| |
| |
| |
[Krantenartikel]
Zaterdag 8 november 1947 Parool ‘Conserve’, roman van W.F. Hermans
Een boeiend, maar vrij zwak debuut
ONDER de vertegenwoordigers der oorlogsgeneratie heeft geen schrijver zoveel stof doen opwaaien als W.F. Hermans. Na de bevrijding trad Hermans op als romancier, dichter, essayist en criticus en nam in de laatste qualiteit zoveel lieden tegen zich in, dat hij in de eerste qualiteit voorlopig weinig kans schijnt te maken op een behoorlijke behandeling.
Dit is een algemeen en waarschijnlijk onuitroeibaar verschijnsel van literaire hartstochten, zoals men indertijd ook waarnam ten aanzien van Ter Braak's eerste roman Hampton Court, dat tot op de laatste regel afgebroken werd door recensieschrijvers, die dit boek bejubeld zouden hebben, indien Ter Braak niet toen reeds als zo ‘scherp’ te boek stond. Hierbij hoeft niet noodzakelijkerwijs persoonlijke wrok in het spel te zijn; het is heel goed mogelijk, dat de critici, die Hermans' roman De Tranen der Acacia's (gepubliceerd in Criterium) voor een prul verklaren (o.a. omdat zij na vier of vijf afleveringen nog steeds niet weten wat de titel betekent), alleen maar academisch gegriefd zijn door te veel praatjes.
door
S. VESTDIJK
Die Hermans ongetwijfeld heeft: naast een zeldzaam lenige en weerbare stijl (van een eigen toon bovendien, al noteert men invloeden van Du Perron en Nyhoff), een brillante slagvaardigheid, een soms verbluffende opmerkingsgave, is zijn arrogantie zelfs een van zijn aantrekkelijkste kanten, al ware het slechts omdat een niets ontziende eerlijkheid er zich gemakkelijk achter raden laat.
Ik beweer ook niet, dat het voor Hermans niet nuttig is, bij voortduring op zijn eigendunk en andere gebreken opmerkzaam gemaakt te worden. Zonder vijanden bereikt een schrijver niets. Maar een criticus is niet hetzelfde als een vijandig gestemd paedagoog, en wie onpartijdig wenst te oordelen kan moeilijk blind zijn voor het vele goede, dat deze nog jonge auteur reeds op zijn naam heeft staan.
| |
Begaafd beginneling
De Tranen der Acacia's is nog niet voltooid, - Conserve, dat zo juist bij W.L. Salm het licht zag, is, wanneer ik mij zo uitdrukken mag, te lang geleden voltooid. Hermans schreef deze roman op 22-jarige leeftijd, zodat dit boek, zuiver chronologisch beschouwd, in '43 of '44 gepubliceerd had moeten worden, vóór de periode, waarin hij de gemoederen verontrustte met zijn vinnige, maar niet ongemotiveerde critiek op Bert Voeten's oorlogsdagboek Doortocht.
Het verhaal speelt in Amerika, en de tegenstelling tot een gladde en feilloze civilisatie wordt geleverd door afstammelingen van Mormonen, resp. lieden, die tot het Mormonisme in betrekking treden. Van de zich daarbij aanbiedende psychische complicaties - met name de liefde tussen halfbroer en -zuster, die bij zulke onoverzichtelijke stambomen in werkelijkheid vaak genoeg moet zijn voorgekomen - heeft Hermans een kwistig gebruik gemaakt, en men kan hem niet anders dan lof toezwaaien voor de handige wijze, waarop hij zijn personages bovendien nog van meer speciale, op het Mormonisme geënte afwijkingen heeft voorzien, die alle één ding gemeen hebben: de drang naar het verleden, naar het sinds lang overwonnene, in cultuur of zielsreacties.
Vergis ik mij niet, dan zal thans bij deze of gene de neiging aan den dag treden, dit als geheel nog vrij zwakke debuut boven De Tranen der Acacia's te stellen, o.a. omdat Hermans toentertijd nog een blanco strafregister kon tonen op het stuk van (literaire) arrogantie. Tegen deze misvatting kan bij voorbaat niet genoeg gewaarschuwd worden. Vergeleken met de Criterium-fragmenten, is dit Conserve het typische voortbrengsel van een begaafd beginneling, die zijn vorm nog zoekt. Met die andere teksten en zijn critieken en causerieachtig opgezette essays voor ogen, heeft men zelfs enige moeite de karakteristieke ‘Hermanstoon’ te herkennen.
| |
Interessant thema
Ongetwijfeld heeft Hermans hier de hand weten te leggen op een belangwekkend thema. Het is het thema van het uitzonderlijk, bij de culturele ontwikkeling achterblijvend individu, - zoals de roman zelf, zo zou men ietwat symboliserend kunnen zeggen, ten achter gebloven is bij schrijvers eigen ontwikkeling.
Tegenover Jerobeam, de professor, die zich alleen voor bijna uitgestorven volksstammen interesseert, stelt hij de krankzinnige Onitah, overtuigd adepte van de oud-Egyptische godsdienst. Als derde de mesties Ferdinand, zenuwarts, cocainist en sadist, die, door Onitah gefascineerd, de belofte aflegt haar na haar dood te zullen balsemen, en die de, met hetzelfde verzoek belaagde Jerobeam in 'n krankzinnigengesticht weet te krijgen, - waar ook hij ten slotte terechtkomt, om voortaan met Jerobeam samen als niet meer tot aanpassing aan het maatschappelijk gemiddelde geschikte eenlingen in afzondering ‘geconserveerd’ te blijven (vgl. de titel).
| |
Te veel, te erg
Men krijgt de indruk, dat dit boeiende, maar wat erg naar het satanistische en melodramatische zwemende gegeven Hermans niet zozeer boven het hoofd is gegroeid als wel tijdens het schrijven is gaan vervelen, wellicht omdat hij het zoveel fijner en minder bombastisch geconcipieerde ‘Acacia’-verhaal reeds onder de leden had. Niettemin noteert men enkele voortreffelijke episoden, die de latere Hermans reeds aankondigen: Isabel's bezoek aan het huis van Ferdinand b.v., of de brief van Jerobeam uit het gesticht.
De gebreken van dit boek zijn die van een onwennig debutant: een te veel, en een te erg. In de korte notities op pag. 179, wanneer Isabel het stof op het gezicht van haar gebalsemde zuster waarneemt, ligt meer beklemming, dan in het uitvoerige pandemonium van de tot ontbinding overgegane mummie met bijbehorende lagere fauna, hoeveel stilistische verve hieraan ook besteed moge zijn.
Het wachten is nu op De Tranen der Acacia's, dat ik op grond van het reeds gepubliceerde als een onzer grote bezettingsromans meen te mogen beschouwen.
W.F. HERMANS
niets ontziende eerlijkheid
| |
| |
| |
Vrijdag 28 november 1947 Parool ‘De avonden’, een winteravondverhaal
Roman door Simon van het Reve
IK weet niet, of de mededeling in het prospectus van De Avonden, een winterverhaal, van Simon van het Reve (De Bezige Bij), omtrent het ‘tonen van de geestelijke nood van de na-oorlogse tijd, in het bijzonder van hen, die in de oorlog volwassen werden’, door de jeugdige auteur zelf geinspireerd is. Zo ja, dan heeft hij zich waarschijnlijk van het gezeur willen afmaken diergenen, die de ‘bedoelingen’ verlangden te horen van een zakelijk doorzichtig, maar zich zorgvuldig van alle explicatie en bespiegeling onthoudend werkstuk.
Geconstateerd dient in elk geval te worden, dat in de tekst vrijwel niets op de speciale geestelijke nood der oorlogsgeneratie betrekking heeft, terwijl anderzijds het eigenlijke hoofdmotief - de verhouding van de kantoorbediende, Frits van Egters, tot zijn ouders - zo overduidelijk en indrukwekkend het gehele boek door is vastgehouden, dat men zich verbazen moet over een, door twee recensenten trouwens reeds klakkeloos overgenomen aankondiging, die van deze roman zo iets als een ‘actueel’ historisch-psychologisch, indien al niet sociologisch document wil maken.
door
S. VESTDIJK
Dat de oorlog bijna nergens in de tekst wordt genoemd, is intussen ook de samensteller van het prospectus niet ontgaan. Dit wordt dan verklaard, doordat de oorlog, ‘als een gevaarlijk spook’, min of meer opzettelijk op de achtergrond zou zijn gehouden: zonderlinge uitvlucht, die des te onaannemelijker wordt, wanneer men ziet hoe Van het Reve, met name in de uiterst suggestieve angstdromen van zijn held, in het op de achtergrond houden van gevaarlijke spoken bijzonder weinig geoefend schijnt te zijn.
Op deze wijze redenerend, zou men De Avonden evengoed een ‘liefdesroman’ kunnen noemen, want ook de liefde wordt als een gevaarlijk spook verzwegen; en het komt mij voor, dat dit voor de ware strekking van de roman van iets meer gewicht is dan het verzwijgen van de oorlog.
| |
Ongezouten cynisme
Dat dit hele boek draait om de vergeefse pogingen van de ‘gesjeesde’ gymnasiast, Frits van Egters, om zich van de invloed van zijn ouders te bevrijden, bij wie hij inwoont, kan de lezer slechts ontgaan, indien hij dupe wordt, eensdeels van het ongezouten cynisme, waarin Frits bij een reeks gelijkgestemde vrienden zijn heil zoekt zodra hij de huiselijke drempel heeft overschreden, anderdeels van het schijnbaar gemis aan diepere spanningen, zodra hij weer in huis is teruggekeerd.
Alleen door geprevelde waarschuwingen aan zichzelf laat hij ons merken, dat er wat ‘gaande’ is, daarnaast door een uitvoerige en niet onvermakelijke détailcritiek op uiterlijke hebbelijkheden van twee reeds bejaarde mensen, die eerder een vermoeide en afgestompte dan een domme of bekrompen indruk maken. Evenmin wordt hij door zijn ouders onderdrukt: dat hij b.v. voor zijn moeder kolen van de zolder moet halen, lijkt al even weinig onoverkomelijk als dat zijn dove vader de radio afzet wanneer hij juist naar de muziek wil gaan luisteren.
Het conflict, waarvan wij hier getuige zijn, ligt dieper dan een aanwijsbare huiselijke dramatiek op grond van karakter- en leeftijdsverschillen, al is het natuurlijk waar, dat deze ouders voor de begaafde en nogal originele zoon (gedeeltelijk zeker een zelfportret) geen portuur meer zijn.
| |
Verdrongen liefde
Combineert men deze moeilijk benoembare spanningen tussen de ouders en de zoon met de opvallende afwezigheid van iedere normale erotiek in het leven van de laatste, dan komt men aldra tot het inzicht, dat hier sprake is van een verdrongen liefde voor de ouders, de fixatie aan een jeugdphase, die, met het hart nog beleden, door de rijpende persoonlijkheid niet meer wordt aanvaard. Frits van Egters wil zijn ouders liefhebben, maar hij kan niet meer: en in plaats van zijn liefde op een ander object te richten, - een meisje, een taak, - blijft hij rondhangen op het toneel van zijn onmacht telkens geneigd om zijn ouders de schuld te geven, en toch ook weer te intelligent en te eerlijk om niet de schuld bij zichzelf te zoeken, terwijl er in werkelijkheid van schuld geen sprake is, doch slechts van een vertraagde gemoedsontwikkeling.
Frits van Egters sluipt naar zijn ouderlijk huis als de misdadiger naar de plaats van zijn misdaad. Het ligt voor de hand, dat dit niets met de oorlog te maken heeft. Integendeel, voor zover mij bekend, staan de vertegenwoordigers der oorlogsgeneratie in het algemeen juist losser van hun ouders dan de vooroorlogse jeugd. Dit is geen naoorlogsroman, maar een roman van zelfopgelegde liefdeloosheid. De ‘cynische’ gesprekken met de vrienden zijn geen tijdsdocument, maar een voor alle tijden geldige projectie van het grondeuvel van de hoofdpersoon, wiens leven door louter individuele oorzaken van alle zin is beroofd
| |
Aangrijpend slot
Het boek De Avonden zou een vrij troosteloze aangelegenheid geworden zijn, indien de auteur het hierbij gelaten had. Sobere stijl, zin voor détaillerende karakteristiek, reële en welverzorgde dialoog (hier en daar, b.v. op pag. 190, door de hoofdpersoon wat erg in Van Schendel-toon gevoerd, al kan dit opzet zijn geweest), zouden niet voldoende zijn deze roman de renommée te verschaffen, die hij reeds in kleine kring verwierf.
Twee elementen zijn het, die Van het Reve glansrijk hebben behoed voor een afglijden in grauwe alledaagsheid: zijn bevrijdende humor, die, van een zeer persoonlijk cachet, vooral op de lange baan werkzaam is (de eindeloos herhaalde gesprekken over kaalhoofdigheid b.v., maar er zouden fijnere voorbeelden te geven zijn), en de religieuze apotheose aan het slot, waar Frits van Egters, als niets dan meer helpen wil, God uitnodigt om met een zeker zakelijk en ironisch doorlicht erbarmen op zijn ouders neer te zien.
Van dit zeldzaam navrante slot, dat de gehele roman draagt, is geen denkbeeld te geven, men moet het gelezen hebben. Het behoort tot het aangrijpendste wat ik ooit onder de ogen kreeg.
SIMON VAN HET REVE
bevrijdende humor
|
|