De vermakelyke rarekiekkas-kyker
(ca. 1820)–Anoniem Vermakelyke rarekiekkas-kyker, De– AuteursrechtvrijStem: Van het Roosje.1.
Aan u alleen kom ik mijn hart aenbieden,
Ontfangt het als een onderpand,
Gy word van my zeer teder aengebeden,
Terwijl mijn hart van liefde brand.
Och lieve kind hoe kunt gy zulks gedogen,
Gelooft gy dan aen u minnaer niet,
Gy zegt aen my zo veel te zijn bedrogen,
Helaes! wat baerd my zulks verdriet.
2.
Moet ik dan voor een anders ontrouw lyden>
Daer mijn hart zo zuyver is,
Wilt gy mijn dan immers eens verblyden,
Weet gy dan niet wat liefde is?
| |
[pagina 21]
| |
Ik wil my geheel aan uw bevelen stellen,
Al mijn geluk hebt gy in uw hand,
Och wilt het vonnis tot mijn voordeel vellen,
Terwijl ik gantsch van liefde brand.
3.
Gy lieve maegd zijt immers te gevoelig,
Dat gy de liefde niet kennen zult,
U edle hart niet wulps noch ongevoelig,
Maer teffens gewapend met geduld.
Een spijt van haer die mijn geluk benyden,
Bemin ik uw toch oprecht en trouw,
Wilt uw dan tot wederliefde beryden,
En help mijn kwynend hart uit alle rouw.
4.
Daer legt mijn pen ik kan niet langer digten,
Mijn hand die beeft wat vang ik aen,
Adju mijn lief de liefde doet my zwigten,
Leeft vergenoegd en onaengedaen:
Ik mag geen gunst van u mijn lief verwerven,
Dat stort my in de zwaerste nood,
Ik moet eerlang van leed en droefheyd sterven,
En om u lyden een bittre dood.
|
|