kroniekeur
Uit de nogal warme ontvangst van het eerste nummer blijkt dat er een zekere behoefte bestaat aan een Vestdijktijdschrift. Een tijdschrift waarin de véélzijdige benadering van het werk van Simon Vestdijk centraal staat. Dat dit redactionele uitgangspunt kans van slagen heeft, onderschrijft H. van Straten in het Utrechts Nieuwsblad van 1 mei jl. geheel: ‘Zonder de wetenschappers valt deze Kroniek terug op het peil van een willekeurig duivemelkersblaadje. Zonder de amateurs zal de inhoud alleen nog te genieten zijn door een esoterisch genootschap van vakmensen...’ Vestdijkkroniek wil daarom open staan voor iedere bijdrage van zeker niveau en wil er voor waken de spreekbuis te worden voor een bepaalde richting of stroming in de literatuurstudie.
Ook in dit nummer staan artikelen van (semi -) beroepsletterkundigen en literatuurwetenschappers broederlijk naast de bijdragen van niet-professioneel geschoolden afgedrukt.
Allereerst kan de verhandeling van de heer Abell genoemd worden. Aan de hand van Vestdijkiaanse theorie over psychische processen als positieve en negatieve identificatie, beschrijft en verklaart hij, in het tweede deel van zijn interpretatie van de ‘Kellner en de Levenden’, onder meer fenomenen als ‘De Eeuwige Mens’ en ‘De Duivel’.
Dat de ‘Koperen Tuin’ een tragisch ironische roman is, is voor de heer Hansen geen ironie bij zijn studie van de vormen van ironie en de wijze waarop deze vorm van ‘humor’ overkomt in deze roman. Bij dit artikel zijn enkele authentieke opnamen afgedrukt van de Prinsentuin te Leeuwarden, anno 1904. Deze tuin heeft voor de Koperen tuin model gestaan.
Niet minder interessant zijn de studies, die resp. ‘Aktaion onder de sterren’ en ‘Het Veer’ bezien. Terwijl in de Griekse roman, volgens de heer Pop, de paradox zuiverheid (liefde) - zinnelijkheid (sex) als thema figureert, is het de angst(aanjaging), volgens mevr. Abell, bij de novelle ‘Het Veer’. Twee polemische bijdragen geven een speelse nuancering van de wijze waarop men een literair werk kan beschouwen. R.A. Cornets de Groot gaat in op de dialoog van Luger in Kroniek 1, en Kaaks zet puntjes op de i n.a.v. de bijdrage van Hartkamp. Dat daarbij de roman ‘Het Glinsterend Pantser’ als strijdperk dient is een- gelukkigeomstandigheid. Het stelt ons in staat op de relatie realiteit - verbeelding in het werk van S.V. te wijzen, door omslagfoto met onderstaand citaat (1956, pag. 26/27) te vergelijken:
‘...Het standbeeld was het mooist op een afstand. Welk een prachtig laat-antiek ritme, deze naakte krijgsheld, die, het hoofd wanhopig verbeten opgeheven, de gewonde makker voortsleepte, en daarbij half over hem heenstapte! De beweging was naar voren, de beweging was naar boven. Ik oordeelde dit beeldhouw werk verwant aan de stervende Galliër, en twijfel de niet aan de identiteit van de gewonde krijger: dat was natuurlijk Patroklos, door Apollo, de slinkse en lichtvaardige kunstgod, die altijd alles bederft, uitge leverd aan de dood op het slagveld door Hektor's hand. Menelaos met het lijk van Patroklos was het in geen geval: Menelaos draagt daar een helm en stapt niet over Patroklos heen. Zonderling, met zo'n huid van steen in de regen te moeten staan, als Griekse militairen. Een laat leven woekerde in de rimpels en groeven, plooien en putjes: groen mos, bescheiden en hardnekkig. Het was niet het minst indrukwekkende aan de twee beelden, deze overgave aan het kleine, aan de opmarcherende cellen, aan de late levende troost van het bijna anorganische...’