Verzameling van gezelschaps-liederen(1839)–Anoniem Verzameling van gezelschaps-liederen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] No. 39. De Jongeling bij de Beek. Aan den oever zit een knaapjen, Dat zijn bloemenkrans betreurt, Pas gevlochten, door de golven In de kabbling voortgesleurd; Als die stroom zóó vloeit ons leven, Met zijn bloemen, met zijn vrengd, En gelijk die krans zoo welken Ook de dagen onzer jeugd. Vraag niet waarom 's levens lente Mij voor vreugde droefheid geeft? Al wat ademt, ademt wellust, Telkens als natuur herleeft; Maar voor mij brengt ieder lente Niets dan wreede zorgen voort; En haar zachte tooverzangen Worden in mijn borst gesmoord. Wat baat mij de vreugd der lente? Wat haar schoonheid, glans en zwier? 'k Zoek slechts ééne, en, ach die ééne Is nabij en verr' van hier, 'k Strek vergeefs mijn minnende armen Naar dit dierbaar schaduwbeeld; Maar mijne armen blijven ledig, En mijn hartwond ongeheeld. An der Quelle sasz ein Knabe: Blumen wand er sich zum Kranz: Und er sah sie fort gorissen Treiben in der Wellenglanz. Und so flichen meine Tage, Wie der Quelle rastlos hin! Und so bleichet meine Jugend, Wie die Kränse schnel verblühn! Fraget nicht, warum ich traure, In des Lebens Blüthenzeit! Alles freuet sich und hoffet Wenn der Frühling sich erneut. Aber diese tausend Stimmen Der erwachenden Natur, Wecken in dem tiefen Busen Mir den schweren Kummer nur. Was kann mir die Freude frommen Die der schöne Lenz mir beut? Eine nur ist's die ich suche, Sie ist nah und ewig weit; Sehnend breit ich meine arme Nach dem theuren Schattenbild, Ach! ich kann es nicht erfassen, Und das Herz bleibt ungestillt. [pagina 41] [p. 41] Daal, o live, fiere schoone! Uit uw hoogte tot mij af! 'k Strooi dan in uw schoot de bloemen, Die De lente 't leven gas; Hoor het zangerige boschje, Hoor het murmlend beekje daar! Groot genoeg is 't kleinste hutje, Voor eon zalig minnend paar. Komm herab du Schöne, Holde, Und erlasz dein stolzes Schlosz! B1umen, die der Lenz geboren, Schütt' ich dir in deinem Schoos, Horch, der Hain erschallt von Liebe Und die Quelle rieselt klar, Raum ist in der kleinsten Hütte Für ein zärtlich liebend Paar. F. Schiller. Vorige Volgende