| |
De Klaagende Matroos.
Op een Aangenaame Wys.
Dat ik heb dienst genomen,
Dat ik op zoo een houten klomp, bis.
Geen dienst kan myn behagen,
Maar ik zie dat men niet, weet, bis.
Wat voor ramp ons staat gereet.
Wat of 't geld niet brouwt
Waar zyn myn vrye zinnen?
Daar ik myn zie om 't geld, bis.
Aan een ysere boey geknelt.
Wie is 'er de oorzaak van?
Moet ik de schuld op smyten;
| |
| |
Want de Liefde en de Wyn. bis.
Moet daar van de oorzaak zyn.
Was ik te zeer verbonden,
Dat het veel gebruyk daar van, bis.
Aan de jonkheid schaade kan.
Ik kon myn liefdens sweet;
Niet sterk genoeg verdragen,
En ik was niet wel te vreên, bis.
Als ik slapen moest alleen.
Wel van den hals gedreven,
Men dempt de put gemeenlyk wis, bis.
Als 't Kalf verdronken is.
Nu maar de been of graat;
Ik vloog 'er aan met appetyt, bis.
Of het was het zoetst confyt.
Met Gort en Snert vervullen,
Is dat geen lekker smullen,
| |
| |
Boter Kaas en Scheepsbeschuyt, bis.
Daar toe wat slagen op myn huyt.
De vreugd van ruste rapen,
Wanneer ik lag te slapen.
'k Sliep op bed op myn gemak, bis.
Tot dat de lieve dag aan brak.
Ik hoor den klokke Luyen,
Men moet na kooy toe gaan;
Maar komt 'er wind of buyen,
't Is aanstonds overal maak voort, bis.
Zoo word men in zyn rust gestoord.
Ook altoos wel te vreeden,
Ik wist van geen klip of bank,
'k Was voor geen Oorlogs Vuur of zwaart, bis.
Nooit bevreest maar wel bewaart.
Misschien nog scheel of mank,
Daar ik gezond en welgemaakt, bis.
Ben op het Oorlogs Schip geraakt.
| |
| |
't Is beter op een Schip het lyf, bis.
Als getrouwt aan een kwaat wyf.
Wy gaan nu voor u stryden;
Voor Kyzers snoode dwingelandy, bis.
Om u te maken vrank en vry.
|
|