Verzameling van gezelschaps-liederen(1839)–Anoniem Verzameling van gezelschaps-liederen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende No. 24. De Hovenier. Wijze: Venez, venez dans mon parterre. Gij die behagen schept in bloemen, Treedt binnen in mijn bloemenhof, Ik heb voor aller wenschen stof, En mag op keur van schoonheid roemen; Op dezen welbeplanten grond Kan men zijn keur den teugel vieren, Men moet op dit benedenrond, Het levenspad met bloemen sieren. 'k Schenk 't Kruidje roer mij niet den Fijnen Deez' Blaauwe Klokjes aan den Gek, Deez' Gouden Knoopjes aan den Vrek; Narcissen aan die Schoon wil schijnen, Den Scherpen Esdoorn aan den Nijd, Slaapbollen schenk ik aan den Tragen, Deez' Wilgentakjes aan. de Vlijt, De Zonnebloem die gunsten vragen. [pagina 25] [p. 25] Den Helden schenk ik deez' Laurieren, Deez' Dnizendschoontjes aan de Jeugd, Deez' Blanke Lelie aan de deugd, En d' Eik zal 't hoofd der burgers sieren; Den Populier den Babbelaar, De Bloeijende Aloë den Grijzen, Dit Judasgeld den Woekeraar, Die Passiebloem schenk ik den Wijzen. Aan smachtende Sentinientelen, Schenk ik het Juffertje in het Groen; Zij die verliesde wenschen voên, Zal ik met Myrthe en Roos bedeelen; Mijn liefdes voorwerp zal me altijd, Hoe langer en hoe liever wezen, Aan haar heb ik een Roos gewijd, Waaraan geen doornen zijn te vreezen. Aan onzen goeden dierbren Koning, Wordt al wat fraai is aangeboòn; Aan zijnen oudsten dappren zoon, Strekk' Palm en Lauwer tot belooning; Den Gouden Regen aan ons Land, De Olijf aan alle Mogendheden, Maar ieder vuige Dwingeland Stell' zich met Duivelsbrood tevreden. Vorige Volgende