Het vermakelyke vrouwen-tuyntje(1786)–Anoniem Vermakelyke vrouwen-tuyntje, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Een Nieuw Lied. Op een Aangenaame Wys. 1. Laast heb ik my begeeven tot het jaagen Smorgens vroeg als het wierd schoon dag, Wat nieuws wat heb ik daar vernoomen; Daar ik zoon' aardig mooy Meisje zag; Zy sprak my aan: op de baan; wilt voorstaan: En ik was eens genegen om met haar te gaan. 2. Zoo zyn wy wat zoetjes heen gaan wandelen: Tot dat wy kwamen by een klaare stroom: Daar zyn wy wat zoetjes zitte ruste, Onder het schaduwe van een boom; Ik lei myn hoofd in myn zoete liefjes schoot; Met alle bei myn handjes op haar borsjes 3. Was dat voor my geen groot vermaake? Om zoo te ruste by myn Herderin; 'k Meende in Kuipidoos kamertje te raaken Want het minne was myne zin. Ik raakte al zoo veer, ja zoo veer, al voor een keer: Maar naderhand gebeurde het ook nog wel meer. 4. Smorgens vroeg den Haan begon te kraayen. Deeze siere Maget om haar eertje dagt; Mint gy myn opregt of zoek je my te paayen? [pagina 14] [p. 14] Denk eens ik ben dog van braaf Geslagt, Weg malle zottin! meent gy dan dat ik u min? Het zyn maar looze streeke door de geile min. 5. Weg weg Bedrieger al van myn Eertje! Nu ben ik myn maagdom kwyt; Ik telde het zoo ligt, ja ligter als een veertje Myn Magedom en dat my nu spyt: En die ik al zoo lank tegen wil en tegen dank Heb agtien jaar gedragen dat valt my zoo bang. 6. Oorlof gy Jagers al van vrouw Venus velde Als u zoo een werkje word voorgesteld, Dan toont u als een held: In het veld, al met geweld Zoo lang tot u de zoete min niet meer en kwelt. Vorige Volgende