De vermakelyke rarekiekkas-kyker
(ca. 1820)–Anoniem Vermakelyke rarekiekkas-kyker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
Op een aangename wys:1.
Laastmaal als ik lag en sliep,
In het branden van den zon,
Overvallen door een droom,
By een klaar water bron,
Het was onder een Lindeboom,
Daar ik in slaap ontviel,
My dagt het wel mogt zyn,
Myn Engel, myn tweede ziel,
2.
Als Lusiana, die overschoone maagd,
By my eens gekomen was,
Ik vroeg of zy wat rusten wou,
Ja by my in ’t groene gras,
Zy zeide: ô ja! myn waarde vriend,
Zo passeeren wy onze tyd,
Het was in ’t bloeijen van myn jeugd,
Daar de liefde altoos vlyt.
3.
De Tempel daar wy offerhande doen,
Van het beste wat men heeft,
Ja zelfs ons eigen vleesch en bloed,
Daar men alles ten besten geeft,
‘k Verzogt om daar eens in te gaan,
Om te doen myn offerhand,
Maar neen, zy ’t my niet toe en stond,
Maar drukte my met haar hand.
| |
[pagina 74]
| |
4.
‘k Wierd door ’t weigeren van die maagd,
Met meerder minnepyn doorwond,
Ik heb het haar noch eens gevraagd,
Waarop zy ’t my daadlyk toestond,
Ja zeide zy myn waarde vriend,
Voeldoet aan my uw lust,
Ik ben geheel tot uw gerief,
Toen heb ik haar gekust.
5.
Haar Lyfje was met een riem omgord,
Haar halsje gelyk een zwaan,
Haar beide borstjes opgepronkt,
Nog schoonder als een Diaan,
Daarby haar twee bruine oogjes,
En haar lieve roode mond,
’t Was tot verligtenis van myn smert,
En ik wierd wel ras gezond.
|
|