| |
| |
| |
Een Jonge Dogters Treur-Zang, over het verlaaten van haar Minnaar.
Op de Wys: Van Rozelinde.
Jonge Dogters wilt niet klagen,
Wy doene een reisje na Zee,
Men zal de kans nog eens wagen:
Og mogt gy eens varen mee,
Ik weet het kan niet lukken,
Ik zal u nog eens drukken,
Eer dat wy naar Boord toe gaan.
Wy hebbe drie-en-dertig maanden
Wilt daarom geen tranen laaten,
Wy koomen tog wel weerom.
En heb daar voor geen schroomen,
Zoet Liefje vertroost u maar,
Wy zullen tog wel weer koomen,
Als het den Heer behaagt.
Ag liefste Minnaar verheeven,
Een Brief met myn bloed geschreven,
Myn hert is voor u te pand,
Ik zal de belofte onthouwen,
Sprak zy met een droef getraan,
Wy zullen te zame trouwen,
Of het kan u niet wel gaan.
| |
| |
De Eeden die ik heb gesprooken,
Die zullen nooit zyn gebrooken,
Of myn zal straffe den Heer,
Waar dat ik heen zal dwaalen,
Op Schip of aan het Land,
Ik zal u nooit verlaaten,
Zoet Liefje hout u maar konstant.
Wy moeten u zoo verlaaten,
Het zyn orders van de Staaten,
Het is voor ons een groote hartseer,
De Staaten Vloot wilt weeten,
Wy zylen zoo Hellevoet uyt,
Men sal u nooit vergeeten,
Schey dog met weenen uyt.
Jonkman u zoete spreeken,
God geeft aan u een teeken,
Gy weet dat ik ben zwanger,
Sprak zy tot haar Minnaar,
Fop my dan dog niet langer,
Of ik kom in droef gevaar.
Heb gy die gedagte dan van myn,
Wil maar u ooren stoppen,
Gy blyft myn schoon Katryn,
Gy weet ik heb gezwooren,
Dat ik mag gaan verlooren,
Eer ik u zou vals bestaan.
| |
| |
Myn Engel u zoete woorden,
Die heeft myn Ziel bekoort;
Dat meenig Maagt bekoorden,
Ik heb het wel meer gehoort,
Het is wel meer gebleeken,
Dees Jonkmans loos gevley,
Veel hebben valse streeken,
Ik ga myn afscheid neemen,
Als ik weer kom met eeren,
In de Stad van Rotterdam,
Dan zal ik u zoete Lief trouwen,
En maken u tot een Vrouwen,
Het treuren kan tog niet baaten,
En Zusters al in 't getal,
|
|