Verzameling van gezelschaps-liederen(1839)–Anoniem Verzameling van gezelschaps-liederen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende No. 21. Het Wachatende Meisje. Wijze: Laatstmaal toen ik in 't meisaizoen. Wat, wordt het laat! de klok slaat acht, Waar of mijn Doris blijft? 't Valt moeilijk als men iemand wacht, En als de vreeze ons drijft, Te twijf'len aan zijn trouw; Hij heeft misschien berouw, Dat hij een meisje zonder geld Gevraagd heeft tot zijn vrouw. bis. Maar foei! - wat doet het ongeduld Mij onregtvaardig zijn! 'k Veroordeel hem wis buiten schuld, En doe mij zelve pijn. Ik ken zijn braaf gemoed; Hij zoekt geen geld of goed; Maar een getrouw en teeder hart Dat aan zijn wensch voldoet. bis. [pagina 22] [p. 22] Weg, weg, met ongegronde vreez', 'k Verlang naar hem met smart, Opdat ik in zijn oogen leez' 't Gevoelen van zijn hart. Blijft Doris mij getrouw, En word' ik eens zijn vrouw, Dan leeft er geen vorstin op aard, Daar ik meê ruilen zou. bis. Geen groote slaat noch overvloed, Ons 't waar genoegen geeft, De liefde, die het hart voldoet, Maakt dat men vrolijk leeft: Dan deelt men vreugde en druk, Geluk en ongeluk, En draagt, getroost en welgemoed, Te zamen 't huwlijks-juk. bis. Maar ach! nog komt mijn minnaar niet, Elk nur schijnt mij een dag: Wat baart zijn afzijn mij verdriet, Wat of hem deeren mag? Ik zie alweêr eens uit - Maar zacht..... ik hoor geluid. Hij is 't - o ja! - Hoe klopt mij 't hart, Kom Doris, kusch uw bruid, bis. Vorige Volgende