Verzameling van gezelschaps-liederen(1839)–Anoniem Verzameling van gezelschaps-liederen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende No. 42. Het Graf der twee Gelieven. Zeg pelgrim ziet gij dezen steen, Met donker mos begroeid, Waarop het dalend avondrood, Met purpren weerschijn gloeit, Daar ligt de schoonste maagd van 't vlek In 's aardrijks kouden schoot, En aan haar zij' de jongeling, Haar trouw tot aan den dood. bis. Haar rijke vader zag vol trots Op d' eedlen jongeling. Aan wien, met onverdeelbre ziel, D' aanminnige Emma hing Ik vloek u eeuwig, sprak zijn mond, Wordt ge eenmaal Edwins vrouw, En was voor haar gebeden doof, En spotte met haar trouw. bis. Hij spotte, tot zij uitgeteerd Op 't sterfbed nederzonk, En 's levens laatste flikkering In 't brekend aanschijn blonk Toen greep een woeste smart hem aan; Hij staat verstijfd van schrik, En werpt zich aan de sponde neêr, Met wanhoop in den bilk, bis. Haar jongling ging, toen duisternis Op 't kerkhof nederzeeg, En 't licht der maan met bleeken glans, Uit donkre wolken steeg; Ach, dierbre Emma! zucht hij zacht, Wat blijf mij meer op aard, Niets is er thans nu ik u mis, Zelfs 't leven mij niets waard, bis. [pagina 44] [p. 44] Dus zucht hij, op haar graf geknield, Met treurig stil geween, En waggelt dan met matter tred Weer naar zijn woning heen; Hij kwijnt, en teert allengskens uit, En zinkt op 't ziekbed neêr, En 't dof gebrom der doodklok meldt: Ook Edwin is niet meer, bis. Nu rust hij aan zijn Emma's zij', In 's aardrijks kouden schoot, Waar hij, met haar, den glans verbeidt Van 't eeuwig morgenrood, Om dan te zaam, in hemelvreugd, Voor Godes troon te staan; Strooi, pelgrim, bloemen op heur graf, En wijdt hun asch een traan, bis. Vorige Volgende