Verzameling van gezelschaps-liederen(1839)–Anoniem Verzameling van gezelschaps-liederen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] No. 35. Lofzang der Schepping. De Schepping wijdt aan U, ò nooit begonnen, O naamloos God! baar dankbaar lied; Maar de eindelooze lof van waerelden en zonnen, Bereikt Uw grootheid niet bis. Toch ziet Uw oog op al Uw werken neder, Gelijk liet oog eens vaders doet; Neen! als een moeder op het wiglje, dat ze teder Aan 't gloeiend harte voedt. bis. De lofzang der Natuur gaat niet verlooren Voor U, ò Oppermajesteit! Oneindige! gij wilt het gonzend mugje hooren, Dat Uwen roem ver breidt! bis. De Seraf gloeit voor U - Gij vangt zijn toonen, En dult het wormpje, dat U prijst, Dat uit de waereldbol, waarin zijn maagen woonen, Het stofje, U dank bewijst. bis. De noodstorm huilt Uw' lof; de donders melden Uw kracht, die rotsen nederstort. En 't zuizend koeltje blaast Uw goedheid door de velden, Wanneer het lente wordt. bis. Het steile dennewoud verheft de toppen En ruischt Uw' grooten naam ter eer; Het nacht vioolije juicht, en plengt de koele droppen Des daauws wellustig neer. bis. 't Zingt al Uw' lof, maar schoon zij allen zweegen, Hoe nuttig waar; o God! die schijn! Hun stil geluk verried, dat de oorsprong van dien zegen, De Oneindige moet zijn! bis. Mr. Rhijnvis Feith. Vorige Volgende