Het vermakelyke vrouwen-tuyntje
(1786)–Anoniem Vermakelyke vrouwen-tuyntje, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
die ik zoo heb verkooren,
Zy is zoo wonder schoon,
Spant boven al de kroon.
2.
't Was op een avond laat,
Het Maantje scheen met stralen,
dat ik dagt aan myn lief;
Myn hert kwam openbaren;
Maar ach ô Goden ach!
Wat antwoord zy my gaf.
3.
't Was op een avond laat,
Ik zag een aardig Meisje,
Zy was zoo wonder schoon;
Zoo poezel blank van vleisje
Ik dagt wel in myn zin
Gy zyt myn ziels-vrindin.
4.
Ik ben nog veel te Jong,
En daar toe niet genegen,
Om my dog alzo vroeg;
In het Slaverney te geeven,
Jonkman dat is een last,
Die voor my niet en past.
5.
Maar ach helaas!
Waar toe ben ik geboren?
Om een zoo Jonge maagd,
Die ik zoo heb verkoren,
Zy is zoo wonder schoon,
Spant boven al de kroon.
6.
Ik bid u liefje zoet,
Laat my dog troost verwerven,
Eer ik nog voor u deur;
| |
[pagina 6]
| |
Van droefheid kom te sterven,
Verandert dog u zin,
Ziet dat ik u bemin.
7.
Ik meende dat 't Swaard,
Myn boezem kwam doorsteeken
Doen ik myn zoete lief,
Die woorden hoorden spreeken;
Ik dogt nu moet ik heen,
En blyven in 't geween.
8.
Vertrek Jonkman vertrek,
Hoe staat gy zoo te gapen,
De nagt is naast voorby;
En ik moet nog wat slapen,
Gaat zoekt een ander maagd,
Die u Jonkhert behaagt.
9.
Nu doen ik myn beklagt,
Aan alle myne Gooden,
In 't diepste van de nagt,
Kom ik tot u gevlooden:
Als sterre, zon en maan,
Die aan den Hemel staan.
10.
Nu heb ik myn hert verligt,
Door Bachus Medecynen,
Ik ben nu uit den nood!
En buyten alle pynen,
Altyd op Bas, Fiool;
Maar nooit op Venus school.
11.
Gy Jonkmans wie gy zyt,
Kunt gy geen troost verwerven,
Van een zoo trosse maagd,
| |
[pagina 7]
| |
Wild van geen droefheid sterven,
Maar ach volg myn raad,
Kiest Bachus voor u maat.
|
|