitenlucht. Hij hoort een kerktoren elf uur slaan. Heeft Eddie tijdens zijn zwerftocht, in plaats van een afspraak met het hitje na te komen, enige tijd doorgebracht in gezelschap van zeer dronken studenten of in een hoerenkast? Heeft een vrouw of een meisje hem gemaand naar huis te gaan? | |
De moeder-episodeHet Offer is de apotheose van de zwerftocht. Eddie overweegt of hij de raad - ga naar huis! - op zal volgen. Maar Fré is losgebroken en hij moet hem uit de handen van zijn achtervolgers zien te houden. Een folie-à-deux van bijzondere aard is in volle ontwikkeling. Eddie's wereld blijft overigens ook nu door intentionaliteit beheerst. Zijn zwerven heeft een doel, het is zinvol. Hij wordt door grote emoties en verheven bedoelingen geleid. Zijn verstand laat niet af te funktioneren. Redelijkheid is niet geheel zoek. Hij overweegt, hij laat zich motiveren. Hij stort zich ook niet blindelings in het verkeer. Hij denkt na, overweegt wat Fré zou doen, waar hij zich zou kunnen verbergen. Of zou hij zich juist triomfantelijk ergens willen vertonen? Zich willen vertonen ‘niet uit onverstand, doch uit overmoed, uit roekeloze vreugde omdat hij zijn vrijheid had heroverd’ (197). Eddie slaat de weg in naar de binnenstad. Vestdijk volgt Eddie nu weer op de voet, hij laat hem niet meer los, zoals in Het Kamertje. Eddie meent achter een raam van een kiosk - bij het Rijksmuseum? - een gezicht en een wenkende hand te zien. Een publieke vrouw spreekt hem aan. Deze ontmoeting glijdt over in een innige wandeling met zijn moeder, waarin hij de plaats van de student, die met haar een afspraak had, gaat innemen. Hiermee wordt een uitgesproken moederepisode in de zwerftocht ingeleid. Het opvallende in de juist achter hem liggende boudoirepisode was, dat die zo sterk door het vaderlijke element werd overheerst. Voor Cecily is typerend dat ze als totaal moederloos verschijnt. Ze is geen kind tussen vier vrouwen, maar kind-vrouw tussen alleen-maar-mannen. | |
[pagina 14]
| |
De transformatie van de wereld van Eddie houdt nu dus in dat zij een moederzoon wereld wordt. ‘Ik had een afspraak met de student, om twaalf uur; voor jou laat ik hem lopen. Wie zou ik niet voor jou laten lopen? Mijn liefste zoon’ (201). Vader komt ter sprake en wordt terzijde geschoven. De omgeving verandert. Het beschreven proces van achtereenvolgende metamorphoses zou ook gezien kunen worden als een reeks zielsverhuizingen. De zwerftocht is een reis van de ziel naar verre streken, die reeds eerder ontdekt werden. Zo begeven moeder en zoon zich nu naar het badplaatsje Schleuditz waar ongelooflijk veel pelsboa's te vinden zijn. Het werd reeds in de leeszaal-episode ontdekt. Ze wandelen nu op de boulevard. Gezien vanuit een vroeger ingenomen positie - het leeszaal-plat - is dat beneden, aan de kust. Hij loopt in een getransformeerde wereld die eens aan zijn voeten lag. Niet alleen. Hij voert een gesprek met zijn moeder, met wie hij innig gearmd loopt. Reeds eerder speelde het uitstralen van warmte een belangrijke rol: ‘Je moet we wat van je warmte geven; ik ben maar een kil persoontje van nature. Je kunt wel wat warmte missen zeker?’ ‘Een heleboel, stemde hij toe, ik doe niet anders dan warmte uitstralen de laatste tijd; de wereld is helemaal een beetje een kille aangelegenheid. Maar dat is niet erg; wanneer alles warm was, zou ik niet weten wat met mijn eigen warmte te beginnen. Ik zou u graag zo warm mogelijk willen maken...’ (200). Eddie verschijnt hier als stralingsbron, als zon die een kille wereld verwarmt. Als zonne-god? Van een vroeggestorven kind zegt men overigens niet zelden: hij of zij was een zonnetje in huis. Eddie is een zonnegods-zoon. Die zoon zegt tegen zijn moeder: ‘We moesten maar naar het strand gaan, al die krankzinnigengestichten om me heen! Ik begrijp niet hoe de mensen zich hier kunnen amuseren’ (202). De wereld is een en al krankzinnigengesticht, de mensen zijn niet te begrijpen: de wereld en de mensen! De wereld waarin zij lopen is een zandwereld. Geen puin maar zand en onder het zand is het rijk van de dood. De dood is nabij. Het kolken en stromen dat vanaf het leeszaal-plat werd waargenomen is nu in het zand gelokaliseerd: ‘Rechts daarentegen zag men tussen muur en zand bijna geen afscheiding: alles golfde daar duister en vormloos voort, hoger en hoger, dan, van het hoogste punt af, langzaam neerbuigend naar de zee, waarvan het geruis reeds was te horen... Ergens zag hij een verdorde hand boven het zand uitsteken, om hulp wenkend van uit de dood’ (204). Gezien vanaf het dakstandpunt herhaalt zich in de diepte - op een lager niveau - het hoger-en-hoger, het omhoogstijgen en het naderen tot de dood. Maar nu vindt een metamorphose in zijn moeder plaats. Hij schrikt van de verandering die haar gezicht ondergaat: ‘Begerigheid had het al eerder uitgedrukt; thans was deze begerigheid verworden tot een loerend hunkeren, een wrokkig en heksachtig smachten naar bloed of tranen’ (204). ‘In zijn schrik wilde hij haar loslaten, maar zijn hand scheen op haar arm vastgevroren te zijn, hoewel hij niets van kou bespeurde’. Opnieuw dat beeld van een hand, zijn hand, die zich heeft vastgeklemd, niet om een buis, nu om een arm. Dit beeld van vastgrijpen, houvast vinden is tegelijkertijd het beeld van vastgegrepen worden en niet meer los kunnen komen. Vastgevroren, vastgeklonken. Vastgeklonken aan moeder. Moederbinding. Ze wil met haar eerstgeboren zoon gaan zwemmen in zee om daarmee Fré van | |
[pagina 15]
| |
hem weg te houden. Er vindt nu een transformatie van erotische naar uitgesproken sexuele wereld plaats. Van geklede vrouw-moeder naar naakte vrouw met glanzend porseleinen huid. Het tijdens het stoeien met het hitje gebroken porseleinen poppetje wordt één-met moeder. Het poppetje wordt opnieuw ‘gebroken’. Maar nu in een gevecht. Men zou het een gevecht met een Vrouwelijke Engel kunnen noemen. In dit gevecht rukt hij zich telkens los en dan is het alsof ‘stukken huid van zijn handpalmen op haar lichaam achterbleven’. Ze sleurt hem mee naar zee ‘en pakte hij haar dan weer beet, dan verloor hij al zijn kracht aan het rukken en trekken om de gruwzame aanhechting te verbreken’. (205). Deze hallucinatoire fantasie heeft minstens een dubbele bodem. We kunnen er een begin van uitwerking in zien van het zich voor een vrouw in stukken laten scheuren of zichzelf vernietigen. Maar vanuit het jongensbestaan gezien lijkt dit handelen óók te verwijzen naar uiterst verwarrende masturbatie-fantasieën. Denken aan een vrouw en zichzelf hanteren kunnen een onontwarbaar geheel vormen, chaotischer naarmate de vrouw meer een moedergestalte aanneemt. (De zelfdestructieve zelfhanterings-problematiek nam in twee mij bekende gevallen bij psychotische adolescenten dramatische vormen aan. Beiden stierven. De omstandigheden waaronder de een stierf zijn mij niet in het bijzonder bekend. De ander doodde zichzelf in een destructieve orgastische roestoestand). Het rukken en trekken heeft tot doel zich van haar, en alles wat met haar te maken heeft, te bevrijden. Ten einde raad slaat hij haar dan in het gezicht ‘zodat de rechterhelft van haar kin afbrak, met een rinkelend geluid’. Hij staat dan al in het water. Dan schopt hij haar, ze breekt onder zijn handen vandaan, ze zinkt in het drijfzand weg. Hij heeft haar gedood. Een moedermoord. In de psychoanalyse zijn we meer vertrouwd met de vadermoord. Onmiddellijk hierna verschijnen mannen in donkere mantels op het toneel. Voordat Vestdijk zich met deze gestalten bezighoudt, legt hij nog even heel duidelijk uit hoe de dood van het porseleinen poppetje met het zoeken van Fré in verband staat. Voor Eddie is dat verband erg duidelijk: ‘En dat hij gered kón worden, daarvoor stond de dood van het porseleinen poppetje borg. Het was hem alsof het poppetje alles op haar geweten had; want het poppetje was zijn moeder, en zijn moeder was bang voor Fré Bolderhey geweest en had de zieke niet willen opzoeken, en toen was de angst ook in hem gekropen, hem onbekwaam makend voor zijn heilige taak’ (206). De angst van de moeder die zich aan de zoon meedeelt! | |
Het opruimen van de mannenMannengestalten waren getuige van zijn gevecht-met-de-engel en de moord. Een torenklok slaat elf uur. Hij plast terug naar het strand. Eddie is een ander mens. Hij heeft een metamorphose ondergaan. De mannen zijn stierenvechters. Hoe kan men Eddie op dit moment zien? Hij is een nieuw mens, gekenmerkt door almachtgevoelens en onkwetsbaarheid. Hij is een bevrijd mens door de moord op zijn moeder. Hij is nu tot alles in staat: ‘Hoewel het hem, naar hij meende, betrekkelijk weinig moeite zou hebben gekost zich in een aap of een beer te veranderen, ten einde hen op een dwaalspoor te brengen door duidelijk géén stier te zijn, versmaadde hij deze vlucht in de metamorphose: hij wilde een mens blijven, want als mens ging hij Fré Bolderhey redden, die eveneens een | |
[pagina 16]
| |
mens was, al behandelde de wereld hem als een beest’ (206). Geen dier worden, mens blijven! We zien hierin hoe het verweer tegen ontaarding en ontmenselijking wakker blijft. Uit naam van menselijkheid verzet tegen onmenselijkheid. De gewapende gestalten op het strand vertegenwoordigen vader en de student Vincent. Eddie loopt onkwetsbaar tussen hen door. Zijn koelbloedigheid wordt zevenmaal op de proef gesteld. Elk tweetal is schimmiger dan het vorige: ‘deze gestalten hadden het verdwijnen van nature in zich. Hij twijfelde er niet aan, of zijn vader en de student waren dood’ (207). Hiermee is de laatste belemmering om Fré te kunnen redden verdwenen. Merkwaardig is dat de mannen zonder gevecht worden opgeruimd. De moord op de moeder verleende hem almacht en onkwetsbaarheid. De vaders en medeminnaars kunnen hem niets meer doen en hij kan hen zonder meer vernietigen en opruimen. De jonge zonne-god werd een almachtige vernietigende god: ‘Nu kon hij zijn gang gaan’. | |
De witte gedaanteOp weg naar Fré! Het golvende zee-landschap gaat ongestoord over in een eveneens golvend land-landschap. Onder het lopen verandert dit tot een omgeving van volkstuintjes. Nu ‘begonnen zijn knieën te beven en moest hij zijn nagels in zijn handpalmen boren om het niet uit te snikken. Hij vertraagde zijn pas; alles zonk in hem weg, zijn lichaam in zijn knieën, zijn knieën in de grond, en de grond werd besproeid door de fijne regen van tranen die nog niet komen wilden...’. De fier opgerichte gang waarin hij onkwetsbaar en almachtig scheen, smelt als het ware weg. In de knieën wordt een beven waargenomen. De hand zoekt houvast in zichzelf. Een hevige ont-roering meldt zich. Het tempo wordt langzamer. En dan een wegzinken, ineenschrompelen, een stervensproces welhaast, en het besproeien van het graf met toekomstige tranen. Dit is de voorbereiding op het waarnemen van ‘de witte gedaante, waarvoor hij hier gekomen was, waarvoor hij alles op zich genomen had...’ (209). Een fiets tegen een hek, stapels bloempotten en veel scherven daaromheen. Hij ging op de gedaante toe, en sprak hem aan, zo zacht hij kon: ‘Ik ben het Fré. Ik ben je komen redden.’
Zou de roman hiermee hebben kunnen eindigen? Vestdijk heeft gemeend van niet. De apotheose van de zwerftocht moet nog komen. In een slotbeschouwing zullen we de ondergang van Fré Bolderhey en de orgiastische vereniging met Cecily van nabij bestuderen. Vestdijk heeft ook Eddie's thuiskomst en het consult met de psychiater beschreven. In het volgende en laatste essay over Vestdijk's jeugd-schizofrenie-roman zullen we, vanuit het geordende materiaal, conclusies trekken betreffende Vestdijk's mensbeeld en wereldbeeld, zoals die in-de-wereld-van Eddie Wesseling manifest worden.
S. Vestdijk, De redding van Fré Bolderhey, Amsterdam 1947/1948. |
|