Vestdijkkroniek. Jaargang 1974
(1974)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||||||||||||
[Nummer 3/4]Aktaion en Cheiron 'n totale strijd in gespletenheid
| |||||||||||||||
Vragen:
| |||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||
Vestdijks antwoord:Doorn, 2-7-1952. Zeer geachte Heer Braakhuis,
De verschillende gezichtspunten vond ik zeer interessant. Geheel afwijzen kan ik ze geen van alle; met dit, overigens van zelf sprekende voorbehoud, dat het typisch ‘jeugdige’ reacties zijn, die als zoodanig hun waarde kunnen hebben, maar die door de ‘oudere’ schrijver in een iets ander verband worden gezien.
1) Opvatting 1 is b.v. kenmerkend voor dit ‘jeugdig’ reageeren, waaraan een gezonde ‘uiterlijkheid’ niet vreemd is. Men zo u het Grieksche denken zelf als voorbeeld kunnen noemen! De opvatting, die niet zonder vernuftigheid is, kan ik toch niet geheel tot de mijne maken, omdat dit boek, hoezeer ‘mythologie’, toch ook van een gegeven historische situatie uitgaat. Politiek b.v. moeten wij Aktaion en Cheiron als tegenstanders zien, niet zoozeer van Aristaios en Autonoë (die daarvoor te onbeduidend zijn, al is Autonoë belangrijker dan haar man), maar van de anakten, de rijke grond- en burchtbezitters, die zelden optreden, maar die zich mani festeeren in het machtige, doch dit keer ‘zwak bezette’ koningschap. Dit is in geen enkel opzicht tot dekking te brengen met de tegenstelling ‘natuurstaat tot cultuurstaat’. De anakten waren zeer grof; Cheiron zeer wijs en vergeestelijkt, ondanks zijn ‘beestachtige’ onderhelft, die hij echter meestal aardig in bedwang heeft. De grootste kracht van het koningschap (in het algemeen, en van ouds) is de magie. Het moment dat Cheiron aan het ‘hof’ verschijnt, is dan ook in zekere zin beslissend: hij is hier al dadelijk de man, die Aristaios in de schaduw stelt, reeds door zijn eigenaardige, dubbelzinnige lichaamsbouw. Hij hoeft zich maar te toonen, of hij is de koning (zelfs een sterkere dan Aristaios) de baas. Dat hij de koning later tot God en Genezer laat worden, is een soort zwendel, die Aktaion de oogen openen doet. Of Cheiron, de echte, eenige magiër en schepper in het boek, ook nog het volk tegenover de aristocratie (plus de koning) vertegenwoordigt, is van minder belang. Er zijn argumenten vóór aan te voeren: zijn drastische humor b.v., die een ‘volksche’ indruk maakt; maar ook argumenten tégen, want in wezen is hij ‘aristocratischer’ dan het hof, waar iedereen in uiterlijkheden opgaat, behalve Aktaion. Cheiron kent in eerste instantie geen ander verlangen dan Aktaion bij te staan, niet zoozeer omdat hij met zijn streven sympathiseert, als wel omdat hij van ouds graag jonge helden opvoedt. Trouwens, Aktaion is al evenmin een typische ‘democraat’, - een begrip, dat misschien nog niet eens bestond. Hij verzet zich tegen de anakten en het koningschap, - op hooger plan doet Cheiron dit eveneens, - daardoor komen zij beiden, automatisch, vijandig tegenover de aristocraten te staan. Aktaion behoort tot het volk, mag men zeggen; 1e door de invloed van zijn oude min, 2e door zijn vereering van de Maangodin. De eigenlijke achtergrond van het gebeuren is inderdaad de oude strijd tusschen de Maan (moeder)religie en de Zon (vader)religie; Cheiron is op te vatten als de individualist, in wie een dergelijke strijd zich verinnerlijkt afspeelt (‘onder’ en ‘boven’). In deze tijd was de overwinning van de Zonaanbidders (Olympos, Zeus, etc.) al verzekerd, maar de weerstand onder het volk nog belangrijk genoeg om het optreden van Aktaion mogelijk te maken. Dat Cheiron van dier tot mensch evolueert, is niet geheel juist, daar wij over zijn voorgeschiedenis weinig positiefs weten. Wat daarover verteld wordt kunnen evengoed sprookjes zijn! | |||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||
Wel is er een conflict tusschen zijn beide ‘helften’, maar daarbij kan hij ‘beide kanten’ uit, en voor iemand als hij (het ‘genie’, de vrije mensch) behoeft het ‘natuurlijke’ niet per se het ‘lagere’ te zijn.
2) In overeenstemming hiermee kan de vraag (2 dus) zeker bevestigend worden beantwoord, waarbij ik dus Cheiron's weerspiegeling in ‘natuurstaat - cultuurstaat’ buiten beschouwing laat (Cheiron neemt wat dit betreft eigenlijk geen bepaalde positie in; Aktaion, stellig onder zijn invloed, is te beschouwen als de rebel, voor wie de cultuurstaat, zooals hij die kent, niet meer aanvaardbaar, ‘belachelijk’ is geworden). Daarin is hij echter geenszins consequent, en de verstoring van de bruiloft door Cheiron, hoewel inderdaad op te vatten als een wraak der dierlijke functies, is in wezen een vrij krachtige poging om Aktaion onder het oog te brengen, dat hij door zijn overdreven vereering van de godin Artemis (de maangodin) ongeschikt is geworden voor ieder huwelijk. Hij is 't vooral die door het ontbreken van ieder realisme zoo ver mogelijk van het huwelijk afstaat (waarop Artemis zich bovendien tóch zou wreken). Cheiron wil Artemis vóór zijn, en door een zinnebeeldig spel roept hij Aktaion als het ware toe: ‘Denk aan je trouw aan de godin, die geheel exclusief is. Je bent een monnik van Artemis, je huwelijk met dit meisje heeft geen zin.’ Op lager niveau gaat dit heel goed samen met een tijdelijke begeerte van Cheiron naar ditzelfde meisje: ééndeels een goddelijke zwakheid (overigens is Cheiron beter als een zeer machtig halfgod te beschouwen; maar hij is en voelt zichzelf soms toch de mindere van Artemis, etc.), anderdeels om aan zijn ‘paedagogisch’ optreden een menschelijk onbegrijpelijke kracht bij te zetten, volgens de oude opvatting, dat de goden en godsgelijken alles veroorloofd is. Dat Aktaion toch nog te gronde gaat, is allereerst een uitvloeisel van zijn gemis aan ‘dubbelheid’. Hij kan zichzelf niet meer corrigeeren, zooals Cheiron dit vermag; of m.a.w. als mensch staat hij onder de macht van het onverbiddelijke noodlot, en moet zijn daden boeten zooals iedereen. Hij mag niet eens de verantwoordelijkheid op Cheiron afwentelen. Later zullen wij zien, dat Cheiron, zei het op hooger niveau, door hetzelfde gevaar wordt bedreigd.
3) Objectieve mededeelingen over Cheiron zijn van de schrijver afkomstig, hetgeen echter niet inhoudt dat de schrijver hem altijd begrijpt. De schrijver is óók maar een mensch: hij ziet de figuur, of de ‘idee’ Cheiron bij brokstukken, bij vlagen, bij intuïties. De meningen van de figuren uit de roman kunnen best hun waarde hebben, maar aangezien ze in laatste instantie toch weer van de schrijver afkomstig zijn, behelzen zij geen grootere waarheid, en hebben meer kans opzettelijk onjuist, parodistisch, grotesk-critisch te zijn. Ik zou dit met het boek erbij moeten nagaan. Eén bepaalde, welomschreven en afdoende meening over Cheiron te formuleeren lijkt mij onmogelijk. In deze onmogelijkheid ligt zijn wezen opgesloten. Een God is nooit te ‘definiëeren.’
4) De milieuschildering is van weinig belang; de ‘historische situatie’ is van grooter belang. Voor mij was deze laatste (dus de overgang van Maan - naar Zonnereligie; dit is maar een ruwe aanduiding) van onschatbare beteekenis om de dood van Aktaion begrijpelijk te maken in verband met het optreden van Cheiron, waarover in de mythe niets te vinden is. Juist in een overgangstijd, zoo moet ik gedacht hebben, hadden half- | |||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||
goden, magiërs, kortom lieden als Cheiron, meer kans hun macht uit te oefenen dan de, door hun onderlinge strijd en naijver (in het brein der menschen natuurlijk) verzwakte goden. Maar de tragische afloop van deze inmenging is tenslotte toch weer daaraan toe te schrijven, dat deze ‘groote mannen’, deze halfgoden te kort schieten, juist omdat zij geen goden zijn. Van beteekenis is hierbij, dat de Grieksche halfgoden bijna steeds (bij mijn weten steeds) aanvankelijk menschen waren, die op een of ander gebied uitmunten (Herakles b.v. in het volbrengen van heldendaden), doch tevens een tragische dood tegemoet gingen (Herakles' dood b.v., die een zeer ‘bedachte’ indruk maakt; hij moest dood! Verder zou Dionysos te noemen zijn. Min of meer als belooning kwamen ze na hun dood dan toch nog op de Olympos, in de ‘hemel’, waar hun titel, god of halfgod, er dan verder niet zooveel toe deed). Bij Cheiron doet zich nu het eigenaardige en inderdaad nogal verwarrende verschijnsel voor, dat niet hij sterft (d.w.z. in de roman niet, in de mythologie geloof ik wél), doch zijn leerling Aktaion. Wie het ‘waarom’ hiervan niet begrijpt, kan ook de ‘idee’ van het boek niet begrijpen. Is bij Cheiron egoïsme in het spel, wrok tegenover Aktaion, jaloezie? Daarmee zou Cheiron al dadelijk een trapje lager gezonken zijn zelfs dan de andere z.g. halfgoden, die als menschen zulke onedele motieven niet in zich toelieten en altijd trouw waren aan hun vrienden. We kunnen hierbij denken aan Cheiron's bouw: het paard als ‘onderhelft’. Door het paard was, nuchter gesproken (dus niet in de sfeer van de mythologische ‘totems’), Cheiron minder dan een mensch, en dat hij zelf de ‘paardenhelft’ als een belemmering, een gevaar voelt, blijkt uit het slot van het boek, waar hij (óók hij, als alle halfgoden) naar de dood verlangt als zijn ware bestemming, eventueel als straf, zooals b.v. Herakles de dood kan hebben opgevat als straf voor al het bloed, dat hij (overigens terecht) had doen vloeien. De ‘zonde’ van Cheiron zou dan geweest zijn een misbruik maken van zijn enorme intelligentie, zijn lust in intrigeeren, tooverij, etc. Daar staat echter tegenover, dat man + paard ook symbolisch (zie boven) kunnen worden opgevat, n.l. als het ‘dubbele’, of de totaliteit, die het goddelijke kenmerk is bij uitnemendheid, en die Cheiron nog beter belichaamt dan welke god ook (afgezien misschien van Apollo en Dionysos, latere gestalten). Daarbij kan men ook denken aan zijn eigenschap de wijsheid, De wijsheid weet, dat alles wat is te gronde moet gaan, zelfs de goddelijke totaliteit (typisch Dionysisch motief). Het totale zal zich eens moeten splitsen, gedwongen, maar ook uit vrije wil. Cheiron ziet Aktaion langzamerhand als een deel van zichzelf, zooals dat bij groote liefde of vriendschap zoo vaak het geval is. Maar Aktaion is (in zijn oogen althans) onwijs, roekeloos, éénlijnig, zonder het tegendeel te kunnen zien. Nu Cheiron langzaam gaat afsterven, d.w.z. van zich afstooten wat niet bij zijn lichtende kern behoort, zal dit allereerst Aktaion treffen, daarna of daarnaast, zijn paardenhelft, waarvan hij zich reeds half en half voelt afgesnoerd. Bij de ondergang der groote geesten vergaat het lichaam, en vergaat de ziel (Aktaion); alleen de geest blijft (kortere of langere tijd, of misschien altijd) bestaan. Men kan de dood en de apotheose van Aktaion (het standbeeld, de ster), dan ook beschouwen als een machtsdaad van die geest, die zijn geliefde vriend althans nog een goddelijk bestaan verschaft in het bovenzinnelijke. Hiermee offert hij niet alleen Aktaion op (het is trouwens nog maar de vraag of hij Aktaion's dood | |||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||
‘echt’ veroorzaakt heeft; deze zienswijze is overigens wel te verdedigen), doch ook zichzelf, want het is zijn eigen ziel, die hij opoffert, waardoor uiteraard zijn geest eenzamer, onbeschermder door de onvermijdelijke ondergang bedreigd wordt dan aan de aanvang van zijn Ataion-avontuur. Een volgende leerling - zoo kan men er zich nog bij denken - zal misschien óok de ondergang van zijn geest veroorzaken. Zijn lot is bezegeld. Dit alles behelst wel de ‘idee’ van het boek, maar zooals dat zoo vaak met ‘ideeën’ het geval is: het boek moet óók verstaanbaar zijn, wanneer de idée niet geheel definiëerbaar blijkt te zijn, of wanneer bijgeval een andere, verwante idee zich op de voorgrond schuift en sommige lezers beter voldoet. 5) De hoofdpersoon is ongetwijfeld Cheiron. Het ‘doel’ van het boek is de idee of een plaatsvervangster daarvan te vertastbaren, er een ‘beeld’ van te maken, uiteraard niet op de wijze van een reclameplaatje, maar door een benaderend weergeven van concrete gebeurtenissen, situaties of uitlatingen. Dat de idee, zooals boven geformuleerd, niet rechtstreeks uitgesproken is, kan (in het algemeen) verschillende oorzaken hebben 1e de schrijver is zich de idee niet bewust, of wordt zich haar pas later bewust, 2e wie te veel uitspreekt tast het geheim aan. Ieder religieus beleven is een geheim, en omtrent de religieuze belevingen ± 1000 v.C. is ons zeer weinig bekend. Ondanks deze moeilijkheden kan men het doel van het boek als de idee in een engere zin beschouwen. Het doel van het boek is een beeld te geven van wat in een primitieve samenleving de uitzonderingsmensch uitrichten kan, en waarom hij met al zijn genialiteit en wijsheid te gronde gaat aan de middelmatigheid der lieden, die hem niet begrijpen. Ik hoop, dat dit voldoet! Zoo niet, dan moet u het maar aan de hitte toeschrijven!
Met de meeste hoogachting,
|
|